Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE ZORG EN PSYCHOSOCIALE HULPVERLENING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE ZORG EN PSYCHOSOCIALE HULPVERLENING

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelukkig de mens die valt onder de zorg van de kerk, de gemeenschap der heiligen, de gemeente.

Ambtsdragers en hulpverleners hebben met elkaar gemeen, dat ze problemen krijgen. Problemen van anderen, wel te verstaan. Deze conferentie moet o.m. vermijden dat ze problemen met elkaar krijgen. Hoewel, ik heb de indruk dat dat wel meevalt. We mijden elkaar, denk ik, eerder.

Deze ontmoeting zal, hoop ik, nieuwe impulsen geven tot een goed gebruik van ieders en elkaars mogelijkheden.

Ambtsdragers onderhouden ambtelijke contacten, krachtens hun ambtelijke opdracht. In die contacten komt een stuk zorg tot uiting. Zorg voor gemeenteleden die aan hen zijn toevertrouwd. Die zorg heeft een blijvend karakter. Is niet afhankelijk van een vraag. Het gemeentelid dat die zorg voelt, zal, als hij problemen heeft, daar profijt van proberen te trekken. Hij zal zijn problemen aankaarten bij zijn ambtsdrager.

Hulpverleners werken beroepsmatig. De hulp die zij bieden, heeft een duidelijk begin en een eind. Er moet een vraag zijn, een hulpvraag, waar een hulpverleningsaanbod op past, dat na verloop van tijd afgerond kan worden. B.v. bij huwelijksproblematiek zal na een jaar, anderhalf jaar het echtpaar in staat moeten zijn zelf weer verder te kunnen. Hulpvragers, onder wie gemeenteleden, richten zich met hun problemen tot een hulpverlener, als zij het idee hebben dat ze bij professionele hulp baat kunnen vinden. Dat veronderstelt kennis van professionele hulp. Men moet weten dat daar iets goeds te halen valt. Dat, als er problemen zijn, je met hulpverlening jezelf en je relaties kunt verbeteren. Die kennis zal er niet alleen, voor het geval dat, bij gemeenteleden moeten zijn, maar ook bij ambtsdragers. Om te kunnen verwijzen.

Ik hoop daar vandaag een bijdrage aan te kunnen leveren.

Hoe ziet men, zo luidt de vraag in de uitnodiging voor deze conferentie aan mij, bij de hulpverleningsorganisatie de taak van de kerk?

We moeten dan denk ik een paar functies onderscheiden. Wij zien dat de kerk:

- een preventieve functie heeft,

- een signalerende functie;

- een zorgfunctie;

- een verwijsfunctie;

- en een ondersteuningsfunctie.

Ik loop deze even met u door.

Aan de preventie kan ik voorbijgaan. De eerste spreker heeft daar al het nodige over gezegd.

Signaleren, de signalerende functie

Ambtsdragers, maar ook gemeenteleden, hebben vanuit hun zorg voor elkaar binnen de kerkgemeenschap een signalerende taak. In het onderlinge contact leer je de men-sen kennen. Je maakt je een voorstelling van deze en gene.

Je vraagt je af, waar hoort hij bij? Wie zijn de andere gezinsleden? Wat doen ze? Hoe gaan ze met elkaar om binnen het gezin, het huwelijk, de familie; of het valt je op hoe alleen iemand toch is.

Met die indrukken ga je als vanzelf aan het werk. Je denkt erover na, polst een ander. Kortom, je probeert iemand thuis te brengen. Zo gaat dat toch vaak?

En dan is er iets opvallends wat je constateert. lets wat je aan het denken zet. Je ver-trouwt het niet helemaal. Gaat het met haar of hem of met dat kind wel goed? Zou er wat aan de hand zijn?

Kinderen die gedragsproblemen geven, kunnen een signaal zijn voor een overbelaste moeder. Een kind dat vaak weg is, kan duiden op een verstikkend gezinsklimaat. Een gescheiden vrouw die je nooit meer ergens treft en een gesprek uit de weg gaat, zou het wel eens heel moeilijk kunnen hebben met zichzelf. En wat dacht u van de man die bijna elke kerkelijke activiteit bijwoont, de meeste vergaderingen bezoekt, maar die je nooit eens gezellig met zijn vrouw bezig ziet? Hij zou wel eens met ernstige huwelijkspro-blemen te kampen kunnen hebben.

Het zijn Signalen die allemaal een nader onderzoek waard zijn. Niet om een bevestiging te krijgen in de trant van: ”Juist, ja…..wat ik al niet dacht”. En het een ander te melden. Zo van: ”Moet je nou eens horen…..”

Maar om te peilen of iemand het nog wel aan kan. Of hij/zij het nog wel redt, in zijn een-tje, met zijn vrouw of met dat moeilijke kind.

Naast de gebruikelijke zorg voor zieken, bejaarden, gehandicapten, alleenstaanden, is het goed ook te letten op gescheiden moeders met kinderen, samengestelde gezinnen (waarbij een van de ouders is hertrouwd met een partner met kinderen), gezinnen die een moeilijke fase doorlopen (het eerste of laatste kind gaat naar school, kinderen komen in de pubertijd, het laatste kind gaat uit huis, vader stopt met werken, het overlijden van grootouders), en zogenaamde gesloten gezinnen. Gezinnen die zich afsluiten van de buitenwereld (van de buurt, van contacten binnen de gemeente). Die, om het met de woorden van prof. Velema te zeggen: in het duister leven. Daar zou wel eens extra zorg nodig kunnen zijn.

Ik kom bij de zorgfunctie

Bij de vraag: Redt u het? Zo’n vraag gaat verder dan het begroetingsritueel rond: Hoe gaat het? Op die vraag krijg je steevast te horen: Goed, en met u?

Op die vrijblijvende opening dient dan het appellerende te volgen: ”Gaat het echt wel zo goed? Ja, misschien komt het wat vreemd over, maar, eh… Het viel me namelijk op dat…Ik wilde u dat toch eens zeggen. Want het houdt me erg bezig. ’k Had er eigenlijk al veel eerder met je over willen praten.”

Als iemand in de moeite zit, problemen heeft, en een ander toont meeleven, dan doet dat meestal goed. Met het gevolg dat men vroeg of laat gaat praten. En waar gepraat wordt, kan hulp aangereikt worden.

De verwijsfunctie

Een ambtsdrager kan in zijn pastorale bearbeiding op een punt komen dat hij profes-sionele hulpverlening overweegt. Met zijn zorg en begeleiding komt er geen verande-ring op gang. Na weken of maanden van gesprek, ondersteuning en advisering en zo-nodig vermaan kan de tijd rijp zijn voor verwijzing. Dat kan, door het betreffende gemeentelid te wijzen op het bestaan van De Brug of Het Anker. Met het advies contact op te nemen.

Het kan ook door zelf met deze instanties in contact te treden en te overleggen. In de sfeer van: ”Is dit een zaak waar jullie, hulpverleners, hulp in zouden kunnen bieden?” En te vragen op welke termijn die hulp dan geboden zou kunnen worden.

Met die informatie kan de ambtsdrager zijn gemeentelid vervolgens motiveren tot het inroepen van hulp. En een persoon noemen waarmee contact opgenomen kan worden.

Tot slot de ondersteuningsfunctie

Hier wordt steun van de ambtsdrager aan de in gang gezette hulpverlening mee bedoeld. Ondersteunen vindt plaats in de vorm van belangstelling tonen, praatpaal zijn en pastoraal bemoedigen. De ambtsdrager zal dan wel van de hulpverlening af moeten weten. Als hij als verwijzer optrad, is dat zondermeer het geval.

Aan ondersteuning zitten ook gevaren. Ik wijs op het volgende.

Cliënten verkeren vaak in een situatie van onmacht. Ze zijn de greep op hun leven kwijt, hebben geen invloed meer op hun partner, of staan machteloos tegenover het gedrag van hun kind. Wat ligt er meer voor de hand dan dat men meer invloed uit wil oefenen, b.v. op z’n partner. Zich sterk wil maken. En daar een hulpverlener of ambtsdrager voor gebruikt.

Hier liggen de valkuilen. Iemand steunen, sterken in zijn macht, hoe onmachtig hij soms ook lijkt, is vaak niet het beste medicijn. Want die ander, over wie die versterkte macht uitgeoefend wordt, zal daar doorgaans nog meer door in de problemen komen. En zich afwijkender gedragen.

Bij ondersteuning tijdens hulpverlening behoedt de ambtsdrager zich ervoor dat hij een ”bondje” aangaat met een van de echtgenoten of andere gezinsleden. Ze moeten hem allen evenveel waard zijn.

Bij diepingrijpende gebeurtenissen van emotionele aard, b.v. seksueel misbruik, gaat dit meestal niet op. Dan zal hij er slechts voor een kunnen zijn. De ander(en) zou(den) dan aan (een) collega-ambtsdrager(s) toegewezen kunnen worden. In zulke situaties ligt er nl. een diepingrijpend conflict binnen het gezinsleven. De ambtsdrager die in het contact met alle gezinsleden het vertrouwen wil genieten, om zodoende de conflicterende partijen weer bij elkaar te brengen, zal na verloop van tijd merken dat hij erbuiten is komen te staan. En met geen van allen meer een goed contact heeft.

We hebben nu enige functies onderscheiden in de taakstelling van de kerk, bezien vanuit een hulpverleningsorganisatie die werkzaam is op het terrein van de kerk.

Aan een belangrijke principiële kwestie zijn we tot dusver voorbijgegaan. De kwestie of professionele hulpverlening gezien moet worden als een aspect van de gemeenschap der heiligen. Of het een onderdeel moet zijn van pastorale bearbeiding.

Die gedachte leeft; misschien ook wel bij enkelen van u. De consequentie daarvan is, dat de hulpverlener tot verlengstuk wordt van de ambtelijke bearbeiding. De ambtsdrager die vanuit deze visie werkt, zoekt specifieke hulpverlening om een bepaald probleem waar hij niet mee verder komt, door de hulpverlener geklaard te krijgen op een wijze die past binnen zijn ambtelijke bearbeiding. Dit vraagstuk kan zich voordoen bij verwij-zen, wanneer de ambtsdrager opdrachtgevend wil zijn tegenover de hulpverlener. De hulpverlening zal z.i. dan ondersteunend moeten gaan werken ten opzichte van het pastoraat of diaconaat.

Bij beëindiging van de hulpverlening zou de client dan weer overgedragen moeten worden aan de ambtsdrager, tegenover wie hij een rapporteringsplicht zou hebben.

Wij, in Utrecht, bij De Brug en Het Anker, zijn van mening dat professionele hulpverlening geen aspect is van de beoefening van de gemeenschap der heiligen. De hulpverlener heeft zijn eigen beroepsmatige verantwoordelijkheid en werkwijze.

Hoewel de arbeid, de hulpverlening door de werkers van de vereniging geen ambtelijk-diaconaal werk is, dragen de kerken c.q. de diaconieën als leden van de vereniging duidelijk wel verantwoordelijkheid over het totale werk: de continuiteit, de wijze waarop het plaatsvindt, en de financiële mogelijkheden.

Zo hebben ook gemeenteleden hun eigen verantwoordelijkheid, en wel t.a.v. de wijze waarop zij hulp zoeken.

De hulpvraag hoeft niet altijd via het ambt te lopen. De hulpverlener zal dan ook niet pas dan met hulpverlening gaan starten als hij daarvoor toestemming van een ambtsdrager heeft. Wel zal hij tijdens de hulpverlening informeren naar de contacten met een ouderling, diaken of predikant. Goede contacten met het ambt kunnen de cliënt immers alleen maar ten goede komen?

Pastorale bearbeiding hoeft niet altijd gekoppeld te zijn aan of afgestemd te worden op de begeleiding door de hulpverlening. Zij kan ook prima op zichzelf staan. Als men elkaar maar niet tegenwerkt.

Voor de jeugdhulpverlening heb ik het aantal en de aard van de verwijzingen door ambtsdragers over de afgelopen twee jaar geprobeerd in kaart te krijgen. Om een idee te geven welke ambtsdragers verwijzen en het tijdstip van verwijzen.

Het onderzoekje leerde me dat, op een na (ouderling), het uitsluitend predikanten zijn die verwijzen. En wel in 10% van de aanmeldingen.

In bijna alle gevailen ging het om de aanmelding van ernstige gezinsproblematiek. De jongere was al weggelopen, stond op het punt door de ouders het huis uit te worden gezet, of was slachtoffer van seksueel misbruik geweest dat aan het licht was gekomen. Uit de registratie kon niet worden nagegaan hoelang de bemoeienis vanuit het ambt al liep. Hulpverlening werd nu (op het moment van aanmelding) noodzakelijk geacht om andere huisvesting voor de jongere te vinden, een goed christelijk opvang- of pleegge-zin, of een tehuis b.v. De Stuw. Aan De Brug de vraag of zij daarvoor kon zorgen.

Als jeugdhulpverleners hadden wij graag, dat zult u begrijpen, eerder een (andere) hulpvraag gehad. Om een uithuisplaatsing te voorkomen. Daar zijn bepaalde behandelvor-men voor. Maar misschien kunt u, ambtsdragers, daar wel niets aan doen, doordat u ook pas dan erbij wordt geroepen als de breuk al min of meer een feit is.

Als het binnen uw mogelijkheden ligt eerder een verwijzing tot stand te brengen, dan zou daar menig gezin mee gediend zijn.

Het is moeilijk in zijn algemeenheid aan te geven op welk moment professionele hulp ingeroepen moet worden. Het komt mij voor, dat u, mannenbroeders, daarin het best te rade kunt gaan bij vrouwen. Zowel bij De Brug als Het Anker zijn moeders/echtgeno-tes degenen die hulp inroepen, een enkele uitzondering daargelaten. Zij voelen meestal als eersten aan dat er iets hapert. Bij hun kind, in de echtelijke relatie of binnen het ge-zinsleven. Voor het peilen van de moeite in het huwelijk- en gezinsleven zult u met name de vrouw nodig hebben. Als zij het niet meer aan kan, dan bent u eigenlijk al te laat.

Jeugdhulpverlening kan, om u een indruk te geven, ingeroepen worden bij gedragspro-blemen bij kinderen als: stelen, liegen en bedriegen, spijbelen, agressiviteit, het gezin tiranniseren, zich afzonderen/contactproblemen; of relatieproblemen tussen ouder en kind of tussen kinderen onderling, zelfstandigheidsproblemen, identiteitsproblemen (wie ben ik, wat stel ik eigenlijk voor).

Wanneer dergelijke problemen een paar maand duren, is het raadzaam hulpverlening te consulteren. Een telefoontje naar De Brug met de vraag of hier misschien hulp vereist is. Voor Het Anker gaat het om problemen bij volwassenen. Met name huwelijksproblema-tiek. Ook daar is verwijzing nogal eens aan de late kant. Zonder u dat overigens, om eerder vermelde reden, kwalijk te nemen.

Ik kan op de volwassenenproblematiek (Het Anker), gezien de tijd die ik nog tot mijn be-schikking heb, niet verder ingaan, want ik moet het nog over het laatste punt van de voor-bereidingscommissie hebben: Hoe werkt de christelijke hulpverlening in de praktijk?

Christelijke hulpverlening werkt als Gods zegen daarop rust. Geen hulpverlener, ook geen christelijke, kan die probleemoplossende werkzaamheid erin leggen. Die afhankelijkheid van Zijn zegen belijden wij op De Brug eens per week in gebed tijdens de opening van de teamvergadering, die tevens dienst doet als weekopening.

Een christelijke werker is zich bewust van zijn beperktheid en van de blijvende gebro-kenheid van het leven (door de zondeval). Niet alle problemen zijn door hem op te lossen. Hij benadert zijn diënten vanuit acceptatie. Aanvaardt hen als uiting van liefde tot de naaste. Zo probeert hij ook een vertrouwensrelatie op te bouwen, van waaruit hij zijn werk kan doen. Hij heeft niet slechts begrip voor het geloof van zijn client, het is een zaak van zijn hart. Dat zal merkbaar zijn in de contacten.

De zelfstandigheid van de client dient hij als hulpverlener echter te erkennen. Clienten hebben hun eigen verantwoordelijkheid, dienen zelfstandige keuzen te maken. Daar gaat hij in zijn wijze van werken vanuit en dat dient hij te bevorderen.

Dan kunnen het keuzen en beslissingen zijn, die de christelijke hulpverlener niet zelf zou maken. Zoals dat bij echtscheiding het geval kan zijn, het verbreken van een relatie met een kind, of juist het kind thuis willen houden, terwijl je als hulpverlener weet dat het de vernieling ingaat. Dat veroorzaakt persoonlijke pijn bij de hulpverlener.

Afhankelijk van de ernst van de situatie, zal de jeugdhulpverlener een bureau, vertrou-wensarts of de kinderbescherming moeten inschakelen.

Of hij in zulke gevallen b.v. ook de predikant inschakelt? Ik merk dat de werkers daar onzeker over zijn. Het is in ieder geval geen automatisme. Het hangt van de bekendheid met de ambtsdrager af, en of er al contacten liggen.

Ik denk dat het goed is na deze conferentie ons hierop op De Brug nog eens nader te bezinnen. Christelijke hulpverlening staat niet per definitie ten dienste van het ouderlijk gezag. Ook al weet de hulpverlener zeer goed dat God behagen schept in het: Eert uw vader en uw moeder.

Christelijke hulpverlening kan ook niet altijd scheiding voorkomen. Ze moet er zelfs wel-eens op aansturen om de aftakeling en de ruinering van partners of het gezin een halt toe te roepen, hoewel de hulpverlener weet dat de Here God in zijn wijsheid nog steeds zegt: Gij zult niet echtbreken. Christelijke hulpverleners kennen Gods geboden. Die worden tijdens hun werk niet buiten werking gesteld.

Gelovige clienten krijgen ter overweging mee hoe hun beslissingen te rijmen zijn met het christen willen zijn. Echter, bij de beslissingen van de cliënt dient de hulpverlener zich neer te leggen.

De taak van de ambtsdrager reiki verder. Hij bedient het Woord als gevolmachtigde van Christus. En betoont in Zijn naam barmhartigheid. Gelukkig de mens die onder Zijn zorg staat. Het heil, het geluk wordt hem zomaar aangereikt.

Maar evenzeer is de mens te benijden die tot hulpverlening durft te besluiten. Die daarin toont veelgevig te willen zijn. Ten behoeve van een betere relatie met zichzelf. Of ten behoeve van relatieherstel met zijn niet te begrijpen partner, het onmogelijke kind of van de verhoudingen binnen het gezin (psychosociale hulpverlening).

Christelijke hulpverlening beoogt de client, als mondig mens, te plaatsen in de christelijke vrijheid (Rom. 8), in afhankelijkheid van zijn naaste.

Gelukkig de client die dat bereikt, al is het met hulpverlening.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1991

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

KERKELIJKE ZORG EN PSYCHOSOCIALE HULPVERLENING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1991

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's