Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JURIDISCHE OVERWEGINGEN BIJ HET OPHEFFEN VAN EEN GEMEENTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JURIDISCHE OVERWEGINGEN BIJ HET OPHEFFEN VAN EEN GEMEENTE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Algemeen

Wordt een kerkelijke gemeente opgeheven, dan zijn er heel wat vragen op juridisch gebied. Uiteraard spelen veel meer zaken een rol, zoals emotionele, kerkelijke/kerkrechtelijke en financiële. In dit artikel wil ik (vanuit mijn ervaring als notaris) met name ingaan op een aantal juridische aspecten rondom opheffing van een kerkelijke gemeente; zonder daarbij te pretenderen daarmee volledig te zijn.

Wat is het juridisch kader?

Wellicht is het goed om als startpunt van mijn beschouwing duidelijk te constateren dat volgens het Nederlandse recht een kerk een (zelfstandige) rechtspersoon is. Enerzijds is de kerk wellicht het best te vergelijken met de “wereldlijke rechtspersoon” de vereniging; de vereniging wordt geregeerd door haar statuten en door de wet. Anderzijds is de kerk echter niet vergelijkbaar met een “wereldlijke rechtspersoon”, aangezien de wet en/of de overheid geen bemoeienis heeft met de inrichting van het kerkelijk leven en met de regelgeving binnen de kerk. Artikel 2 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschrijft de positie van de kerken als volgt:

1. Kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, bezitten rechtspersoonlijkheid.

2. Zij worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet.”

Etc.

Daarnaast zegt dit wetsartikel dat het geoorloofd is om bepaalde artikelen van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig toe te passen voor de kerken, voorzover dit te verenigen is met het statuut van de kerk en met de aard der onderlinge verhoudingen. Uit het vorenstaande kan naar mijn mening een belangrijke conclusie getrokken worden, namelijk dat iedere kerkelijke gemeente rechtspersoonlijkheid bezit.

Geen kerkordelijke bepalingen over opheffing

Het gebeurt nogal eens dat ik als notaris benaderd word om voor een bepaalde kerk of gemeente (uiteenlopend van kerken of gemeenten met een evangelisch/charismatisch karakter tot die van reformatorische aard) een transactie of rechtshandeling te beschrijven. Voordat ik met zo’n zaak aan de gang kan gaan, zal ik moeten vaststellen wat de “spelregels” zijn die binnen die betreffende kerk of gemeente gelden.

Er moet navraag gedaan worden naar het bestaan van een kerkorde of een reglement of statuten.

Aan de hand daarvan probeer ik een aantal juridisch relevante vragen beantwoord te krijgen, zoals:

■ Wie is bevoegd een bepaald besluit te nemen?

■ Wie mag de kerk vertegenwoordigen?

■ Zijn er nog andere kerkelijke geledingen die in de besluitvorming betrokken moeten worden?

■ Welke voorschriften dienen bij de besluitvorming in acht te worden genomen?

Een speurtocht in onze eigen Kerkorde naar bepalingen rondom de opheffing van een kerkelijke gemeente, wijst uit dat hieromtrent niets geregeld is. De “omgekeerde” situatie, namelijk de instituering van een gemeente wordt wel in de Kerkorde geregeld. In laatstbedoelde situatie is er volgens de Kerkorde zeker een rol voor de classis weg gelegd, zodat er veel voor te zeggen is om bij opheffing van de gemeente de betreffende classis hierin op een goede wijze te betrekken.

Overigens wil ik in deze bijdrage niet te veel ingaan op vragen hieromtrent van met name kerkrechtelijke aard.

Uit het eerder genoemde artikel 2 boek 2 Burgerlijk Wetboek blijkt dat er voor situaties als hier beschreven (opheffing kerkelijke gemeente) zoveel mogelijk aansluiting gezocht kan worden bij wettelijke regels die voor de “gewone” wereldlijke rechtspersonen gelden, mits de eigen kerkelijke regels (Kerkorde) althans niet anders voorschrijven.

Verdere uitwerking

Als eenmaal het besluit genomen om (zulks na overleg en besprekingen hierover in de classis) over te gaan tot opheffing van de gemeente, dan zullen (afgezien van financiële en andere aspecten) nog een aantal juridische “hobbels” genomen moeten worden. Er zal nagedacht moeten worden over afstoting van het eigen kerkgebouw, over een bestemming van het interieur en de inventaris. Waar blijven de boeken en bescheiden van de kerk? Wie gaat zorg dragen voor de archieven? Dit zijn alle zaken die verband houden met de afwikkeling (in juridische termen aangeduid met: vereffening/liquidatie).

Bij de doordenking van de geschetste problematiek is het naar mijn mening belangrijk om kennis te nemen van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 19 lid 5 boek 2 Burgerlijk Wetboek staat het volgende vermeld: “De rechtspersoon blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is”. Zoals hierboven reeds werd aangegeven, mogen de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in principe ook worden toegepast voor kerkelijke rechtspersonen. Dat leidt tot de volgende conclusie, die voor niet-juristen verrassend en wellicht ook moeilijk te begrijpen is: Zelfs nadat de laatste dienst in de gemeente gehouden is en de kerkenraad van diens oorspronkelijke taak ontheven is (in juridische termen: na de ontbinding van de rechtspersoon), kan de kerk als rechtspersoon toch blijven voortbestaan. De opmerkzame lezer zal zich achter het oor krabben en zich afvragen hoe dit kan. Na opheffing van de gemeente zijn er toch geen leden meer? Hoe kan de kerk dan blijven bestaan?

Om dit te begrijpen zal de lezer zijn uiterste best moeten doen om in juridische abstracties te denken. De wetgever heeft namelijk met laatstgenoemde wettelijke bepaling een mogelijkheid willen creëren voor een ordelijke afwikkeling. Wel dient hierbij de kanttekening gemaakt te worden dat de kerk als rechtspersoon overigens niet langer zal (kunnen) blijven voortbestaan als nodig is voor de afwikkeling van het vermogen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 lid 6 boek 2 Burgerlijk Wetboek houdt de kerk als rechtspersoon op te bestaan op het tijdstip waarop de afwikkeling (vereffening) eindigt.

Vergelijking met tennisvereniging

Hierboven werd de kerk in zekere zin vergeleken met een gewone vereniging. Laten we proberen om de vergelijking met de vereniging weer op te pakken. In het dorp “Hooidonk” is een florerende tennisvereniging, met eigen tennisbanen, kantine, kleedkamers en overige voorzieningen. In de loop der jaren schrompelt het ledental van de vereniging zodanig in dat op de ledenvergadering van april 2001 het besluit wordt genomen om de vereniging per 1 juli 2001 op te heffen (te ontbinden). In de periode tussen de ledenvergadering en 1 juli 2001 kunnen de leden “gewoon” blijven tennissen en kunnen ze “gewoon” gebruik blijven maken van de faciliteiten van de vereniging. Echter op 1 juli 2001 is het fini: er kan niet meer getennist worden en van de kantine en de kleedkamers kunnen de leden geen gebruik meer maken. De oorspronkelijke doelstelling van de tennisvereniging kan vanaf 1 juli 2001 immers niet meer gerealiseerd worden. Vanaf die datum heeft de vereniging geen leden meer en behoeft er ook geen contributie meer betaald te worden aan de vereniging. Ondanks het ontbreken van leden blijft de vereniging als rechtspersoon tijdelijk voort bestaan. Het zou niet best zijn als dat anders was: wat zou er anders op 1 juli 2001 gebeuren met de tennisbanen, de kantine, de kleedkamers en de overige voorzieningen? Bij wie zouden de eigendomsrechten hiervan terecht komen? De hiervoor beschreven eigendomsrechten van de (inmiddels ontbonden) tennisvereniging blijven gewaarborgd. Vanaf 1 juli 2001 krijgt het bestuur van de tennisvereniging overigens wel een andere taak, namelijk de vereffening van het vermogen van de vereniging. De wettelijke grondslag hiervoor is te vinden in artikel 23 lid 1 boek 2 Burgerlijk Wetboek. Wat moeten we verstaan onder “de vereffening van het vermogen”? In gewoon Nederlands betekent dit betaling van schulden, inning van nog open staande vorderingen en te gelde making van bezittingen.

We gaan weer terug naar onze tennisvereniging. Het bestuur van de vereniging zal na 1 juli 2001 de achterstallige contributies bij de leden moeten innen, schulden aan derden zullen betaald moeten worden en de eigendom van het tenniscomplex etc. zal door het bestuur aan derden verkocht moeten worden. Na het verrichten van deze handelingen heeft de tennisvereniging (met name vanwege het verkopen van het tenniscomplex) een behoorlijk bedrag op haar bankrekening staan. Dit bedrag zal niet tot in lengte van jaren op de bankrekening van de tennisvereniging kunnen blijven staan. Nee, de gelden zullen moeten worden “aangewend/uitgedeeld” conform de daarvoor in de statuten gegeven regels danwei conform de besluitvorming door de ledenvergadering. Het bestuur is pas van haar taak ontheven na “aanwending/uitdeling” van de gelden. Pas nu houdt de vereniging op te bestaan!

Parallel kerk en vereniging

Laten we proberen om de draad weer op te pakken bij ons oorspronkelijke uitgangspunt, namelijk de opheffing van de kerkelijke gemeente. Zoals hiervoor geschetst zal de kerkelijke gemeente als rechtspersoon na haar ontbinding tijdelijk blijven voortbestaan teneinde het vermogen van de kerk te kunnen vereffenen (vorderingen innen, schulden betalen en bezittingen te gelde maken).

Welke personen in de kerk zijn verantwoordelijk voor de vereffening? De opmerkzame lezer zal het antwoord wellicht weten. Artikel 23 lid 1 boek 2 Burgerlijk Wetboek (zie boven) geeft hiervoor aanwijzingen: na ontbinding van de rechtspersoon worden de bestuurders vereffenaars van het vermogen van de ontbonden rechtspersoon, tenzij de rechter of de statuten anders bepalen. In kerkelijke termen “vertaald”: de leden van de kerkenraad zijn na opheffing van de gemeente in beginsel verantwoordelijk voor de vereffening van het vermogen van de kerk, tenzij de Kerkorde anders bepaalt. Kortom de kerkenraadsleden krijgen een nieuwe taak van behoorlijke zwaarte naar zich toe geschoven. Hadden ze in het verleden met name te letten op het geestelijk heil van de gemeente, nu worden ze ongewild tot “regelneven” van de kerk gepromoveerd. (Of gedegradeerd?) Ze moeten zich nu gaan bekommeren over allerlei zaken die in het verleden veelal door de commissie van beheer werden afgehandeld. Er moet bijvoorbeeld onderhandeld gaan worden over verkoop van het kerkgebouw en er zal nagedacht moeten worden over een passende bestemming voor het kerkorgel. Hier kunnen grote financiële belangen mee gemoeid zijn, waar menig kerkenraads-lid misschien toch wel slapeloze nachten van kan krijgen.

Het uit de wet voortvloeiende uitgangspunt dat kerkenraadsleden na opheffing van de gemeente als vereffenaars gaan fungeren heeft een aantal nadelen:

1. Het aantal kerkenraadsleden is in situaties als deze veelal zo gering dat er onvoldoende “deskundigheid” (noot: vergeef mij de uitdrukking) in huis is om tot verantwoorde beslissingen te komen op een gebied, waarop de kerkenraad in het verleden zich niet behoefde te begeven.

2. Er is geen reglement voorhanden dat weer geeft hoe de vereffenaars tot besluitvorming komen.

3. Menig kerkenraadslid zal de nieuwe taak als een zware verantwoordelijkheid ervaren, en is beducht voor eventuele persoonlijke aansprakelijkheid.

4. Als er namens de (ontbonden) kerk onderhandelingen worden gevoerd met derden danwei transacties worden afgesloten, is het voor die derden moeilijk te controleren wie er bevoegd is om namens de kerk te onderhandelen en overeenkomsten af te sluiten.

Liquidatiestichting

De hierboven geschetste nadelen kunnen naar mijn oordeel ongedaan gemaakt worden middels de oprichting van een liquidatiestichting. Deze stichting neemt als het ware de “liquidatietaak” van de kerkenraad over. De voordelen van de stichting zijn de volgende:

1. In het bestuur van de stichting kunnen naast kerkenraadsleden ook anderen op grond van hun deskundigheid (ook van buiten de gemeente) benoemd worden.

2. Het ontbreken van een reglement (zie boven) wordt door de toepasselijkheid van statuten ongedaan gemaakt. In de statuten valt immers te lezen op welke wijze de besluitvorming plaats vindt.

3. De mogelijkheid dat kerkenraadsleden persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor bepaalde handelingen of calamiteiten, wordt hierdoor verminderd, hoewel deze mogelijkheid hiermee niet geheel wordt uitgeschakeld.

4. Aangezien de stichting ingeschreven wordt in het Handelsregister, zal het voor derden met wie onderhandeld wordt ook gemakkelijker zijn om te controleren welke personen bevoegd zijn om de kerk te vertegenwoordigen.

De formulering van de statuten van de liquidatiestichting luistert zeer nauw. De rol van de classis in dezen mag daarbij niet vergeten worden. De positie en de taak van de classis bij de opheffing van de gemeente en de vereffening van het vermogen zal goed en helder geformuleerd moeten worden.

Kerkorde en classis

Naar mijn oordeel pleit er veel voor om in de Kerkorde één of meer bepalingen op te nemen die een regeling bevatten voor de hiervoor aangegeven problematiek. Met name moet de taak die de classis heeft bij opheffing van de gemeente en de vereffening helder geformuleerd zijn. Indien hieraan gevolg wordt gegeven, zal de oprichting van een liquidatiestichting niet gauw (meer) in beeld komen.

Aanwending vermogen

Na vereffening van het vermogen van de kerk zal aan het “batig saldo” een passende bestemming gegeven moeten worden. Voor alle duidelijkheid: de leden van de gemeente kunnen hierop rechtens of moreel geen aanspraak maken. Het gaat om “kerkgeld”; als zodanig is het in de loop der jaren bijeengebracht. Dientengevolge pleit er veel voor om het geld een bestemming te geven die hiermee overeenstemt: evangelieverkondiging in de ruime zin van het woord danwei een directe band daarmee. De kerkenraad c.q. de diaconie zal hierover (nog voor opheffing van de gemeente) besluiten dienen te nemen. Bij de besluitvorming hieromtrent zal ook de classis betrokken moeten worden. En ook zal hierbij goed geluisterd moeten worden naar hetgeen hieromtrent in de gemeente leeft.

Geloof en gebed

Met mijn artikel heb ik een aantal juridische overwegingen de revue laten passeren. Een degelijke juridische regeling is geen garantie voor “succes”. Geloof en gebed zijn de basis-vereisten om deze complexe en gevoelige zaken tot een goed einde te brengen.

Mr. H. Herweijer is notaris te Kampen en lid van de Chr. Geref. Kerk aldaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 2001

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

JURIDISCHE OVERWEGINGEN BIJ HET OPHEFFEN VAN EEN GEMEENTE

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 2001

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's