Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BESLUITEN VAN DE GENERALE SYNODE SLIEDRECHT BETH-EL/NUNSPEET 2007

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BESLUITEN VAN DE GENERALE SYNODE SLIEDRECHT BETH-EL/NUNSPEET 2007

171 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. KERKORDE (TEKST)

ARTIKELEN

De onderstaande artikelen zijn gewijzigd of aangevuld:

Artikel 4 — Toelating tot het ambt van dienaar des Woords

De synode besloot:

art. 4 lid 5 K.O. als volgt te formuleren:

Inzake het voorgaan van predikanten uit het buitenland gelden de volgende regels:

a. Wanneer een predikant bij een langer durend verblijf in Nederland in de Christelijke Gereformeerde Kerken wenst voor te gaan, dient een verzoek daartoe tijdig door hem of ten behoeve van hem te worden ingediend bij deputaten buitenlandse kerken.

b. Wanneer een kerkenraad een predikant uit het buitenland tijdens een kortdurend verblijf in Nederland in zijn gemeente wenst te laten voorgaan, dient de betreffende kerkenraad hierover in contact te treden met deputaten buitenlandse kerken.

ad a)

Een predikant uit een buitenlandse kerk waarmee de Christelijke Gereformeerde Kerken in correspondentie staan dan wel kerkelijk contact onderhouden of samenwerken binnen de International Conference of Reformed Churches (ICRC) kan bij een langer durend verblijf in Nederland in principe toestemming ontvangen om in de Christelijke Gereformeerde Kerken voor te gaan. Hij dient daartoe de volgende procedure te volgen: zie verder oud art. 4, lid 5b 1–5 ongewijzigd; oud art. 4 lid 5a en de eerste vijf regels van de tekst van 5b vervallen, ad b)

1. Een predikant uit een buitenlandse kerk waarmee de Christelijke Gereformeerde Kerken in correspondentie staan dan wel kerkelijk contact onderhouden of samenwerken binnen de International Conference of Reformed Churches (ICRC), mag bij een kortdurend bezoek aan Nederland zondermeer in een Christelijke Gereformeerde Kerk voorgaan. De kerkenraad die hem uitnodigt zal hiervan tijdig melding maken bij deputaten buitenlandse kerken.

2. Een predikant uit een buitenlandse kerk waarmee de Christelijke Gereformeerde Kerken niet in correspondentie staan, geen kerkelijk contact onderhouden of samenwerken binnen de International Conference of Reformed Churches (ICRC), mag bij een kortdurend bezoek aan Nederland alleen dan in een Christelijke Gereformeerde Kerk voorgaan, als zowel de uitnodigende kerkenraad als deputaten buitenlandse kerken ervan overtuigd zijn dat de prediking van de betreffende predikant geen spanning zal opleveren met het gereformeerde belijden. Om zich hiervan te vergewissen zal de uitnodigende kerkenraad hierover met de betreffende predikant in contact treden en deputaten tijdig in kennis stellen van de inhoud van dit overleg. Desgewenst kunnen deputaten zich ook in verbinding stellen met de betreffende predikant om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, hetgeen zij zo spoedig mogelijk zullen doen.

Artikel 7 — Vaste standplaats

De synode besloot:

de tekst van art. 7 K.O. als volgt aan te vullen in kleine letter:

Het is mogelijk om, wanneer de (financiële) situatie van de gemeente daar aanleiding toe geeft en wanneer het de ambtelijke bearbeiding van de gemeente niet schaadt, een predikant in deeltijd te beroepen (1971/72,1980, 2007).

Artikel 11 — Levensonderhoud en ontslag van een predikant

De synode besloot:

aan art. 11 K.O. als lid 9 toe te voegen:

Wanneer een gerepatrieerde predikant vijf jaar na zijn repatriëring nog geen beroep uit de kerken heeft ontvangen, zal de classis waartoe hij behoort, gehoord het advies van deputaten naar art. 49 K.O. alsmede van deputaten voortijdige ambtsbeëindiging, het besluit nemen om titel en bevoegdheden verbonden aan het predikantschap in te trekken (2007).

Artikel 12 — Overgang tot een andere staat des levens

De synode besloot:

artikel 12 lid 2 K.O. als volgt te wijzigen:

de zinsnede ‘een aanvraag van de betrokkene of zijn gezin’ vervangen door: ‘een aanvraag van de betrokkene’.

Artikel 13 — Emeritaat

De synode besloot:

1. art. 13 lid I.e. K.O. te wijzigen in: Bij ongeschiktheid van een dienaar die nog niet de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt, is de kerkenraad gehouden hem twee jaar ziekteverlof te geven, behoudens de situatie waarin het duidelijk is dat de dienaar niet meer in actieve dienst zal kunnen terugkeren, zulks naar het gezamenlijk oordeel van kerkenraad en deputaten emeritikas. De procedure voor het aanvragen van emeritaat kan na een periode van tenminste één jaar ziekteverlof worden gestart;

2. art. 13 lid 3.b. K.O. te wijzigen in: Vanaf de datum waarop het emeritaat ingaat, behoudt hij nog drie maanden het genot van traktement en pastorie dan wel van een andersoortige uitkering zoals de uitkering voortijdige ambtsbeëindiging; een predikantsweduwe behoudt gedurende drie maanden na het overlijden van haar echtgenoot het recht op het volle traktement en op het bewonen van de pastorie.

Artikel 31 — Recht van appel

De synode besloot:

de huidige tekst in de kleine letters van art. 31 K.O. (uitgave 2007) als volgt te wijzigen:

1. a. Iedere kerkelijke vergadering is verplicht om bij kennisgeving van een besluit aan het slot daarvan concreet melding te maken van de uiterste termijn waarop men tegen dit besluit appel kan aantekenen dan wel revisie kan aanvragen èn van (de roepende kerk van) de kerkelijke vergadering waarbij dit moet gebeuren.

b. Deze uiterste termijn is gesteld op één maand na dagtekening van het genomen besluit wanneer men als persoon appel wil aantekenen dan wel revisie wil aanvragen en op één maand na ontvangst van het besluit (i.c. de eerste vergadering na het nemen van dit besluit) wanneer het een kerkelijke vergadering betreft.

c. Tegelijk met de kennisgeving van appel of revisieverzoek dient men de vergadering tegen wier besluit men appel aantekent of bij welke men revisie verzoekt, daarvan in kennis te stellen. Ook dient deze vergadering een afschrift van het appel of revisieverzoek zelf te ontvangen (gericht aan de scriba van de kerkenraad indien het kerkenraadszaken betreft, of aan de roepende kerk van de meerdere vergadering, indien het een besluit van die vergadering betreft).

d. De beslissing inzake het appel of revisieverzoek zal aan de appellant en aan de betrokken kerkelijke vergadering worden meegedeeld. (1877,1947,1965/66, 2007).

e. Een appel of revisieverzoek heeft één keer opschortende werking.

De synode besloot voorts:

aan de tekst in de kleine letters van art. 31 K.O. toe te voegen:

2. a. Een appel of revisieverzoek kan alleen ingediend worden tegen een besluit van enige kerkelijke vergadering, zoals omschreven in notulen van die vergadering of een besluitenlijst.

b. Bij het appel of revisieverzoek dient het besluit waartegen men appelleert of waarvan men revisie verzoekt, genoemd te worden.

c. Argumenten ter onderbouwing van het appel of revisieverzoek dienen te voldoen aan de regel dat men dient aan te geven dat en waarom het besluit in strijd is met de Heilige Schrift, de belijdenis van de kerk en/of de aanvaarde kerkorde en synodale besluiten.

3. Wanneer een appel of revisieverzoek wegens vormfouten niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard, stelt de vergadering die hierover beslist de appellant of degene die revisie vraagt alsnog in de gelegenheid om binnen veertien dagen deze vormfout te herstellen, opdat alsnog tot behandeling kan worden overgegaan.

4. Revisieverzoeken dienen evenals appelschrijvens binnen een maand nadat men van het besluit kennis heeft kunnen nemen, ingediend te worden. Wanneer het besluiten van de generale synode betreft, zal als datum van kennisname gelden:

- voor personen en kerkenraden: het einde van de maand waarin het besluitenboekje van de betreffende generale synode verschijnt;

- voor de overige kerkelijke vergaderingen: de datum waarop deze aansluitend aan de gehouden generale synode vergaderen (2007).

Artikel 50 — Generale synode

De synode besloot:

art. 50 sub 14 K.O. als volgt te wijzigen: ‘De deputaatschappen zijn verplicht voor elke vacature, die al dan niet volgens de in hun instructie vastgelegde orde van aftreden in hun deputaatschap ontstaat, een voorstel voor vervulling daarvan (bij voorkeur via een tweetal) bij het moderamen in te dienen. Deze voordracht dient uiterlijk aan het begin van de eerste volle zittingsweek bij het moderamen middels een afzonderlijk schrijven ingediend te worden. Bij de voordracht zal gerekend worden met de voorwaarde dat de genoemde kandidaat, indien het een predikant betreft, minimaal drie jaar in het ambt staat. Ook zullen deputaten zich ervan vergewissen dat de kandidaat lid in volle rechten van een plaatselijke Chr. Geref. kerk is. De synode heeft het recht in alle gevallen waarbij het gaat om benoeming van personen een voorstel tot wijziging of aanvulling in te dienen. De zittingsduur van een deputaat blijft, afhankelijk van de aard en de omvang van het deputaatschap, beperkt tot 9,12 of 15 jaar’.

Artikel 70 — Huwelijksbepalingen

De synode besloot:

aan art. 70 K.O. als lid 5 toe te voegen:

Een aanvraag voor huwelijksbevestiging na samenwonen kan positief beantwoord worden, nadat over het samenwonen (eventueel na een catechetisch traject) schuldbelijdenis is afgelegd. De wijze waarop deze schuldbelijdenis gestalte krijgt, wordt aan het oordeel van de plaatselijke kerkenraad overgelaten (2007).

Artikel 79 — Censuur over ambtsdragers

De synode besloot:

artikel 79 lid 2 K.O. als volgt te wijzigen:

de zinsnede ‘een aanvraag van de betrokkene of zijn gezin’ vervangen door: ‘een aanvraag van de betrokkene’.

B. NIEUWE EN HERZIENE BIJLAGEN IN DE KERKORDE

I. BIJLAGE 9

Regelingen deputaten studie- en stimuleringsfonds

A. met betrekking tot het studiefonds

Art. 4. Regeling studiefonds (regeling 2007)

De synode besloot:

De regeling studiefonds als volgt vast te stellen:

Art. 4. Regeling studiefonds (regeling 2007)

Voorwaarden bij de nieuwe regeling

De studiefinanciering voor admissiale studenten, die geen beroep meer kunnen doen op de WSF-regeling, dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

- de maximale duur van de bijdrage uit het studiefonds is 6,5 jaar;

- de hoogte van de bijdrage dient vergelijkbaar te zijn met het niveau van de WSF -regeling;

- van de lening dient niet meer dan 30 procent te worden terugbetaald.

Artikel 1 — Voorwaarde en duur

1.1. Deputaten studiefonds kunnen financiële steun verlenen aan studenten die via het admissie-examen zijn toegelaten tot de studie aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn èn niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge de Wet Studiefinanciering (WSF 2000).

1.2. De bijdrage uit het studiefonds wordt toegekend gedurende ten hoogste 6,5 jaar, vanaf het begin van het propedeutisch jaar en wordt beëindigd aan het eind van de maand waarin de studie is afgerond.

Artikel 2 — Aanvraag

2.1. De aanvraag dient, met een toelichting van de financiële (gezins)situatie, drie maanden voor het begin van het studiejaar te worden ingediend bij de secretaris van het deputaatschap voor het studie- en stimuleringsfonds. De student is verplicht op verzoek van deputaten alle medewerking te verlenen om de noodzakelijk geachte gegevens betreffende zijn financiële draagkracht te verstrekken.

2.2. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de aanvraag worden ingediend op elk moment tijdens de studieperiode.

2.3. Deputaten zijn gehouden binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag en de aanvullende gegevens hun beslissing aan de (aankomende) student mee te delen. Een student kan schriftelijk en met redenen omkleed aan deputaten verzoeken om herziening van hun beslissing ten aanzien van de hem al of niet toegekende bijdrage.

2.4. Deputaten zullen jaarlijks, drie maanden voor de aanvang van het nieuwe studiejaar, aan de hand van een vragenformulier toetsen of aan de voorwaarden voor verlenging van de bijdrage wordt voldaan. Indien blijkt dat sinds de laatste toekenning de financiële situatie of de persoonlijke omstandigheden van de student of zijn gezin aanmerkelijk zijn gewijzigd, kunnen deputaten de bijdrage herzien.

Artikel 3 — Voorwaarden toekenning

Er bestaat geen recht op een bijdrage uit het studiefonds indien:

3.1.1. de student in aanmerking komt voor studiefinanciering krachtens de Wet op de Studiefinanciering, of

3.1.2. het vrij besteedbaar gezinsvermogen per 1 januari van het jaar van aanvraag hoger is dan € 25.000,-, of

3.1.3. het totale gezinsvermogen hoger is dan € 50.000,-.

3.2. Indien het nettogezinsinkomen meer bedraagt dan € 10.630,74 (de WSF-bijverdien-grens) is er slechts recht op een gedeeltelijke bijdrage uit het studiefonds. Het meerdere wordt in dat geval in mindering gebracht op de bijdrage uit het studiefonds.

Voor definities: zie artikel 10

Artikel 4 — Studievorderingen

De steunverlening kan worden beëindigd resp. tijdelijk worden opgeschort indien, naar het oordeel van het curatorium, de studie onvoldoende vorderingen vertoont, als ook wanneer de student bij herhaling tekortschiet in het verstrekken van de door deputaten gevraagde informatie. Deputaten zijn bevoegd de studievorderingen op te vragen bij het college van hoogleraren.

Artikel 5 — Bijdragen

De bijdrage uit het studiefonds die aan de student kan worden verleend, kent de volgende componenten:

5.1. Een bijdrage voor de kosten van het collegegeld en benodigde studiemiddelen (inclusief boeken) tot een maximum van € 252,73 per maand (niveau basisbeurs WSF voor de uitwonende student). Deze bijdrage wordt verstrekt als schenking.

5.2. Voor de uitwonende student een persoonsgebonden maandbudget voor levensonderhoud, zorgverzekering, reiskosten enz. tot een maximum van € 501,68 per maand (WSF niveau aanvullende beurs + rentedragende lening). Voor de thuiswonende student bedraagt het maximum € 320,80. Het persoonsgebonden budget wordt als lening verstrekt.

5.3. In bijzondere gevallen, dit ter beoordeling aan deputaten, kan een partnertoeslag worden toegekend ten behoeve van de verzorging van kinderen tot 12 jaar. De partnertoeslag bedraagt maximaal € 529,03 per maand (WSF-richtlijn) en wordt als lening verstrekt.

Het toegekende bedrag wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.

Artikel 6 — Aflossing lening

Van de totaal bij het studiefonds opgebouwde lening wordt 70 procent kwijtgescholden in gelijke delen over 15 jaar, te beginnen drie jaar na het afsluiten van de studie. De overige 30 procent van de lening dient in 15 jaar te worden afgelost, eveneens te beginnen drie jaar na beëindiging van de studie. Deze aflossing geschiedt lineair in nader overeen te komen tijdvakken van hooguit één jaar.

Artikel 7 — Overige bepalingen

7.1. Indien de student de studie tussentijds afbreekt dan wel de admissiale status verliest, dient het totale bedrag van de reeds verstrekte lening binnen zes maanden te worden terugbetaald. In bijzondere omstandigheden kunnen deputaten, na overleg met het curatorium, een afwijkende regeling treffen.

7.2. Indien de student resp. predikant bij overlijden nog een restant schuld heeft, vervalt deze.

7.3. Indien de predikant met vervroegd emeritaat gaat, kunnen deputaten overwegen om, afhankelijk van de financiële situatie van de predikant, het eventuele restant van de af te lossen lening geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden.

7.4. Indien de student na beëindiging van de studie geen predikant wordt of als predikant overgaat tot een andere staat des levens (art. 12 K.O.) of het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken verlaat, dient hij naast het verplicht af te lossen deel van de lening ook het nog resterende deel van het oorspronkelijk kwijt te schelden bedrag af te lossen in nader overeen te komen termijnen.

7.5. De aanvrager dient vooraf schriftelijk te verklaren dat hij instemt met deze voorwaarden.

Artikel 8 — Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen waarin de regeling niet voorziet of leidt tot een onredelijke uitwerking, beslissen deputaten. Dit is mede afhankelijk van de hun ter beschikking staande financiële middelen.

Artikel 9 — Overgangsregeling

De nieuwe regeling m.b.t. aflossing resp. toekenning van de bijdrage zal ook gelden voor hen aan wie een bijdrage is toegekend onder de bepalingen van de regeling 2001.

Artikel 10 — Definities

ad 3.1.2. Onder het vrij besteedbaar gezinsvermogen wordt verstaan het saldo van contant geld, bank- en girotegoeden plus de waarde van aandelen en overige beleggingen minus schulden per 1 januari van het jaar van aanvraag. Een eigen woning met daarop rustende hypotheek is daarbij niet inbegrepen.

ad 3.1.3. Onder het totale gezinsvermogen wordt verstaan het totaal van het vrij besteedbaar gezinsvermogen inclusief alle overige bezittingen en schulden. Voor de waardebepaling van de eigen woning wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.

ad 3.2. Onder het nettogezinsinkomen wordt verstaan de som van:

• netto-inkomen uit arbeid en/of uit vroegere arbeid;

• resultaat uit overige werkzaamheden;

• winst uit onderneming;

• voordeel uit sparen en beleggen;

• periodieke uitkeringen (uitgezonderd kinderbijslag),

• huurwaardeforfait eigen woning waarbij de eerste € 1.500,- is vrijgesteld;

• ontvangen heffingskorting en/of inkomstenbelasting;

• minus: betaalde inkomstenbelasting;

een en ander over het kalenderjaar vóór het moment van aanvraag.

De bijdrage uit het studiefonds wordt niet tot het nettogezinsinkomen gerekend.

Het nettogezinsinkomen wordt jaarlijks geïndexeerd aan de WSF-norm.

B. met betrekking tot het stimuleringsfonds

Regeling stimuleringsfonds (regeling 2007) De synode besloot:

De regeling stimuleringsfonds als volgt vast te stellen:

Regeling stimuleringsfonds (regeling 2007)

1. Aanvragen voor een bijdrage uit het stimuleringsfonds dienen door de predikant in overleg met zijn kerkenraad te worden ingediend bij het college van hoogleraren aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn;

2. de predikant voor wie een aanvraag wordt gedaan, dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

a. hij heeft het doctoraal examen cum laude behaald of op een niveau dat dit volgens het college van hoogleraren benadert;

b. hij kan een uitgewerkt schema voor het proefschrift overleggen met daaraan gekoppeld een tijdpad om de studie te voltooien;

c. hij is bezig met een wetenschappelijke studie die relevant is voor het geheel van de Christelijke Gereformeerde Kerken;

3. het college van hoogleraren neemt samen met het curatorium een beslissing over de aanvraag alsook over de termijn van toewijzing. De maximumtermijn is twee keer een halfjaar, dan wel vier keer drie maanden;

4. de toekenning vindt plaats onder het voorbehoud dat er voldoende financiële ruimte is. De financiële ruimte wordt vastgesteld door deputaten studie- en stimuleringsfonds;

5. de financiële bijdrage van het stimuleringsfonds is bedoeld om een plaatsvervanger te betalen voor de predikant die bezig is met zijn promotie. De vergoeding wordt uitbetaald aan de kerkenraad van de betreffende gemeente. De vergoeding zal niet meer bedragen dan de werkelijk gemaakte kosten. Het maximum zal nooit meer bedragen dan de verschuldigde traktementskosten (incl. vergoedingen) conform de richtlijnen van deputaten financiële zaken;

6. het overzicht van de gemaakte kosten dient door de betreffende kerkenraad per kwartaal te worden ingediend bij de penningmeester van deputaten studie- en stimuleringsfonds, welke na goedkeuring de rekeningen betaalbaar stelt.

2. BIJLAGE 37

Instructie voor de deputaten tot beheer van een landelijk kerkelijk bureau

De synode besloot:

de instructie voor deputaten als volgt vast te stellen:

Instructie voor de deputaten tot beheer van een landelijk kerkelijk bureau

Artikel 1

Het door de generale synode ingestelde deputaatschap tot beheer van een landelijk kerkelijk bureau bestaat uit zes leden, waarvan drie leden benoemd door de generale synode en één lid vanuit elk van de drie bureauhoudende deputaatschappen. De generale synode benoemt de voorzitter, de secretaris en de penningmeester.

Artikel 2

Het deputaatschap heeft tot taak het beheren van het landelijk kerkelijk bureau (LKB). Dit bureau omvat naast het bureau algemene zaken de bureaus van specifieke deputaatschappen die op dezelfde locatie hun werkzaamheden verrichten. De gehele dienstenorganisatie -betrokken deputaatschappen en het Dienstenbureau- is één organisatie ten dienste van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland.

Artikel 3

Deputaten zijn bevoegd zorg te dragen voor de huisvesting, het aanschaffen van apparatuur, het aanstellen van een directeur en de verder noodzakelijke administratieve krachten voor dit bureau, een en ander binnen de door de generale synode goedgekeurde begroting.

Artikel 4

Het landelijk kerkelijk bureau heeft tot taak:

A. Ten behoeve van kerken, classes, particuliere synodi, generale synodi en deputaatschappen van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland het verlenen van secretariële, redactionele en administratieve assistentie, nader gespecificeerd in de volgende activiteiten:

1. het fungeren als kerkelijk adres;

2. het verstrekken van informatie over zaken die het werkgebied van het kantoor raken;

3. het incasseren en administreren van en informeren over giften en collecten;

4. het verzorgen van financiën en verantwoording van deputaatschappen;

5. het verzorgen van de personeels- en loonadministratie;

6. beheer van de adressen- en abonnementenadministratie;

7. het voorbereiden (data, vergaderplaats, convocaties) en notuleren van vergaderingen van deputaatschappen;

8. het ondersteunen van deputaatschappen bij beleidsuitvoerende werkzaamheden;

9. het opzetten en onderhouden van een internetsite voor het geheel van de kerken.

B. Ten behoeve van de generale synode, het vertegenwoordigen van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland als werkgever in de zin der wet van alle niet-ambtelijke kerkelijke medewerkers van de deputaatschappen die niet bedoeld worden in art. 84 K.O., toevoeging 3 sub b.

Artikel 5

De kosten van het bureau worden naar rato van de verrichte arbeid in rekening gebracht aan de opdrachtgevers, tegen kostendekkende tarieven.

Artikel 6

Deputaten zijn verantwoording schuldig aan de generale synode en brengen aan elke generale synode rapport uit.

3. BIJLAGE 38

Klachtenprocedure ingeval van misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties

De synode besloot:

de klachtenprocedure als volgt vast te stellen:

I. Klachtenprocedure ingeval van misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties

I. Begrippenomschrijving

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Misbruik van gezagsrelatie:

Iedere uiting van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag, opzettelijk of onopzettelijk, door een pastorale of andere kerkelijke medewerker, aangesteld binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, waardoor ten opzichte van een gemeentelid, vanuit de gezagspositie, vertrouwen geschonden wordt en de grens van persoonlijke integriteit overschreden wordt en welke derhalve op gespannen voet staat met datgene wat ons in Gods Woord wordt voorgehouden ten aanzien van de omgang met de naaste. Dit kan seksueel getinte uitingen betreffen, maar ook ander intimiderend gedrag (zie ook toelichting).

b. Klacht:

Een bij de klachtencommissie of bij een kerkenraad(slid) door een klager schriftelijk naar voren gebracht bezwaar betreffende een onder a. bedoelde uiting.

c. Klager.

Degene die voor zichzelf een klacht indient bij de klachtencommissie of een kerkenraad(slid).

Ten behoeve van een minderjarige, degene die onder curatele is gesteld of degene ten aanzien van wie een mentorschap is ingesteld, kan diens wettelijk vertegenwoordiger optreden.

Een minderjarige die voldoende in staat is zijn eigen belangen te behartigen, kan ook zelfstandig een klacht indienen.

d. Aangeklaagde.

De pastorale of andere kerkelijke medewerker tegen wie de klacht is gericht (zie ook toelichting).

e. (Klachten) commissie:

De door de generale synode benoemde ‘klachtencommissie inzake misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties’, die bevoegd is een klacht, al dan niet via kerkenraad of meldpunt binnengekomen, in behandeling te nemen.

f. Meldpunt:

Een centraal punt waar deskundige medewerkers ter zake van misbruik van gezagsrelaties en klachtenprocedure informatie en advies kunnen geven. Deze medewerkers kunnen zonodig verwijzen naar de klachtencommissie en een intensievere vorm van hulpverlening. Tevens kunnen zij een klager of aangeklaagde begeleiden tijdens en na de procedure van de klachtencommissie.

g. Vertrouwenspersoon:

Degene die op verzoek van een klager of aangeklaagde diens belangen mede behartigt, dan wel als diens vertegenwoordiger of gemachtigde optreedt. Dit kan een medewerker van het meldpunt zijn.

h. Beroepscommissie klachten:

De commissie, ingesteld door de generale synode 2004 van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, die belast is met onderzoek en beoordeling in appel van uitspraken inzake klachten van:

- de klachtencommissie misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties;

- de klachtencommissie seksuele intimidatie van de Theologische Universiteit Apeldoorn;

- het curatorium van de Theologische Universiteit Apeldoorn.

i. Beroepsprocedure (klachten):

Procedure voor de behandeling van klachten waartegen appel is ingesteld, zoals aangegeven onder h.

II. Taak, bevoegdheid en samenstelling klachtencommissie

Artikel 2

De door de generale synode benoemde klachtencommissie heeft tot taak de bij haar of bij een kerkenraad binnengekomen klachten te bezien op ontvankelijkheid, en deze in dat geval nader te onderzoeken en te beoordelen op de al dan niet gegrondheid ervan.

In zich voordoende gevallen wordt advies uitgebracht over de afdoening van de zaak aan de kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort.

Na het uitbrengen van het advies c.q. na de beslissing dat de klacht niet ontvankelijk of ongegrond is, is de taak van de commissie geëindigd, behoudens het bepaalde in art. 17, lid 5.

Artikel 3

De klachtencommissie is bevoegd kennis te nemen van een klacht indien de klager, al dan niet door tussenkomst van de kerkenraad of de vertrouwenspersoon, de klacht schriftelijk indient en de klacht ook overigens voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 5.

Artikel 4

1. De klachtencommissie dient zodanig te zijn samengesteld dat een deskundige en onpartijdige behandeling van klachten gewaarborgd is.

2. Het lidmaatschap van de klachtencommissie is niet verenigbaar met de functie van de vertrouwenspersoon.

3. De klachtencommissie die minstens evenveel vrouwen als mannen telt, bestaat minimaal uit zes en maximaal uit acht leden, afkomstig uit alle ressorten van de particuliere synodes en geselecteerd uit het juridisch veld, de hulpverlening, zo mogelijk met deskundigheid op het gebied van seksueel geweld, en het kerkelijk pastoraat.

Er is een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris.

4. Daarnaast kan de generale synode deskundigen benoemen, zonodig uit andere kerkgenootschappen, die zich op afroep beschikbaar stellen om eventueel ad hoc in de commissie te participeren.

5. Benoeming van de commissieleden geldt voor drie jaar. Herbenoeming is vier keer mogelijk.

De zittingsduur van een lid, dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats de benoeming plaatsvindt.

6. De commissie kan zich laten bijstaan door externe adviseurs, zonodig uit andere kerkgenootschappen, die zich conformeren aan de door de generale synode te stellen voorwaarden.

7. De commissie kan zich laten ondersteunen door secretariële medewerkers.

8. Het karakter van de klachtenprocedure verplicht de leden van de klachtencommissie, de daarnaast benoemde deskundigen, de externe adviseurs en de secretariële medewerkers tot volstrekte geheimhouding (zie ook toelichting bij art. 4).

III. Ontvankelijkheid van de klacht en het overleggen van stukken

Artikel 5

1. Een ieder die lid is, of is geweest, van een Christelijke Gereformeerde kerk, hetzij als belijdend lid, hetzij als dooplid, hetzij als meelevend lid, kan bij de commissie een klacht indienen tegen degene die misbruik maakte van zijn gezagsrelatie.

2. Iemand die geen lid is, of is geweest, van een Christelijke Gereformeerde kerk kan een klacht indienen indien misbruik van een kerkelijke gezagsrelatie is gemaakt tijdens een functioneel contact met de aangeklaagde of voortvloeiend uit een functioneel contact met de aangeklaagde.

3. Een klacht dient zo spoedig mogelijk te worden ingediend, maar blijft ontvankelijk zolang de aangeklaagde op zijn verantwoordelijkheid kan worden aangesproken (zie ook toelichting).

4. Een klacht wordt schriftelijk ingediend bij de commissie. Dit kan zowel rechtstreeks door de klager als via een (lid van de) kerkenraad en via een vertrouwenspersoon.

5. Een klacht bevat naast de volledige namen, de geboortedatum en het adres van de klager(s), alsmede een dagtekening, ten minste:

a. een omschrijving van de uiting die aangegeven wordt als misbruik van de gezagsrelatie;

b. het tijdstip of de periode waarop deze betrekking heeft;

c. de identiteit van de aangeklaagde(n), met vermelding van adres(sen);

d. en een overzicht van door de klager(s) ondernomen stappen en eventueel daarop betrekking hebbende stukken (zie ook toelichting bij art. 5).

IV. Doorzending

Artikel 6

1. Indien een klacht wordt ingediend bij een kerkenraad(slid) wordt deze zo spoedig mogelijk, doch binnen twee maanden, ter behandeling doorgezonden naar de klachtencommissie (zie toelichting).

2. De kerkenraad informeert klager over de doorzending naar de commissie en wijst de klager op de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen.

V. Procedure klachtbehandeling

Artikel 7

1. De secretaris van de klachtencommissie bevestigt aan de klager, in principe binnen een week, schriftelijk de ontvangst van de klacht en informeert de klager over de werkwijze van de commissie en wijst voor zover nog nodig op de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen.

2. De secretaris informeert zoveel mogelijk gelijktijdig de aangeklaagde over het feit dat een klacht is binnengekomen en zendt hem een afschrift van de klacht en eventuele andere schriftelijke stukken. Ook de aangeklaagde wordt geïnformeerd over de werkwijze van de commissie en de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen.

Artikel 8

1. De secretaris en de voorzitter, eventueel aangevuld met andere leden, gaan na of de klacht ontvankelijk is. Is dit niet het geval dan worden klager en aangeklaagde daarover zo spoedig mogelijk met toelichting geïnformeerd, evenals ingeval van doorzending de betreffende kerkenraad.

2. Indien de klacht ontvankelijk is, wordt de kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort vertrouwelijk op de hoogte gesteld van het feit dat de klachtencommissie de klacht in behandeling heeft. Van dit laatste kan worden afgezien wanneer dit in alle redelijkheid niet dienstig beschouwd wordt, dit ter beoordeling van de klachtencommissie.

Artikel 9

1. Is de klacht ontvankelijk dan roept de (plaatsvervangend) secretaris de klachtencommissie bijeen teneinde te overleggen in welke samenstelling van drie of maximaal vier personen de klacht tijdens de hoorzitting behandeld zal worden.

In beginsel zullen dit zijn: de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter, de secretaris of de plaatsvervangend secretaris en een of twee leden, geen van allen uit de regio van de particuliere synode(s), waaruit klager en aangeklaagde afkomstig zijn. Aan de behandeling ter zitting nemen zowel mannelijke als vrouwelijke commissieleden deel, zoveel mogelijk uit elk van de drie in art. 4 genoemde velden. 2. De commissie bepaalt binnen zes weken na ontvangst van de klacht de datum en de plaats(en) waar klager en aangeklaagde door de commissie zullen worden gehoord. De hoorzitting vindt in principe plaats binnen acht weken.

Artikel 10

1. De secretaris zendt klager en aangeklaagde minstens veertien dagen voor de hoorzitting een oproep, met eventuele aanvullende stukken die op de zaak betrekking hebben voor zover deze naar de mening van de commissie voor doorzending in aanmerking komen.

2. Eventueel later binnengekomen stukken worden voor zover nodig en mogelijk nog voor de zitting doorgezonden aan de andere partij.

Artikel 11

1. De hoorzittingen van de commissie zijn besloten. De secretaris maakt van iedere zitting een schriftelijk verslag, bestemd voor partijen en de commissie.

2. Een samenvatting van de klacht en van de bevindingen tijdens het onderzoek die voor de besluitvorming van belang geacht worden, zullen vóór de definitieve besluitvorming aan klager en aangeklaagde worden voorgelegd. Dezen krijgen veertien dagen de tijd om daarop te reageren.

3. Klager en aangeklaagde worden in beginsel in eerste instantie afzonderlijk en daarna in eikaars aanwezigheid gehoord.

De klachtencommissie kan ambtshalve of op verzoek beslissen af te zien van het gezamenlijk horen van partijen indien aannemelijk is dat dat een zorgvuldige behandeling zal belemmeren.

4. Op verzoek van een van de partijen kan de hoorzitting worden aangehouden tot maximaal zes maanden na ontvangst van de klacht. Deze termijn kan onder bijzondere omstandigheden worden verlengd.

Zowel klager als aangeklaagde wordt op de hoogte gesteld van aanhouding en verlenging.

5. De klachtencommissie kan getuigen en deskundigen horen alsmede andere personen die inlichtingen kunnen verschaffen omtrent het mogelijke misbruik van een gezagsrelatie en/of de omstandigheden waaronder dit zou hebben plaatsgevonden. Getuigen die anoniem wensen te blijven, kunnen aan de commissie een verzoek doen tot bescherming van de identiteit. De commissie is ook bevoegd schriftelijke informatie te vragen.

6. Indien de aangeklaagde het hem in de klacht ten laste gelegde zonder meer ontkent, kan de commissie een onderzoek vragen van een ter zake deskundige.

Artikel 12

1. Indien klager naast de klacht tevens aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit kan de commissie de behandeling van de klachtencommissie opschorten in afwachting van de resultaten van het onderzoek in de strafzaak.

Opschorting is ook mogelijk indien een civiele procedure is gestart samenhangend met de klacht.

2. Indien klager een klacht intrekt, behoudt de klachtencommissie zich het recht voor een onderzoek in te stellen naar de reden van de intrekking.

VI. Beoordeling klacht

Artikel 13

1. De commissie doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken na de laatste hoorzitting, uitspraak omtrent de gegrondheid van de klacht.

2. Acht de klachtencommissie de klacht ongegrond dan deelt zij dit gemotiveerd schriftelijk mee aan de klager en aan de aangeklaagde. De betreffende kerkenraad wordt geïnformeerd indien deze van de klacht op de hoogte is. De betreffende kerkenraad wordt ook geïnformeerd indien deze niet van de klacht op de hoogte is, maar de commissie dit in alle redelijkheid dienstig acht.

3. Acht de klachtencommissie de klacht gegrond dan deelt zij dit, onder overlegging van een samenvatting van de klacht en de bevindingen tijdens het onderzoek, gemotiveerd schriftelijk mee onder toevoeging van een advies voor afdoening door de kerkenraad, aan de klager, de aangeklaagde en de kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort.

VII. Beroepsmogelijkheid

Artikel 14

Aangeklaagde en klager kunnen van de al dan niet gegronde verklaring binnen vier weken na dagtekening van het besluit van de klachtencommissie in appel gaan bij de beroepscommissie klachten.

Klager kan bij deze beroepscommissie ook in appel gaan indien zijn klacht niet ontvankelijk is verklaard.

VIII. Bewaartermijn stukken

Artikel 15

De op de zaak betrekking hebbende stukken zullen in principe tot tien jaar na ontvangst van de klacht door de klachtencommissie in het archief van de commissie bij de secretaris bewaard worden.

Een schaduwarchief, ondergebracht bij de archivaris van de synode, zal gelijktijdig vernietigd worden.

Indien binnen de termijn van tien jaar een nieuwe aanklacht tegen dezelfde persoon binnen komt, blijven ook de eerdere stukken langer bewaard.

IX. Te adviseren maatregelen

Artikel 16

1. De klachtencommissie zal bij het uitbrengen van advies zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de in de kerkorde van de Christelijke Gereformeerde Kerken (K.O.) aangegeven tuchtmaatregelen, met dien verstande dat gezien de gezagsrelatie de bescherming van het slachtoffer en het voorkómen van nieuwe feiten daarbij een pregnante rol dienen te spelen.

2. In acute situaties dienen door de betreffende kerkenraad, in overleg met de klachtencommissie, voor of hangende het onderzoek zonodig voorlopige maatregelen getroffen te worden.

X. Beslissing kerkenraad en verdere afdoening

Artikel 17

1. De kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort, neemt binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van de klachtencommissie (eventueel na appel) of, indien nog appel mogelijk is, na het onherroepelijk worden van de uitspraak een beslissing op grond van het uitgebrachte advies van de klachtencommissie en informeert hierover schriftelijk de klager, de aangeklaagde en de betreffende commissie (zie ook toelichting).

2. De kerkenraad is gebonden aan de beslissing van de klachtencommissie c.q. de beroepscommissie betreffende wel of niet ontvankelijkverkiaring en betreffende wel of niet gegrondverklaring.

3. Indien een klacht gegrond is verklaard, volgt de kerkenraad in principe het advies van de klachtencommissie.

Indien de kerkenraad op grond van zwaarwegende bezwaren niettemin van het advies zou willen afwijken, dan bericht hij dit eveneens binnen vier weken schriftelijk onder vermelding van de motieven aan de klager, de aangeklaagde en de commissie.

4. Klager en aangeklaagde kunnen zich ten aanzien van de beslissing van de kerkenraad overeenkomstig art. 31 K.O. binnen een maand beroepen op de classis. Zij kunnen zich ook op de classis beroepen indien de kerkenraad na twee maanden nog geen beslissing heeft genomen en betrokkenen daarover ook geen redelijke uitleg heeft gegeven.

5. Op initiatief van de betreffende kerkenraad kan ter toelichting op het uitgebrachte advies een gezamenlijk overleg geëntameerd worden met de commissie.

II. Toelichting bij de klachtenprocedure van de Christelijke Gereformeerde Kerken

Algemeen

In de klachtenprocedure is voor klager en aangeklaagde de mannelijke vorm gebruikt. Indien van toepassing dient de vrouwelijke vorm gelezen te worden.

Art. 1 sub a

Bij een andere kerkelijke medewerker, aangesteld binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een gemeentelid dat in een bepaalde functie benoemd is door de kerkenraad.

Voor eventueel misbruik van gezag dient er dan tevens sprake te zijn van een gezagsrelatie ten opzichte van degene die wil klagen.

Art 1 sub d

Het misbruik waarover geklaagd wordt, moet geheel of gedeeltelijk hebben plaatsgevonden in de periode waarin betrokkene in functie was, aangesteld binnen een Christelijke Gereformeerde kerk en werkzaam in of vanwege de kerk. De klacht kan ook worden ingediend na beëindiging van de functie.

Art. 4

Onpartijdig optreden en geheimhouding:

De commissieleden stellen zich afwachtend en zo objectief mogelijk op. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij geen activiteiten ontplooien t.a.v. het formuleren van een klacht (zij kunnen desgevraagd wel verwijzen) en geen aangifte doen van een strafbaar feit indien de wet daartoe niet verplicht.

Informatie naar betrokkenen wordt desgevraagd zo objectief mogelijk geformuleerd. Gezien de geheimhoudingsplicht wordt er naar buiten toe geen enkele mededeling gedaan over een zaak, ook niet over het al dan niet aangemeld zijn (geweest), behoudens hetgeen waartoe de klachtenprocedure verplicht.

Persvoorlichting aan kerkelijke en andere bladen dient niet door leden van de klachtencommissie gedaan te worden.

Art. 5

De klager voert zoveel mogelijk aantoonbare feiten aan, nodig om het gestelde misbruik te bevestigen en legt daartoe reeds aanwezige stukken over en geeft een overzicht van door hemzelf reeds ondernomen stappen en eventueel daarop betrekking hebbende stukken.

Van belang voor de ontvankelijkheid is:

a. of de omschrijving van de uiting valt onder art. 1 sub a;

b. of voldaan is aan de formaliteiten genoemd in art. 5.

Het alleen stellen dat er misbruik van een gezagsrelatie is geweest, is onvoldoende. Het niet (meteen) overleggen van alle stukken hoeft niet om die reden tot niet ontvankelijkheid te leiden.

Art. 5 lid 3

‘Zolang iemand op zijn verantwoordelijkheid kan worden aangesproken’ omvat twee aspecten: zolang iemand in leven is èn lid is van de Christelijke Gereformeerde Kerken.

Art. 6 lid 1

Het is van belang dat een kerkenraad een bij hem binnengekomen klacht niet te lang aan zich houdt. Door een te grote betrokkenheid is de kans groot dat de objectiviteit onvoldoende gewaarborgd wordt, hetgeen ten koste kan gaan van klager of aangeklaagde. Bovendien is het niet denkbeeldig dat klager, aangeklaagde en/of de kerkenraad binnen de gemeente steun gaan zoeken voor eigen standpunt, waardoor er onrust binnen de gemeente ontstaat.

Art. 17 lid 1

De uitspraak van de klachtencommissie is onherroepelijk indien:

1. niet binnen vier weken appel is ingesteld;

2. zowel klager als aangeklaagde schriftelijk hebben verklaard geen appel te zullen instellen. Ingeval appel is ingesteld tegen een niet ontvankelijkverklaring is een schriftelijke verklaring van de klager voldoende voor het onherroepelijk worden van de uitspraak.

4. BIJLAGE 38A

Beroepsprocedure voor klachten inzake misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties en inzake seksuele intimidatie Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA)

De synode besloot:

De beroepsprocedure voor klachten als volgt vast te stellen:

Beroepsprocedure voor klachten inzake misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties en inzake seksuele intimidatie Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA)

I Uitgangspunt

Artikel 1

De beroepsprocedure komt, voorzover van toepassing, overeen met

- de klachtenprocedure inzake misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties

c.q. met

- de klachtenregeling seksuele intimidatie van de TUA,

behoudens hetgeen in de onderhavige procedure geregeld wordt.

II Taak/ bevoegdheid en samenstelling beroepscommissie

Artikel 2

1. De beroepscommissie heeft tot taak de bij haar binnengekomen beroepschriften zelfstandig te beoordelen op de al dan niet gegrondheid van de klacht en op de al dan niet ontvankelijkheid indien een klager in appel komt van zijn niet ontvankelijkverklaring.

2. Bij de beroepscommissie kan ook appel ingesteld worden, zowel door de klager als door de aangeklaagde, van een besluit van het curatorium van de TUA op grond van een door de klachtencommissie seksuele intimidatie uitgebracht advies.

Artikel 3

1. De beroepscommissie bestaat uit drie leden, van wie minstens één vrouw.

In de beroepscommissie zijn de juridische deskundigheid en deskundigheid op het gebied van hulpverlening, zo mogelijk met bekendheid terzake van seksueel geweld, vertegenwoordigd.

Er is een voorzitter (jurist) en een secretaris.

2. Benoeming van de leden van de beroepscommissie geldt voor drie jaar. Herbenoeming is vier keer mogelijk. De zittingsduur van een lid dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats de benoeming plaatsvindt.

3. Indien een lid van de beroepscommissie met het oog op onpartijdigheid of anderszins niet kan deelnemen aan de behandeling van een zaak kan, indien het appel een uitspaak van de klachtencommissie misbruik betreft, een lid van de klachtencommissie van de TUA gevraagd worden zitting te nemen in de beroepscommissie en andersom.

4. De beroepscommissie kan zich laten ondersteunen door een van de secretariële medewerkers c.q. een ambtelijk secretaris, mits deze niet de betreffende klachtencommissie in dezelfde zaak ondersteunde.

III Ontvankelijkheid en het overleggen van stukken

Artikel 4

1. Een appel dient binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van de betreffende klachtencommissie schriftelijk te worden ingediend bij de secretaris van de beroepscommissie.

2. Bij het beroepschrift dienen in ieder geval overgelegd te worden de uitspraak waarvan beroep wordt ingesteld, met bijlagen en het verslag van de hoorzitting.

IV Procedure klachtbehandeling in appel

Artikel 5

De secretaris van de beroepscommissie informeert zo spoedig mogelijk de andere partij, alsmede de betreffende kerkenraad c.q. het curatorium, over het ingestelde appel. Ook de betreffende klachtencommissie wordt hierover geïnformeerd.

Van het informeren van de kerkenraad wordt afgezien indien deze niet op de hoogte is van het indienen van de klacht en informatie in alle redelijkheid niet dienstig wordt beschouwd, dit ter beoordeling van de beroepscommissie.

Artikel 6

a. Indien de beroepscommissie een door een van de klachtencommissies niet ontvankelijk verklaarde klacht alsnog ontvankelijk verklaart, wordt deze voor behandeling terugverwezen naar de betreffende klachtencommissie.

De secretaris van de beroepscommissie doet daartoe de beslissing zo spoedig mogelijk toekomen aan de betreffende klachtencommissie en stuurt de beslissing ter informatie aan betrokkenen en aan de betreffende kerkenraad c.q. het curatorium. Van het informeren van de kerkenraad kan worden afgezien indien dit in alle redelijkheid niet dienstig beschouwd wordt, dit ter beoordeling van de beroepscommissie.

b. Indien de beroepscommissie een ongegrond verklaarde klacht alsnog gegrond verklaart, wordt deze zo spoedig mogelijk voor advies terugverwezen naar de betreffende klachtencommissie.

De secretaris van de beroepscommissie doet daartoe de beslissing toekomen aan de betreffende klachtencommissie en stuurt de beslissing ter informatie aan betrokkenen en aan de kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort c.q. het curatorium.

c. Indien de beroepscommissie een gegrond verklaarde klacht alsnog ongegrond verklaart, wordt deze beslissing zo spoedig mogelijk toegezonden aan betrokkenen en aan de betreffende kerkenraad c.q. het curatorium.

De betreffende klachtencommissie wordt eveneens geïnformeerd over de uitspraak.

5. BIJLAGE 42A

Instructie voor deputaten radio- en televisiediensten

De synode besloot:

De instructie voor deputaten als volgt vast te stellen:

Instructie voor deputaten radio- en televisiediensten

Artikel 1

De generale synode benoemt vier deputaten voor radio- en televisiediensten. Artikel 2

Tot de taak van deputaten behoort:

a. het vertegenwoordigen van de Christelijke Gereformeerde Kerken in de stichting Zendtijd voor Kerken te Hilversum, die de technische en organisatorische verzorging van de aan de kerken toegewezen zendtijd behartigt;

b. het aanwijzen van kerken die aan uitzending meewerken;

c. er daarbij op te wijzen dat een televisiedienst die wordt uitgezonden onder verantwoordelijkheid van een Christelijke Gereformeerde kerk, volgens besluit van de generale synode 1965 en 1980, een evangelisatorisch karakter dient te hebben;

d. het binnen de stichting erop toezien dat uitzendingen die niet het specifieke karakter van een radio- of televisiedienst hebben, worden gebruikt om mensen te bereiken die van het evangelie vervreemd zijn of die het evangelie niet kennen;

e. het onderhouden van contact met predikanten en/of andere leden van de kerken die zich in opdracht van de kerken intensief met het gebruik van de massamedia bezighouden;

f. zich te oriënteren op en te laten voorlichten over eventuele nieuwe mogelijkheden om het evangelie landelijk en plaatselijk via de massamedia te verbreiden;

g. het voorlichten van de kerken over de mogelijkheden die er zijn om plaatselijke diensten met gebruik van moderne middelen in de huiskamer te brengen;

h. het dienen van de kerken met bezinning op en voorlichting over het omgaan met privacygevoelige gegevens.

Artikel 3

Deputaten leggen van hun werkzaamheden verantwoording af aan de generale synode.

6. BIJLAGE 43

Rechtspositieregeling van niet-ambtelijke medewerkers van deputaatschappen als bedoeld in artikel 84 K.O. (kleine letters). Deze regeling kan tevens dienen als richtlijn voor medewerkers in dienst van een plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerk

De synode besloot:

de rechtspositieregeling van niet-ambtelijke medewerkers van deputaatschappen als bedoeld in artikel 84 lid 3-a K.O. als volgt vast te stellen:

Rechtspositieregeling van niet-ambtelijke medewerkers van deputaatschappen als bedoeld in artikel 84 K.O. (kleine letters). Deze regeling kan tevens dienen als richtlijn voor medewerkers in dienst van een plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerk

(noot: Waar in de regeling de mannelijke persoonsvorm wordt gebruikt, dient in voorkomende gevallen de vrouwelijke persoonsvorm te worden gelezen.)

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Deze algemene bepalingen zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen (de hierna aangeduide) werkgever en werknemer. Deze vormen geen reglement als bedoeld in artikel 7: 613 van het Burgerlijk Wetboek.

2. Voor de volgende uitvoeringsregelingen worden de binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) geldende regelingen gevolgd: salarisschalen, salarissen, vakantie- en leeftijdsdagen en vergoedingen.

Bepalingen inzake de arbeidsovereenkomst

Artikel 2

Werkgever: (1) de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, ten deze vertegenwoordigd door haar deputaten landelijk kerkelijk bureau (LKB), dan wel (2) de raad van de Christelijke Gereformeerde Kerk te………..

Artikel 3

1. Werknemer: (1) het belijdend lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland aan wie, als kerkelijk werker in de zin van artikel 3 sub 8 van de kerkorde, door werkgever een schriftelijke bijzondere opdracht is verstrekt, dan wel (2) de in Nederland woonachtige medewerker voor het verrichten van niet-ambtelijk kerkelijk werk met wie een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan en die zijn functie zal vervullen onder leiding van de directeur van het LKB, resp. deputaten op wier terrein hij werkt.

2. Voor werving en selectie van een werknemer (2) wordt zorggedragen door deputaten onder leiding van wie de werknemer zijn functie zal gaan vervullen. Indien dat niet deputaten LKB zijn, zullen zij daarvoor met deputaten LKB in contact treden en een bindende voordracht doen voor de benoeming.

3. De arbeidsovereenkomst met een werknemer (2) wordt ondertekend door werkgever (1) en werknemer en eveneens door deputaten onder leiding van wie de werknemer zijn functie zal gaan vervullen. Deputaten worden vertegenwoordigd door voorzitter en secretaris.

Artikel 4

Salaris: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen brutosalaris per maand, exclusief vakantietoeslag, eventuele toelagen en kostenvergoedingen.

De inschaling van werknemer (2) geschiedt bij aanstelling en bij wijziging hierin tijdens het dienstverband door deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult na overleg met deputaten LKB en wordt schriftelijk te hunner kennis gebracht.

Artikel 5

Werkgebied (indien aangewezen):

het door de Christelijke Gereformeerde Kerk te…….dan wel door deputaten onder leiding van wie werknemer (2) zijn functie zal gaan vervullen daarvoor aangewezen gebied.

Artikel 6

Uitvoeringsregelingen, waarnaar wordt verwezen, vormen een geheel met de ‘algemene bepalingen’.

Artikel 7

1. De arbeidsovereenkomst wordt uitsluitend schriftelijk aangegaan en gewijzigd.

2. Elke binnen deze rechtspositieregeling vallende wijziging in de arbeidsovereenkomst of in salaris van werknemer (2) geschiedt door deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult, na overleg met deputaten LKB en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van deputaten LKB.

Artikel 8

In de arbeidsovereenkomst zal worden vermeld:

a. de naam en de vestigingsplaats van werkgever (2) dan wel de naam van deputaten LKB en indien van toepassing de naam van het deputaatschap onder leiding van wie hij zijn functie vervult alsmede de naam van degenen, die bevoegd zijn deze instanties te vertegenwoordigen;

b. de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum van de werknemer, alsmede de functie waarin hij is aangesteld;

c. het adres van waaruit en het werkgebied (indien aangewezen) waarbinnen de werkzaamheden worden verricht;

d. voor werknemer (2) de bepaling, dat deze zich bereid verklaart om tijdelijk arbeid te verrichten voor een ander deputaatschap;

e. de verplichting tot verhuizing of de ontheffing daarvan;

f. de datum van het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de datum van de aanvang van de werkzaamheden;

g. de duur van de overeenkomst, aangegaan voor onbepaalde tijd dan wel voor bepaalde tijd, al dan niet met een proeftijd;

h. de arbeidsduur;

i. het aanvangssalaris en de salarisschaal onder aanduiding van de uitvoeringsregeling van de PKN;

j. de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging;

k. het aantal vakantiedagen en vergrijzingsdagen per jaar, conform uitvoeringsregeling van de PKN;

1. eventuele bepalingen, regelingen, afspraken en verplichtingen die van toepassing zijn; m. de wederzijds in acht te nemen beëindigingstermijn;

n. de verklaring van werkgever en werknemer met de inhoud bekend te zijn en daarmee akkoord te gaan;

o. de verklaring van de werknemer een exemplaar van de Algemene Bepalingen’ en de daarbij behorende Uitvoeringsregelingen te hebben ontvangen.

Verplichtingen van de werknemer

Artikel 9

1. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem uit hoofde van zijn functie ter kennis is gekomen, voorzover die verplichting uit de aard der zaak volgt dan wel hem uitdrukkelijk is opgelegd. Deze verplichting geldt ook onbeperkt na beëindiging van het dienstverband.

2. De in lid 1 bedoelde verplichting bestaat niet tegenover hen die delen in de verantwoordelijkheid voor een goede vervulling van de functie van de werknemer noch ook tegenover hen wier medewerking tot die vervulling noodzakelijk is te achten, indien en voor zover dezen zelf tot geheimhouding verplicht zijn of zich daartoe dienen te verplichten.

3. De werknemer is verplicht alle in zijn functie ontvangen gelden en giften van welke aard ook zorgvuldig te beheren, te administreren en hiervan rekening en verantwoording af te leggen bij zijn werkgever.

4. Maandelijks zal de werknemer ten behoeve van de werkgever een schriftelijk verslag maken van de verrichte werkzaamheden, tenzij hij hiervan nadrukkelijk is vrijgesteld.

Artikel 10

De medewerker is gehouden de werkgever schriftelijk in kennis te stellen van het voornemen nevenwerkzaamheden te gaan verrichten en van uitbreiding van bestaande werkzaamheden. Indien deze werkzaamheden of de uitbreiding daarvan als strijdig met of schadelijk voor de vervulling van de functie kunnen worden beschouwd, dient de werkgever de medewerker binnen twee maanden na verzending van bedoelde kennisgeving schriftelijk onder opgave van redenen mede te delen dat het verrichten van deze werkzaamheden, of uitbreiding daarvan niet is geoorloofd.

Voordat de werkgever een beslissing neemt tot het niet toestaan van het verrichten van nevenwerkzaamheden of tot het uitbreiden daarvan, is hij verplicht de medewerker te horen. Indien door de werkgever niet binnen twee weken na het horen antwoord wordt gegeven op bedoelde kennisgeving, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.

Een verleende toestemming kan te allen tijde door de werkgever worden ingetrokken, wanneer naar zijn oordeel en gehoord de medewerker, het belang van de werkzaamheden zulks vereist.

Artikel 11

Indien de werknemer verhinderd is, wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet of wegens een andere oorzaak zijn werkzaamheden te verrichten, is hij verplicht daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever op een door de werkgever te bepalen wijze. Zodra het tijdstip bekend is waarop hervatting van de werkzaamheden mogelijk zal zijn dient hij de werkgever daarvan in kennis te stellen.

Artikel 12

1. De werknemer is verplicht te wonen in of nabij de plaats van tewerkstelling of in het werkgebied indien zo’n werkgebied is aangewezen. Aan de werknemer kan, al dan niet op eigen verzoek, schriftelijk ontheffing worden verleend van de genoemde verplichting. Een verleende ontheffing kan — na overleg met de werknemer en met inachtneming van een redelijke termijn — worden ingetrokken, wanneer blijkt, dat het belang van het werk en een goede uitoefening van de functie zulks vereisen.

2. De werknemer (2) is gehouden op basis van daartoe dienend onderling bureauoverleg, dan wel op aanwijzing door of namens deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult, tijdelijk arbeid te verrichten ten behoeve en onder leiding van een ander deputaatschap, indien dit mogelijk is en daaraan aldaar behoefte bestaat.

Artikel 13

De werknemer is verplicht die studies te volgen, die voor het vervullen van de functie noodzakelijk worden geacht en die als zodanig na overleg tussen werkgever en werknemer worden aangewezen.

De hieraan verbonden kosten komen volledig voor rekening van de werkgever. Indien de medewerker op eigen initiatief vertrekt, geldt de volgende regeling van terugbetalen: Beëindiging van het dienstverband:

• binnen 1 jaar 100 %

• binnen 2 jaar maar na 1 jaar 66,66 %

• binnen 3 jaar maar na 2 jaar 33,33 %

• na 3 jaar geen terugvordering meer.

De verrekening zal met het salaris plaatsvinden.

Voor het voor bedoelde studies volgen van lessen en het afleggen van examens tijdens de werktijd wordt verlof verleend met behoud van salaris. Het buiten werktijd volgen van de lessen en het afleggen van examens kan niet worden aangemerkt als te compenseren overwerk.

Verplichtingen van de werkgever

Artikel 14

1. De werkgever is verplicht om de werknemer in staat te (doen) stellen de overeengekomen werkzaamheden naar diens beste vermogen te verrichten en daarbij aanwijzingen te (doen) geven met inachtneming van de eisen van de functie en al datgene te doen en na te laten wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.

2. De werkgever is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem met betrekking tot de persoon van de werknemer in zijn kwaliteit van werkgever bekend is, tenzij de werknemer tot het verstrekken van op zijn persoon betrekking hebbende gegevens toestemming geeft. Deze verplichting geldt ook onbeperkt na beëindiging van het dienstverband.

3. Het onder lid 2 gestelde geldt eveneens voor deputaten onder leiding van wie de werknemer zijn functie vervult.

Artikel 15

1. De aanspraken op pensioen zijn gelijk aan die welke kunnen worden ontleend aan het van toepassing zijnde pensioenreglement van het Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (PGGM) te Zeist.

2. De pensioenpremie bestaat uit twee delen: het ouderdomspensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. De PGGM stelt de premie vast. Op basis van deze premie berekent de PKN de premie die door de werkgever betaald wordt. Deze aanwijzing wordt gevolgd.

Salariëring

Artikel 16

1. Het salaris van de werknemer wordt vastgesteld volgens de richtlijnen van de PKN.

2. Een wijziging in het salaris wordt de werknemer terstond gespecificeerd en schriftelijk medegedeeld.

3. De werknemer dient uiterlijk twee dagen voor het einde van de kalendermaand over zijn salaris te kunnen beschikken.

4. Geen salaris noch enige vergoeding is verschuldigd over de tijd gedurende welke de werknemer in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten. Dit wordt de werknemer binnen een redelijke termijn schriftelijk en gemotiveerd medegedeeld.

5. De werknemer die wegens ziekte verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, geniet, te rekenen vanaf de eerste ziektedag, tot maximaal twee jaar gemiddeld 85% van zijn laatstgenoten salaris.

6. Een werknemer die aanspraak heeft op een uitkering op grond van lid 5 van dit artikel, is verplicht om alle uitkeringen waarop hij in verband met zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft krachtens enigerlei wettelijke regeling of een door of namens een werkgever afgesloten verzekering, over te dragen op de werkgever.

Artikel 17

1. De werknemer heeft recht op vakantietoeslag voor iedere maand of ieder deel van de maand waarvoor hij salaris heeft genoten.

2. De vakantietoeslag bedraagt per kalendermaand 8% van het bedrag dat de werknemer in die maand aan salaris heeft genoten; de uitbetaling vindt achteraf plaats over de periode juni tot en met mei.

3. Bij een 12,5-jarig dienstverband ontvangt de werknemer een jubileumgratificatie ter grootte van een half maandsalaris bruto; deze uitkering is niet belastingvrij. Bij een 25-jarig, resp. 40-jarig dienstverband ontvangt de werknemer een gratificatie ter grootte van een maandsalaris netto.

4. Werknemers werkzaam in deeltijd ontvangen de in het vorige lid genoemde gratificatie naar rato van het op de dag van het jubileum geldende deeltijdpercentage.

Arbeidsduur

Artikel 18

1. De arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week; de vaststelling van de feitelijke duur van de wekelijkse arbeidstijd en het toekennen en opnemen van compensatieuren vindt plaats in overleg met de werkgever.

2. Indien de werkgever het noodzakelijk oordeelt dat aan de werknemer werkzaamheden worden opgedragen die meer tijd vergen dan de overeengekomen arbeidsduur dan wordt nimmer in geld een compenserende beloning toegekend. De meer gewerkte tijd kan uitsluitend met vrije tijd worden vereffend.

Buitengewoon verlof

Artikel 19

1. Tenzij de te verrichten werkzaamheden zich naar het oordeel van de werkgever daartegen verzetten, heeft de werknemer recht op buitengewoon verlof met behoud van salaris in de hierna volgende gevallen:

a. voor de uitoefening van het kiesrecht en het voldoen aan een wettelijke verplichting, voorzover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;

b. bij zijn verhuizing: 2 dagen per kalenderjaar;

c. bij zijn ondertrouw: 1 dag;

d. bij zijn huwelijk: 4 dagen;

e. tot het bijwonen van een huwelijk van kinderen, ouders, broers, zusters, zwagers of schoonzusters: 1 dag;

f. bij ernstige ziekte van echtgenoot, echtgenote, ouders, kinderen: voor een duur ter beoordeling door de werkgever;

g. bij overlijden van bloed- of aanverwanten:

- 4 dagen bij het overlijden van de onder f bedoelde personen;

- 2 dagen bij het overlijden van broers, zusters, zwagers of schoonzusters;

h. Is de werknemer evenwel belast met de regeling van de begrafenis en/of nalatenschap dan worden ten hoogste 4 dagen verleend;

i. bij bevalling van zijn echtgenote: 2 dagen; j. bij het 25- of 40-jarig dienstjubileum: 1 dag;

k. bij het 25- of 40-jarig huwelijksjubileum van de werknemer en het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van zijn (schoon)ouders: 1 dag. 2. De werkgever is gehouden een afwijzing van een verzoek om buitengewoon verlof schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee te delen.

Einde van de arbeidsovereenkomst Artikel 20

1. Het dienstverband eindigt:

a. met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip;

b. door het verstrijken van de termijn, waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan;

c. door opzegging door werkgever of werknemer met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste twee resp. drie maanden voor werknemers ingedeeld in een van de salarisgroepen 1 tot en met 8 resp. 9 en hoger, tenzij op grond van artikel 7: 672 van het Burgerlijk Wetboek een andere opzegtermijn in acht genomen moet worden;

d. door eenzijdige beëindiging tijdens de proeftijd als bedoeld in artikel 7: 652/676 van het Burgerlijk Wetboek;

e. door ontslag op staande voet wegens dringende redenen voor werkgever of werknemer volgens de bepalingen van artikel 7: 678 van het Burgerlijk Wetboek;

f. met de eerste dag van de maand waarin de werknemer pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

g. door overlijden van de werknemer;

h. door ontbinding door de rechter op grond van artikel 7: 685 of 7: 686 van het Burgerlijk Wetboek vanwege gewichtige redenen dan wel vanwege wanprestatie.

2. Opzegging dient schriftelijk en onder opgave van redenen te geschieden; de opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op die van de opzegging.

Wijziging rechtspositieregeling

Artikel 21

Deputaten landelijk kerkelijk bureau zijn gemachtigd om wijzigingen aan te brengen in de bedragen, percentages en aantallen voorkomend in de ‘algemene bepalingen’ en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen indien deze wijzigingen vallen binnen het kader van de voor de vaststelling geldende algemene criteria respectievelijk voorstellen te doen aan de generale synode omtrent aanpassingen waartoe zij niet gemachtigd zijn.

Model arbeidsovereenkomst

De Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, dan wel de raad van de Christelijke

Gereformeerde kerk te…………., ten deze vertegenwoordigd door haar deputaten (LKB), hierna te noemen ‘werkgever’, namens wie handelen……….en……….., voorzitter en secretaris van voornoemde deputaten, woonplaats kiezend aan het adres van het Dienstenbureau, dan wel preses en scriba van voornoemde raad, en

de heer /mevrouw (naam en voornamen’

geboren te (plaats)

oP (datum)

wonende te (woonplaats)

(adres)

hierna te noemen ‘werknemer’,

verklaren een arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan onder de volgende voorwaarden:

Artikel 1

De werknemer treedt in dienst met ingang van…….in de functie van………

Artikel 2

De werknemer vervult zijn functie onder leiding van de Christelijke Gereformeerde kerk

te………,

of: De werknemer vervult zijn functie onder leiding van deputaten LKB,

of: De werknemer vervult zijn functie onder leiding van deputaten ….,

waarvan voorzitter en secretaris deze overeenkomst eveneens ondertekenen.

De werknemer verklaart zich bereid om op basis van daartoe dienend onderling bureau-overleg, dan wel op aanwijzing door of namens deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult tijdelijk arbeid te verrichten ten behoeve en onder leiding van een ander deputaatschap, indien dit mogelijk is en daaraan aldaar behoefte bestaat. De werknemer vervult zijn functie vanuit…….in het werkgebied…….

Artikel 3

De werknemer is aangesteld in volledig dienstverband / voor … uur per week.

Artikel 4

De werknemer werkt … uur per dag en heeft aanspraak op … compensatieuren per jaar, op te nemen in overleg met de werkgever.

Artikel 5

De eerste… (aantal) weken/maanden van het dienstverband gelden als proeftijd overeenkomstig de voorschriften van boek 7 artikel 652 en 676 van het BW.

Gedurende de proeftijd kan ieder der partijen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en zonder opgave van redenen beëindigen.

Artikel 6

Een volledige dienstbetrekking omvat 36,00 uur per week. De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer………(aantal) uur per week. De werknemer verricht de bedongen werkzaamheden van maandag tot en met vrijdag dagelijks van …. uur ‘s morgens tot…..uur (tijdstip) ‘s avonds. De lunchpauze is tussen… en … uur (tijdstip).

Artikel 7

De werknemer wordt gesalarieerd volgens de geldende uitvoeringsregeling van de PKN, zoals deze salarisregeling thans luidt of nadien zal worden gewijzigd, volgens…..dienstjaren in salarisgroep …, zodat bij de aanvang van het dienstverband het salaris ……… bruto per maand bedraagt. De eerstvolgende periodieke verhoging wordt steeds toegekend per……

Artikel 8

Het aantal vakantie- en vergrijzingsdagen bij de aanvang van het dienstverband bedraagt ….uur.

Artikel 9

De werknemer is wel / niet verplicht te verhuizen naar de plaats van tewerkstelling c.q. het werkgebied.

Artikel 10

In geval van nevenwerkzaamheden dient werknemer goedkeuring te vragen aan werkgever.

Artikel 11

Op deze arbeidsovereenkomst is de rechtspositieregeling, omvattende de Algemene Bepalingen (zoals opgenomen in bijlage 43 van de kerkorde) van toepassing.

Artikel 12

Het dienstverband kan door ieder der partijen per aangetekende brief en onder opgave van redenen worden opgezegd met inachtneming van ten minste… (aantal) maanden, tenzij uit de wet een langere opzegtermijn voortvloeit.

De opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de opzegging.

Het dienstverband kan tevens eindigen met wederzijds goedvinden op een door de werknemer en werkgever overeengekomen tijdstip.

Artikel 13

De werkgever en de werknemer verklaren hierbij met deze voorwaarden bekend te zijn en daarmee akkoord te gaan.

Artikel 14

De werknemer verklaart een exemplaar van de Algemene Bepalingen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen te hebben ontvangen..

Artikel 15

Overige bepalingen:

Aldus overeengekomen en in tweevoud / drievoud opgemaakt op…………….

De werkgever……………, voorzitter: De werknemer:

en…………, secretaris

van deputaten LKB

Deputaten…………,

vertegenwoordigd door……………….., voorzitter

en………………….., secretaris

7. BIJLAGE 46

Conceptberoepsbrief

De synode besloot:

De conceptberoepsbrief als volgt te wijzigen:

Weleerwaarde heer en broeder,

De raad van de Christelijke Gereformeerde kerk te…………………………..

overtuigd van de dringende behoefte aan een eigen herder en leraar,

is (opnieuw) tot het beroepingswerk overgegaan. Nadat met smekingen en gebeden de Koning der kerk was aangeroepen, zijt gij in de heden gehouden vergadering van de kerkenraad met de stemgerechtigde leden van de gemeente (uit het voorgestelde tweetal,

bestaande uit……………………….en…………………….) met meerderheid van stemmen gekozen tot

herder en leraar. Derhalve besloot de kerkenraad u de roeping te doen toekomen, gelijk bij deze schriftelijk geschiedt. De kerkenraad doet dit met de bede dat de Koning der kerk, die ook de Zender van Zijn dienaren is, deze roeping met Zijn gunst en zegen bekröne. Hij geve u licht en wijsheid om een Hem welbehagelijke beslissing te nemen, kon het zijn tot onze blijdschap, zodat wij spoedig van u mogen vernemen, dat gij deze onze roeping met volle vrijmoedigheid aanvaardt.

Tot de diensten, die van u gevraagd worden behoren:

a. des zondags tweemaal preken, eenmaal over de z.g.n. ‘vrije stof’ uit het Oude of Nieuwe Testament, en eenmaal over een zondagsafdeling of gedeelte daarvan van de Heidel-bergse Catechismus, zó dat geen gedeelte van de catechismus wordt overgeslagen;

b. het preken op de christelijke feestdagen, Oud- en Nieuwjaar, en op de bid- en dankdagen;

c. de bediening van de heilige sacramenten;

d. het bevestigen van huwelijken en het leiden van begrafenissen;

e. het onderwijzen van de kinderen van de gemeente in de leer, die naar de godzaligheid is, in wekelijkse catechisaties, uit leerboeken door de kerkenraad goedgekeurd;

f. het doen van zieken- en huisbezoek en voorts alles wat tot het werk van een dienaar des Woords behoort.

Een en ander dient te geschieden in strenge gebondenheid aan het heilig woord van God, in overeenstemming met de drie formulieren van enigheid, de geldende kerkorde en de verdere bepalingen en besluiten van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. Zijnerzijds zegt de kerkenraad u toe, onder biddend opzien tot de Here, u in broederlijke trouw en in gemeenschap des geestes terzijde te staan en met u de gemeente des Heren aan deze plaats te weiden.

Voorts zal de kerkenraad u tot steun zijn in geval van ziekte van u of uw gezin.

De kerkenraad kent u een traktement en emolumenten toe, zoals jaarlijks wordt geadviseerd door deputaten financiële zaken, zoals laatstelijk vastgesteld in hun schrijven d.d. december……………en zoals opgenomen in de bij deze brief gevoegde bijlage.

Wij zouden het zeer op prijs stellen met u nader van gedachten te kunnen wisselen en nodigen u en uw echtgenote daartoe uit voor een gesprek.

Uw berichten zien wij met grote belangstelling tegemoet.

Met hartelijke broedergroeten etc. etc.

Financiële bijlage behorende bij de conceptberoepsbrief

Traktement

Jaartraktement

Volgens het advies van deputaten financiële zaken, zoals vastgelegd in hun schrijven d.d. … december……, zal aan u een jaartraktement worden uitbetaald ad €……………………., uit te

betalen in 12 gelijke maandelijkse termijnen ad €…………………..

Dit traktement is gebaseerd op schaal …….. conform het advies van eerder vermelde deputaten.

(indien van toepassing): Aangezien onze gemeente een ledenbestand heeft ad…………..leden, vergoeden wij u daarnaast een verhoogd percentage ad …..% van uw traktement.

Jaarlijks vindt aanpassing van uw traktement plaats eveneens conform het advies van eerder vermelde deputaten.

Vakantietoeslag

Volgens hetzelfde advies van eerder vermelde deputaten zal …..% van het jaartraktement, verhoogd met de jaarlijkse fiscale waarde van het vrij wonen (indien voor u van toepassing) als vakantietoeslag worden uitbetaald. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand mei van elk jaar en heeft betrekking op de periode van 1 juli t/m 31 december van het vorig jaar en van 1 januari t/m 30 juni van het jaar, waarin de vakantietoeslag wordt uitbetaald.

Tegemoetkoming premie ziektekosten

Vergoeding vindt plaats van de wettelijke verschuldigde inkomensafhankelijke premie

voor ziektekosten (te betalen aan de Belastingdienst) tot een bedrag ad €…………………….

De tegemoetkoming premie ziektekostenverzekering wordt jaarlijks herzien op basis van de geldende wetgeving.

Emolumenten

Vergoeding van de door de ambtsoefening veroorzaakte kosten.

Vergoeding uoor representatiekosten

Voor representatiekosten wordt aan u een vergoeding verstrekt ad €……………………….per jaar conform het jaarlijkse advies van deputaten financiële zaken, ongeacht de hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Tijdens vakantie en studieverlof wordt de vergoeding doorbetaald. Bij langdurige afwezigheid wordt de vergoeding nog gedurende twee maanden doorbetaald. Bij afwezigheid wegens schorsing voor bepaalde tijd stopt de vergoeding direct.

Vergoeding administratie- en bureaukosten

Als tegemoetkoming in de kosten voor inrichting en onderhoud van werk-, ontvang- en studeerkamer, pc-apparatuur en kantoorbenodigdheden ontvangt u een vaste vergoeding van

€………………..per jaar, ongeacht de daadwerkelijk gemaakte kosten conform het advies van deputaten financiële zaken.

Vergoeding communicatiekosten

De kosten voor vaste telefonie voor de ambtsuitoefening worden volledig vergoed. Wanneer er geen aparte privélijn aanwezig is, worden de telefoonkosten belastingvrij vergoed onder inhouding van een eigen bijdrage (fiscaal bedrag). Voor internet en mobiele telefonie wordt een vergoeding gegeven van ieder €………………..per maand conform het advies van deputaten financiële zaken.

Vergoeding aanschaf vakliteratuur

U kunt de kosten voor de aanschaf van vakliteratuur declareren tot een maximumbedrag van € ……………..per jaar. Tot deze kosten kunnen ook de kosten van abonnementen en software voor studiedoeleinden gerekend worden; een en ander conform advies van deputaten financiële zaken.

Bijscholing

De kosten voor bijscholing worden voor 75% vergoed op declaratiebasis tot een maximum ad €………..per twee jaar, conform advies deputaten financiële zaken.

Vergoeding reiskosten

De kosten die u maakt in uw ambtsuitoefening worden vergoed. De vergoeding is afhankelijk van het gebruikte vervoermiddel. Kosten openbaar vervoer worden volledig vergoed.

Bij gebruik van de auto wordt €……………..per km. vergoed conform advies deputaten financiële zaken.

Terloops merken wij nog op, dat de meeste vergoedingen belast zijn voor de inkomstenbelasting, voor zover de werkelijke kosten lager zijn dan de vergoedingen. Dit dient met een belastingadviseur overlegd te worden.

Pastorie

Aan u zal de pastorie, gelegen te………………………, als ambtswoning ter beschikking worden gesteld voor de periode waarin u als dienstdoend gemeentepredikant aan onze gemeente zult zijn verbonden. U bent gehouden om de pastorie gedurende die periode te bewonen.

Voor uw rekening komen die lasten welke normaliter ten laste van de huurder komen zoals kosten verband houdende met de levering van gas, elektriciteit en water, afvalstoffenheffing, rioolrechten, CAI aansluiting en verdere eventueel in de toekomst op te leggen overheidslasten. Daarnaast dient u jaarlijks de waarde van het vrije genot van het bewonen van de pastorie bij uw fiscale inkomen te tellen.

De voorwaarden voor bewoning van de pastorie zullen worden vastgelegd in een door u te tekenen bewonersovereenkomst.

Eventueel: indien u zelf voor huisvesting zorg draagt door aankoop of huur van een andere woning, zullen wij u eventueel woonvergoeding uitbetalen. De omvang daarvan zal in onderling overleg worden vastgesteld.

Bij emeritaat of verbreking van het dienstverband, dient in goed overleg met u en de kerkenraad een periode te worden vastgesteld, waarin de pastorie moet worden verlaten, waarbij minimaal een periode van drie maanden en maximaal een periode van zes maanden in acht dient te worden genomen.

Vergoeding verhuis — en herinrichtingskosten

Aan u zullen de kosten van het verhuisbedrijf worden vergoed.

Als herinrichtingskosten van de pastorie of eventueel andere woning zal u worden vergoed een maximumbedrag van ……………% van uw brutojaarinkomen, derhalve een bedrag ad €………

Als brutoinkomen hanteren wij uw jaartraktement, verhoogd met de vakantietoeslag (incl. de jaarlijks vastgestelde fiscale waarde van het vrij wonen of woonvergoeding).

Zowel de kosten van het verhuisbedrijf alsmede de herinrichtingskosten zijn volgens het huidige fiscale regime voor u fiscaal onbelast.

Vakantie, vrije zondagen en studieverlof

…………vrije zondagen per jaar. Van deze vrije zondagen dienen er een of meerdere — zulks op aanwijzing van de classicale vergaderingen — te worden besteed in de classis…………………, waartoe de gemeente behoort.

…………weken vakantie per jaar. De zondagen in vakantietijd behoren tot de vrije zondagen zoals hierboven vermeld.

Studie en het volgen van trainingen achten wij van groot belang.

- U kunt in overleg met de kerkenraad gebruik maken van studieverlof tot een maximum van drie maanden per periode van vijfjaar.

- De inhoud van de studie/training, die een relatie moet hebben met uw functioneren in de gemeente, wordt bepaald in goed overleg met de kerkenraad en uzelf.

ww iu.ambtelijtecontact.cgk.nl

Ambtelijk Contact februari 2008 — nr. 2

- De kosten van de studie worden voor een kwart door uzelf en voor 75% door de kerk betaald. De kosten kunnen eventueel volledig worden vergoed indien de noodzaak van de studie vast staat en u vooraf met de kerkenraad hebt overlegd.

- Na afloop van de studieperiode zult u daarover schriftelijk rapporteren aan de kerkenraad. Deze rapportage is bedoeld om verantwoording af te leggen en om het geleerde en de opgedane ervaringen en eventuele suggesties ten dienste van de kerken te stellen.

- In geval van vertrek uit onze gemeente kan een terugbetalingsregeling redelijk zijn, die ten laste komt van de nieuwe gemeente.

Nevenfuncties

Voor de aanvaarding van nevenfuncties is vooraf toestemming van de kerkenraad vereist; deze kan aan zijn toestemming voorwaarden van financiële aard verbinden.

Emeritaatuitkering

De kerkenraad garandeert u de door de generale synode vastgestelde uitkering naar art. 13 K.O. bij eventuele emeritaatverlening tijdens uw dienst en aan uw gezin bij uw overlijden alhier.

Arbeidsongeschiktheid

Bij langdurige arbeidsongeschiktheid zal de kerkenraad de regeling hanteren conform de handleiding van deputaten emeritikas.

8. BIJLAGE 65

Voorlopige handleiding voor de kerkelijke tuchtprocedure

De synode besloot:

De handleiding voor de kerkelijke tuchtprocedure voorlopig als volgt vast te stellen:

Voorlopige handleiding voor de kerkelijke tuchtprocedure

1.1 Bijbelse en kerkordelijke kaders

Bij de uitoefening van de kerkelijke tucht dient gerekend te worden met de Bijbelse kaders, zoals ons die door God zijn bekend gemaakt. Daarbij is met name te denken aan Matt. 18:15–20; woorden die ons door de Heilige Geest zó zijn overgeleverd, dat zij staan tussen 18:12–14 — de gelijkenis van het verloren schaap — en 18:21–35 — het gedeelte dat handelt over de ruimte van de vergeving in Christus’ kerk. Dat zal dan ook de geestelijke hoogte waarop de tucht wordt uitgeoefend bepalen. Concreet is er sprake van een viertal niveaus/stappen:

1. de vermaning onder vier ogen, indien sprake is van een heimelijke zonde;

2. de vermaning met meerdere getuigen;

3. de inmenging van de gemeente i.e. de kerkenraad ingeval van een heimelijke zonde waarbij geen berouw wordt getoond, of ingeval van een openbare zonde;

4. het door de kerkenraad in gang zetten van de onderscheiden trappen van kerkelijke censuur, ingeval geen sprake is van berouw.

Deze gang van zaken wordt in de kerkorde in de art. 71–77 uiteengezet. In art. 78 volgt daarop, geheel in overeenstemming met het Bijbels getuigenis, de procedure over het weer opnemen van een zondaar in de gemeente van Christus, na gebleken berouw en verzoening.

Apart van bovenstaande regels spreekt de kerkorde over de tuchtoefening over ambtsdragers, in de art. 79 en 80. Het is met name bij deze artikelen dat er in het recente verleden behoefte is gebleken aan een nadere precisering.

1.2 Procedure bij tuchtoefening over ambtsdragers

Bij het uitoefenen van de kerkelijke tucht over ambtsdragers is er een verschil tussen de wijze waarop deze bij predikanten gedaan wordt enerzijds en over de andere ambtsdragers anderzijds (zie art. 79 K.O.). Ouderlingen en diakenen kunnen bij openbare zonden na voorafgaand onderzoek terstond uit hun ambt worden ontzet. Daarbij is wèl de hulp nodig van de kerkenraad van de dichtstbijgelegen gemeente; dat laat zich verstaan: iedere schijn van willekeur of partijdigheid moet vermeden worden. De procedure is dan als volgt:

1. in eerste instantie wordt binnen de eigen kerkenraad (A) de zaak die — mogelijk — tucht-waardig is, besproken.

2. Wanneer deze kerkenraad van mening is dat tot het oefenen van tucht moet worden overgegaan, roept deze de hulp van de kerkenraad van de dichtstbijgelegen gemeente (B) in.

3. In een gezamenlijke vergadering hoort kerkenraad B de argumenten van kerkenraad A aan en trekt zich daarna terug voor intern beraad.

4. De uitslag van dat beraad wordt aan kerkenraad A meegedeeld, waarop een gezamenlijk besluit wordt genomen.

Bij predikanten ligt het ingewikkelder: zij kunnen slechts door de eigen kerkenraad en die van de dichtst bijgelegen gemeente geschorst worden (waarbij dezelfde procedure wordt gevolgd als hierboven geschetst). Vervolgens is het de taak van de classis (die daarbij hulp en advies ontvangt van deputaten naar art. 49 K.O. van de particuliere synode) om vast te stellen — na gedegen onderzoek — of zij moeten worden afgezet; de classis is de aangewe-zen kerkelijke vergadering om aan broeders de last te geven om Woord en sacrament te bedienen, en ook om hen indien noodzakelijk die last weer te ontnemen.

Afgezien van deze gang van zaken kan het noodzakelijk zijn een ambtsdrager voorlopig te schorsen, hangende het onderzoek. Bij het beantwoorden van de vraag of deze noodmaatregel noodzakelijk is, zal de betrokken kerkenraad zaken als de ernst van de klachten en de reikwijdte daarvan laten meewegen; in dit geval is dan (nog) geen sprake van een tuchtmaatregel, maar van een ordemaatregel. Het spreekt voor zichzelf dat een dergelijke voorlopige schorsing zo kort mogelijk dient te duren.

Maatregelen van schorsing c.q. afzetting zullen altijd schriftelijk, met opgave van redenen, aan de betrokkene worden gemeld. Tevens zal daarbij melding worden gemaakt van eventuele (voorlopige) afhouding van het avondmaal.

1.3 Bijzondere aandachtspunten bij de tuchtprocedure

Het is dienstig, gezien de recente kerkelijke praktijk, om speciaal aandacht te geven aan een aantal bijzonderheden die zich rond tuchtprocedures voordoen:

1. De vraag om een woordvoerder

Het komt zo nu en dan voor dat iemand die zich beroept op een kerkelijke vergadering, of wiens leer en/of leven voorwerp van onderzoek is bij een kerkelijke vergadering, verzoekt om een woordvoerder mee te mogen nemen wanneer hij zich dient te verantwoorden voor de kerkelijke vergadering, of voor een commissie daarvan. Dat zal niet geweigerd worden. De kerkelijke vergadering zal ervoor waken dat de woordvoerder inderdaad de ‘mond’ is van de betrokkene, dat wil zeggen dat hij of zij feitelijk in zijn of haar plaats het woord voert. De schijn dient vermeden te worden dat er sprake zou zijn van een bemiddelaar of een verdediger. Verder is voorwaarde dat er sprake is van iemand van dezelfde geestelijke achtergrond, waarbij het onderschrijven van het gereformeerd belijden de norm zal zijn.

2. De vraag om het raadplegen van een deskundige

De ingewikkeldheid van kerkelijke kwesties kan het nuttig of zelfs noodzakelijk maken om deskundigen te raadplegen. Ook hiervan geldt dat dit dan iemand zal zijn die het gereformeerd belijden onderschrijft. Concreet is te denken aan iemand die op ethisch gebied deskundig is, of op kerkrechtelijk of juridisch terrein. Zowel degene die beklaagde is als de vergadering die over de klacht heeft te oordelen, kan van zo’n deskundige gebruikmaken. Op het gebied van het kerkrecht is onder andere te denken aan iemand uit de kring van deputaten voor kerkorde en kerkrecht. Er dient op gelet te worden dat deze te geven adviezen alleen over de formeel-kerkrechtelijke procedure zullen gaan. Met nadruk wordt gesteld dat ook kerkelijke vergaderingen in adviserende zin (bijvoorbeeld voor een commissie van onderzoek) van dergelijke broeders of zusters gebruik kunnen maken: de vergadering heeft niet per automatisme de beschikking over leden die op dat terrein deskundig zijn.

3. Hoor en wederhoor

Het spreekt voor zichzelf dat het onderzoek m.b.t. een tuchtzaak in alle zorgvuldigheid zal geschieden. Overhaaste oordeelsvorming is af te keuren en zelfs de schijn daarvan dient vermeden te worden en alle betrokkenen in een kerkelijke procedure hebben recht op een gelijke behandeling. De Schrift is hierover duidelijk: Joh. 7:51; 1 Petr. 5:1–3. In het bijzonder is in dit kader te wijzen op de plicht van hoor en wederhoor. Daaronder wordt verstaan dat niet wordt beslist op basis van door de ene betrokkene (klager of beklaagde en in appel appellant en kerkelijke vergadering) aangedragen mondelinge of schriftelijke informatie zonder dat de andere betrokkene in de gelegenheid is gesteld om zich over die informatie uit te laten. Ofschoon het beginsel van hoor- en wederhoor niet impliceert dat de betrokkenen ook daadwerkelijk mondeling hun visie geven — onder omstandigheden volstaat het om de gelegenheid te geven tot een schriftelijke reactie, zeker in de appelfase — geldt voor een tuchtprocedure de regel dat de aangeklaagde in de eerste fase, die van de besluitvorming, door de kerkelijke vergadering die belast is met de uitoefening van de tucht in gelegenheid gesteld wordt om zijn visie ook daadwerkelijk mondeling te geven. Bij het horen dient het volgende in aanmerking te worden genomen: zoveel mo-gelijk moeten verschillende oordelen of overtuigingen bij elkaar worden gebracht, of op zijn minst moeten zij beoordeeld kunnen worden op het waarheidsgehalte. Ook hiervan is in de Schrift al sprake: men zie bijv. Deut. 1:16 en 17; Spr. 18:13 en 17 ; Joh. 7 :51. Het is aan de betrokken kerkelijke vergadering om te beoordelen of op deze fase van hoor en wederhoor nog een tweede fase, namelijk die van reactie en contra-reactie moet volgen. Bij deze procedure dient ervoor gewaakt te worden dat er discussies gehouden gaan worden. De bedoeling is geen andere dan dat standpunten worden verhelderd, noodzakelijke informatie op tafel komt en onhelderheden worden weggewerkt. Het is het recht van de kerkelijke vergadering — die daarvan in de regel ook gebruik zal maken — om deze fase van de behandeling van de zaak in handen te geven van de door haar in te stellen commissie van onderzoek. Van de hoorzittingen zullen rapporten worden opgemaakt, waarbij alle betrokkenen het recht hebben om deze rapporten, voor wat betreft de voor hen relevante onderdelen, te ontvangen; zij hebben ook het recht om daarbij correcties voor te stellen bij de gedeelten die betrekking hebben op hun eigen verklaring. Zoveel als mogelijk is, zal de procedure van hoor en wederhoor in eikaars aanwezigheid plaatsvinden. In ieder geval zal men van eikaars verklaringen kennis kunnen nemen door middel van toezending van de erop betrekking hebbende rapporten of verslagen.

4. Het horen van getuigen

Wanneer de noodzaak daartoe aanwezig is, dat wil zeggen: wanneer het noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te doen komen, kunnen getuigen worden toegelaten en gehoord. Beide partijen, beklaagde (c.q. klager) en kerkelijke vergadering kunnen daarvan gebruik maken. Ook hier zal dit in de regel een plaats krijgen in de procedure die de commissie van onderzoek volgt ter voorbereiding van een uitspraak door de kerkelijke vergadering die daartoe geroepen is. Getuigen dienen ervan doordrongen te worden dat hun getuigenis voor Gods aangezicht wordt uitgesproken en gehoord. In dat kader heeft de kerkelijke vergadering het recht een getuige te weigeren wanneer er op goede gronden twijfel bestaat aan zijn of haar oprechtheid. Getuigen worden bij voorkeur gehoord in aanwezigheid van de andere partij; in ieder geval ontvangt deze afschrift van het erop betrekking hebbende rapport of verslag. De kerkelijke vergadering heeft het recht het aantal getuigen te maximeren. Ook dient zij een beeld te hebben van de vraag in welk kader deze getuigen opgeroepen worden; daarbij rekent zij ook met vragen als: welk onderdeel van de waarheidsvinding betreft het? Welke lacunes zijn er nog aanwezig in het onderzoek?

5. Toegankelijkheid van de stukken

Bij elke kerkelijke procedure horen stukken: besluiten van kerkelijke vergaderingen, verslagen en/of rapporten van commissies inclusief die van hoor en wederhoor en/of van het horen van getuigen, eventuele bijlagen bij al deze stukken. Elke betrokkene in een kerkelijke procedure ontvangt toegang tot alle direct aan de uitspraak ten grondslag liggende stukken. Daarbij zal van hem of haar gevraagd worden deze als strikt vertrouwelijk te beschouwen; ze mogen slechts voor eigen gebruik gehanteerd en niet aan derden ter inzage worden gegeven (uitgezonderd vanzelfsprekend bij het gebruikmaken van een voorspraak of het raadplegen van een deskundige, die overigens eveneens gebonden zijn aan de zwijgplicht). Op te vragen stukken zijn: uittreksels uit notulen en rapporten die uitsluitend betrekking hebben op verklaringen van de betrokkene zelf en derden over zijn zaak; deze opsomming is niet limitatief. Ook besluiten van kerkelijke vergaderingen en de gronden waarop zij berusten behoren hiertoe. Beide partijen (ingeval van een appelzaak) dienen over dezelfde stukken te kunnen beschikken. Uitdrukkelijk wordt hier gesteld dat de aangeklaagde (klager) géén recht heeft om kennis te nemen van het in de notulen van de kerkelijke vergadering opgenomen verslag van de beraadslagingen over zijn of haar zaak (ook de rechter geeft geen inzage in de interne beraadslaging).

1.4 De uitspraak

De uitspraak van de kerkelijke vergadering, die te oordelen heeft over een tuchtzaak, zal met redenen omkleed worden. Daarbij zal met name aandacht worden gegeven aan (en zullen ook met name worden genoemd) de onderliggende stukken, de daaruit gedestilleerde relevante zaken, de overwegingen rond en beoordelingen van deze zaken en het uiteindelijke aldus gemotiveerde oordeel. Wanneer het een zaak betreft die onder de tucht over het leven valt, zal duidelijk en concreet aangegeven worden waarom de gewraakte levensstijl of daad tegen het Woord van God indruist. Wanneer het een zaak betreft die onder de tucht over de leer valt, zal duidelijk en concreet aangegeven worden waarom de gewraakte opvatting strijdig is met de Heilige Schrift, de daarop gegronde belijdenisgeschriften en/of de kerkorde. Degene die de uitspraak geldt, heeft desgevraagd recht op een mondelinge toelichting ervan door het moderamen van de kerkelijke vergadering die de uitspraak heeft gedaan.

1.5 Voortzetting van de procedure ingeval van appel

Niet zelden komt het voor dat na de uitspraak van een kerkelijke vergadering inzake noodzakelijke tucht (al of niet over ambtsdragers) de aangeklaagde daarmee geen genoegen neemt, maar naar art. 31 K.O. een beroep doet op de meerdere vergadering. Gezien het belang van de betreffende broeder of zuster zal dit appel een opschortende werking hebben, met dien verstande dat ingeval van ongenoegen met de er op volgende uitspraak van de meerdere vergadering inzake het appel als regel zal worden gehanteerd, dat slechts van één opschorting per zaak sprake zal zijn. Opschortende werking betekent dat het besluit waartegen appel wordt ingesteld niet wordt geëffectueerd totdat de appelinstantie op het appel heeft beslist. Een tuchtzaak tegen een ouderling zal dus na een appel tot uitvoering worden gebracht wanneer de classis gesproken heeft (ongeacht een eventueel voortgaand beroep op de particuliere synode), een tuchtzaak tegen een predikant wordt van kracht uiterlijk na een uitspraak van de particuliere synode. Voorkomen moet worden dat zaken te lang slepende worden gehouden. In voorkomende gevallen (bij spoedeisende zaken) dient overwogen te worden om een extra classis of particuliere synode bijeen te roepen.

Bij de behandeling op de meerdere vergadering van een appelzaak doet zich de situatie voor dat een van de betrokken partijen daarbij aanwezig of in ieder geval vertegenwoordigd is: op de classis zijn afgevaardigden van de kerkenraad, op de particuliere synode afgevaardigden van de classis enz. Het laat zich denken dat de andere partij niet aanwezig is. Daarom dient er strikt gewaakt te worden voor een gelijke behandeling tijdens de vergadering waarin de appelzaak behandeld wordt. Het is kerkelijke regel dat die broeders, wier handelen en besluit onder kritiek staan, niet deelnemen aan de discussie (wanneer er dus een appel tegen een uitspraak van een classis dient op de particuliere synode, spreken de vertegenwoordigers van deze classis niet mee). De preses dient aan deze regel strikt de hand te houden, om gerechtvaardigde kritiek van de andere partij (die immers niet aanwezig is en zich per consequentie niet kan laten horen) te voorkomen. In de doordenking van dit aspect van de gang van zaken bij kerkelijke procedures wordt de laatste jaren wel gepleit voor het zich terugtrekken uit de vergadering van de betrokken broeders. Dat is in onze kerken ongebruikelijk; de roep erom zal verstommen wanneer onze kerkelijke regel strikt wordt gevolgd.

9. BIJLAGE 66

Regelingen voor gemeenten die overwegen samen te gaan of samen het beroepings-werk ter hand zullen nemen

De synode besloot:

de regelingen voor gemeenten die overwegen samen te gaan of samen het beroepingswerk ter hand zullen nemen als volgt vast te stellen:

Regelingen voor gemeenten die overwegen samen te gaan of samen het beroepingswerk ter hand zullen nemen

Wanneer gemeenten besluiten samen te gaan, dan wel een vorm van samenwerking met een andere gemeente te zoeken, kan gebruik gemaakt worden van onderstaande modellen. Het verdient aanbeveling het gekozen model eerst met de kerkvisitatoren dan wel de classis te bespreken.

Wanneer gemeenten samenwerken, verdient het sterke voorkeur dat ze beide tot dezelfde classis behoren. In het geval een predikant aan twee gemeenten verbonden is, is het noodzakelijk dat beide gemeenten tot dezelfde classis behoren.

Model A: gemeente A wordt opgeheven en geïntegreerd in gemeente B, waarbij in A een preekplaats blijft bestaan;

Model B: gemeente A en gemeente B gaan samen en integreren volledig;

Model C: gemeente A en gemeente B gaan samen en er ontstaan twee wijkgemeenten met twee wijkkerkenraden;

Model D: overeenkomst tussen twee zelfstandige gemeenten die gezamenlijk een predikant beroepen.

1. Model A: gemeente A iwordt opgeheven en geïntegreerd in gemeente B, waarbij in A een preekplaats blijft bestaan

Na toestemming van de classis (of, indien de gemeenten tot een verschillend classicaal ressort behoren: classes) sluiten de betreffende kerkenraden de volgende overeenkomst:

1.1 Gemeente

- Na de opheffing van de zelfstandige gemeente A vormen de tot de kerk van B overgekomen leden samen een nieuwe wijk van de gemeente te B. Zij hebben dezelfde rechten en plichten ten aanzien van de gemeente B als zij hadden ten aanzien van de vroegere gemeente A. Dat impliceert onder andere dat zij dezelfde ambtelijke zorg en toewijding ontvangen als de leden van de gemeente B.

- De administratie van de doop- en belijdende leden wordt geïntegreerd in de ledenadministratie van de gemeente B.

- Regelingen en gewoonten, fungerend in de vroegere gemeente A en voor zover afwijkend van de gang van zaken in B, blijven vooralsnog ongewijzigd. Als in de toekomst blijkt, dat wijzigingen daarin gewenst zijn, wordt van de dan zittende kerkenraad verwacht dat hij daar in pastorale wijsheid mee om zal gaan.

- Thans te A bestaande gemeentelijke activiteiten, die niet geïntegreerd kunnen c.q. moeten worden in het gemeentelijke leven van B, worden ongewijzigd voortgezet.

1.2 Kerkenraad

- Op het moment dat gemeente A wordt opgeheven, worden de daar fungerende ambtsdragers opgenomen in de kerkenraad van B. Een nieuw rooster van aftreden wordt gereed gemaakt, rekening houdend met de diensttijd c.q. zittingsperiode in de bestaande en de opgeheven gemeente en de nog lopende dienstperiode van de zittende broeders.

- Wanneer de plaats van een van de broeders te A in de kerkenraad vacant wordt, zal in eerste instantie onder de leden van de wijk A gezocht worden naar kandidaat-ambtsdragers, opdat ook in de toekomst indien gewenst en mogelijk minimaal twee ambtsdragers uit de wijk A plaats in de kerkenraad zullen hebben.

- Om de erediensten te A goede voortgang te doen vinden, zal de kerkenraad van B er voor zorgen dat de ambten vertegenwoordigd zijn door middel van minstens twee ouderlingen en een diaken.

1.3 Preekplaats

- Mocht de kerkenraad in de toekomst beperking van het aantal diensten of sluiting van de preekplaats overwegen, dan zal hij een dergelijke overweging bijtijds voor overleg aan de leden van de wijk A voorleggen.

- De preekvoorziening ten behoeve van de preekplaats A geschiedt onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad, maar blijft zo mogelijk in handen van een lid te A. Goede afstemming met de preekvoorziening van B is gewenst.

1.4 Prediking en pastoraat

- Met het oog op de geestelijke eenheid van de gemeente is het van belang dat de predikant regelmatig voorgaat in de preekplaats te A.

- De leden van de vroegere gemeente A worden vooralsnog beschouwd als een nieuwe wijk van B. Zij worden dienovereenkomstig pastoraal bearbeid door de predikant (in voorkomende gevallen) en de eigen door de kerkenraad benoemde wijkouderling.

- Het jaarlijkse huisbezoek zal volgens de in B gangbare praktijk afgelegd worden.

1.5 Diaconaat

- De uit de wijk A afkomstige diaken(en) is (zijn) volwaardig lid van de diaconie en zal (zullen) minstens verantwoordelijk zijn voor de diaconale zorg aan de leden van de wijk A.

1.6 Eigendom, financiën en beheer, archief

- Per … is de gemeente B de rechtsopvolger van de gemeente A. Met ingang van die datum wordt de kerkenraad van B formeel eigenaar van de eigendommen en het vermogen van de vroegere gemeente A. Een en ander zal notarieel worden vastgelegd.

- Het archief van de vroegere gemeente A wordt gevoegd bij het archief van de gemeente te B.

Aldus vastgesteld en ondertekend in een gezamenlijke vergadering van de kerkenraden van A en B d.d.

Namens de raad van A, Namens de raad van B,

Bovenstaande besluiten zullen ruim vóór het moment van de integratie als voorstellen aan de leden van beide oorspronkelijke gemeenten voorgelegd worden. In een speciaal uit te schrijven ledenvergadering van deze gemeenten afzonderlijk zullen de kerkenraden instemming vragen van de leden van de gemeenten. De besluiten kunnen pas van kracht worden indien de leden bij meerderheid hun instemming hebben betuigd. In een gezamenlijke ledenvergadering zal bovenstaande instructie ter goedkeuring aan de gemeenten worden voorgelegd en zal worden gevraagd of men zonder hoofdelijke stem-ming hiermee akkoord kan gaan.

Bijlage 1

In uitzonderlijke gevallen kan een aanvullende regeling worden getroffen met het oog op een eventuele herinstituering van een gemeente te A in de toekomst.

- Om vooralsnog de mogelijkheid open te houden van instituering van een nieuwe gemeente A, zonder de noodzaak van een gecompliceerde boedelscheiding tussen B en de eventueel nieuw te institueren gemeente, komen beide kerkenraden overeen dat de financiën en het beheer van de wijk en preekplaats A gedurende een termijn van vijf jaren gescheiden gehouden zullen worden van de financiën en het beheer van B.

- Gedurende de bovengenoemde termijn van vijf jaren zal de kerkenraad van B het beheer over de eigendommen en het vermogen van de vroegere gemeente A voeren zonder daarvan enig profijt te trekken ten behoeve van de kerk van B. Enerzijds zullen de opbrengsten van collecten, giften en legaten, afkomstig uit de wijk A gedurende de genoemde termijn van vijfjaren niet ten goede komen aan de kerk van B, tenzij zij uitdrukkelijk voor de kerk van B bestemd zijn. Anderzijds zullen gedurende die termijn alle kosten ten behoeve van de wijk en preekplaats A ten laste komen van de afzonderlijke exploitatierekening voor de wijk A.

- In het geval van de instituering van een nieuwe gemeente A binnen de genoemde termijn van vijfjaren zal de kerkenraad van B de eigendommen en het vermogen van de opgeheven gemeente A om niet overdragen aan de kerkenraad van de nieuw geïnstitueerde gemeente A.

- Na afloop van die termijn, of zoveel eerder als in overleg met de leden van de wijk A wenselijk wordt geacht, zal ook de integratie van de financiële administratie en het beheer worden gerealiseerd.

2. Model B: gemeente A en gemeente B gaan samen en integreren volledig

Na toestemming van de classis (of, indien de gemeenten tot een verschillend classicaal ressort behoren: classes) sluiten de betreffende kerkenraden de volgende overeenkomst.

1. De gemeenten A en B, behorend tot de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, besluiten per … (datum) officieel samen te gaan als Christelijke Gereformeerde kerk te … (plaats).

2. De leden van de nieuwe gemeente worden gevormd door de vroegere leden van de gemeente te A en van die te B.

3. De nieuwe gemeente is rechtsopvolger van de beide oorspronkelijke gemeenten, hetgeen notarieel zal worden vastgelegd.

4. Op het moment van de samenvoeging zullen de dan zittende leden uit de tot dat moment afzonderlijke kerkenraden toetreden tot één gezamenlijke kerkenraad. Een nieuw rooster van aftreden wordt gereed gemaakt, rekening houdend met de diensttijd c.q. zittingsperiode in de twee oorspronkelijke gemeenten en de nog lopende dienstperiode van de zittende broeders.

Bij de kandidaatstelling ten tijde van vacatures zal zoveel mogelijk getracht worden een evenredige vertegenwoordiging te bewerkstelligen van ambtsdragers uit beide oorspronkelijke gemeenten. Deze regel zal gedurende de tijd van één ambtsperiode gevolgd worden.

5. Voor de leden van de samengevoegde gemeenten zal dezelfde ambtelijke zorg en toewijding gelden, ongeacht de woonlocatie.

6. Voor de leden van de samengevoegde gemeenten gelden identieke rechten en plichten, gebaseerd op het beleid van de kerkenraad van de nieuwe gemeente.

7. De eigendommen en het vermogen van de twee oorspronkelijke gemeenten gaan op het moment van de samenvoeging in eigendom over naar de nieuwe gemeente.

Dit wordt notarieel vastgelegd.

8. De archieven van de twee oorspronkelijke gemeenten worden op het moment van de samenvoeging overgedragen aan de nieuwe gemeente.

9. Bij de voorbereiding van de samenvoeging van de twee afzonderlijke gemeenten wordt in onderling overleg overeenstemming verkregen over enkele zaken, te weten:

- een verkiezingsreglement voor ambtsdragers;

- een reglement voor de commissie van beheer;

- instructies voor andere commissies die in beide gemeenten functioneerden.

Het aantal leden van de nieuwe commissie zal gelijk zijn aan het aantal leden van een bestaande commissie. De bemensing van de nieuwe commissie zal — bij voorkeur

- gezocht worden onder die leden die reeds deel uitmaakten van de oorspronkelijke commissies, waarbij rekening gehouden zal worden met het rooster van aftreden. Tevens zullen de beide oorspronkelijke gemeenten zoveel als mogelijk gelijkelijk vertegenwoordigd zijn.

10. Zo snel als mogelijk is zal de kerkenraad zorgdragen voor een nieuwe besluitenlijst, waarin besluiten uit de tijd van de oorspronkelijk bestaande kerkenraden verwerkt, op elkaar afgestemd en tot een eenheid gemaakt zullen worden.

11. Na de samenvoeging zullen alle kerkelijke activiteiten geconcentreerd worden in… (plaats).

De gemeentelijke overheid zal in kennis worden gesteld van het feit dat het functioneren van de Chr. Geref. kerk te …. (plaats) aldaar zal worden beëindigd.

Aldus vastgesteld en ondertekend in een gezamenlijke vergadering van de kerkenraden van A en B d.d…….(datum)

Namens de raad van A, Namens de raad van B,

Bovenstaande besluiten zullen ruim vóór het moment van de beoogde samenvoeging als voorstellen aan de leden van beide oorspronkelijke gemeenten voorgelegd worden. In een speciaal uit te schrijven ledenvergadering van deze gemeenten afzonderlijk zullen de kerkenraden instemming vragen van de leden van de gemeenten. De besluiten kunnen pas van kracht worden indien de leden bij meerderheid van stemmen hun instemming hebben betuigd.

In een gezamenlijke ledenvergadering zal bovenstaande instructie ter goedkeuring aan de gemeenten worden voorgelegd en zal worden gevraagd of men zonder hoofdelijke stemming hiermee akkoord kan gaan.

Indien dat niet het geval is dient in de nieuwe gemeente terstond verkiezing van ambtsdragers plaats te vinden.

3. Model C: gemeente A en gemeente B gaan samen en er ontstaan twee wijkgemeenten met twee wijkkeerkenraden

Na toestemming van de classis (of, indien de gemeenten tot een verschillend classicaal ressort behoren: classes) sluiten de betreffende kerkenraden de volgende overeenkomst.

3.1 Gemeente

- De gemeenten A en B, behorend tot de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, besluiten per….(datum) officieel samen te gaan als Christelijke Gereformeerde kerk te…. (plaats), waarbij sprake zal zijn van twee wijkgemeenten met twee wijkkerkenraden.

- De leden van de nieuwe gemeente worden gevormd door de vroegere leden van de gemeente te A en van die te B.

- De nieuwe gemeente is rechtsopvolger van de beide oorspronkelijke gemeenten, hetgeen notarieel zal worden vastgelegd.

3.2 Centrale kerkenraad

- In de gemeente zal een centrale kerkenraad (CK) functioneren, die de verantwoordelijkheid voor het geheel van de gemeente draagt. Hierin hebben de leden van de beide wijkkerkenraden (WK) zitting.

- De CK vergadert een keer per twee maanden, of zo vaak als nodig is.

- De agenda van de CK-vergadering wordt voorbereid door het moderamen, dat de CK in vergadering bijeen roept.

- De CK kan pas geldige besluiten nemen, wanneer elke WK voor tenminste tweederde deel vertegenwoordigd is.

- Wanneer de CK een besluit neemt via stemming, moet er in elk van de beide WK’s een meerderheid van stemmen zijn.

- De taken van de CK zijn de volgende:

a. het beleid bepalen voor het geheel van de gemeente;

b. het nakomen van de financiële verplichtingen tegenover zijn predikant volgens de geldende kerkorde;

c. het ter hand nemen van het beroepingswerk, zoals nader omschreven onder 4.

3.3 Wijkkerkenraden

- De kandidaatsstelling en verkiezing van ambtsdragers voor de WK’s kan wijksgewijs geschieden; de approbatie berust bij heel de gemeente.

- De WK’s zijn — binnen de kaders van handelen die de CK heeft aangegeven — bevoegd om zelfstandig zaken die betrekking hebben op de desbetreffende wijk te behandelen en daarin te beslissen.

- Zaken die de predikant aangaan worden vanuit de WK in de CK behandeld en besproken.

- De predikant heeft stemrecht in beide WK’s.

3.4 Beroepingswerk

- Een beroep wordt, na verkiezing door de gemeente, uitgebracht door de CK.

- De WK’s stellen elk een lijst op van naar hun oordeel in aanmerking komende predikanten en/of kandidaten en zenden die aan de andere WK.

De WK’s beslissen daarna afzonderlijk of en zo ja welke namen naar hun oordeel van die lijst worden afgevoerd.

Na samenvoeging van de aldus gecorrigeerde lijsten wordt in een vergadering van de CK via een of meer stemmingen besloten welke naam of namen van deze samengevoegde lijsten enkelvoudig resp. als tweetal aan de gemeente wordt, resp. worden voorgesteld. Een enkelvoudige kandidaatsstelling kan alleen plaatsvinden wanneer de CK unaniem is.

Zolang dat nodig blijkt wordt deze procedure herhaald.

- Na bovenvermelde procedure vindt een verkiezing plaats door de stemgerechtigde leden van elke wijk afzonderlijk.

De stembriefjes van de twee wijken zullen door de WK’s worden verzameld. De aantallen worden ter controle vergeleken met het aantal handtekeningen op de presentielijsten. De stembriefjes en eventuele schriftelijke stemmen zullen in een gesloten enveloppe aan de CK ter beschikking worden gesteld.

Tevens zullen er twee stemgerechtigde leden per wijkgemeente worden aangewezen, die aanwezig zullen zijn bij de (extra) vergadering van de CK die belegd wordt om de stemmen te tellen; zij zullen de gang van zaken controleren. Deze vergadering zal (daags) na de stemming plaatsvinden;

- De CK zal de stembriefjes samenvoegen en eerst dan zal het resultaat van de verkiezing worden bepaald.

- De CK zal de beroepsbrief opstellen. Met de inhoud ervan dienen de beide WK’s volledig in te stemmen.

De beroepsbrief zal worden ondertekend door het moderamen van de CK en door de consulent van de gemeente, en zo spoedig mogelijk ter hand worden gesteld aan de beroepen predikant of kandidaat.

3.5 Financiële zaken

- De wijken dragen, in de verhouding A … % en B…% bij in alle kosten van het beroepingswerk, alsmede in de kosten van de honorering van de predikant, eventueel een tweede predikant, een pastoraal werker of een catecheet, inclusief de toelagen, vergoedingen, de eventuele kosten van een emeritaatsuitkering en de kosten van een eventuele pastorie, een en ander in overeenstemming met de richtlijnen van deputaten financiële zaken.

- Voor het overige hebben beide wijken hun eigen begroting en zijn zij zelf financieel verantwoordelijk voor hun eigen inkomsten en uitgaven.

- In uitzonderlijke gevallen van financiële tekorten of problemen beslist de CK.

- Binnen drie maanden na het einde van elk kalenderjaar vindt een vergadering van de CK plaats, waarin de financiële afrekening en de begroting van de gezamenlijke kosten worden behandeld en goedgekeurd. De penningmeesters van de respectieve commissies van beheer zorgen voor tijdige toezending van de stukken.

- Jaarlijks vast te stellen bedragen zijn onder meer de hoogte van het traktement met emolumenten, zoals boven vermeld.

- De CK stelt de begroting vast.

- Wijk A zal haar aandeel in het totaal van de gezamenlijke kosten in maandelijkse termijnen aan wijk B afdragen (of andersom).

- Aan het einde van elk kalenderjaar vindt een afsluitende afrekening plaats tussen beide wijken.

- Als de ledenaantallen van beide wijken in verhouding aanzienlijk veranderen, kan de verhouding tussen de percentages bijdragen aangepast worden.

3.6 Toepassing kerkelijke tucht

Besluiten inzake de kerkelijke tucht worden genomen door de centrale kerkenraad.

3.7 Extra vergadering

Elke WK heeft het recht om via het moderamen een extra vergadering van de CK samen te roepen, indien dit akkoord niet functioneert volgens de afspraken. De CK verplicht zich om aan een dergelijk verzoek binnen een periode van drie weken gehoor te geven.

3.8 Slotbepalingen

- Wijzigingen en/of aanvullingen in dit akkoord kunnen uitsluitend worden aangebracht met toestemming van de afzonderlijke WK’s.

Besluitvorming in de WK geschiedt met meerderheid van stemmen.

- Alle zaken waarin dit akkoord niet voorziet worden in onderling overleg geregeld.

Aldus overeengekomen te…..

4. Model D: overeenkomst tussen twee zelfstandige gemeenten die gezamenlijk een predikant beroepen

Ondergetekenden:

1. de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde kerk te A, hierna te noemen: A en

2. de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde kerk te B, hierna te noemen: B verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

4.1 Artikel 1

A en B hebben zich ten doel gesteld gezamenlijk, in goed overleg, een predikant te beroepen. Beide gemeenten beroepen de predikant gezamenlijk. Op basis van de huidige ledentallen zal de predikant voor …% van de beschikbare tijd werkzaam zijn in A en voor …. % in B. Alle kosten verbonden aan een predikant zullen in die verhouding gedragen worden. Een en ander behoudens het bepaalde in art. 6.

4.2 Artikel 2

A en B blijven in kerkregering zelfstandig, zodat zij ieder afzonderlijk vergaderen.

Over rechten, plichten en taken die voortvloeien uit deze overeenkomst vergaderen zij in

een gecombineerde vergadering (hierna ‘combikerkenraad’ genoemd).

a. De combikerkenraad kan slechts rechtsgeldige besluiten nemen indien elke kerkenraad voor ten minste tweederde deel vertegenwoordigd is.

b. Een besluit geldt eerst dan als aangenomen indien in elk van de beide kerkenraden een meerderheid van stemmen voor het besluit geconstateerd wordt.

c. Alvorens een besluit kan worden genomen dat de predikant zelf aangaat en terzake waarvan hij dientengevolge geen stemrecht uitoefent, zal hij altijd (ook bij zijn eventuele afwezigheid) geraadpleegd worden over de aan de orde zijnde kwestie.

d. Tenzij de combikerkenraad anders besluit, zal de predikant zijn voorzitter zijn.

4.3 Artikel 3

De beroepingsprocedure is als volgt.

a. A en B stellen elk een lijst op van geschikt geachte predikanten en zenden die aan elkaar toe. Elke kerkenraad beslist op basis van de hem toegezonden lijst welke namen daarop bij voorkeur kunnen worden gehandhaafd, respectievelijk welke namen bij voorkeur dienen te worden afgevoerd. Na samenvoeging van de aldus gecorrigeerde lijsten wordt in een combivergadering unaniem besloten welke naam bij enkelvoudige kandidaatstelling zal, dan wel welke namen als tweetal aan de beide gemeenten zullen worden voorgesteld, met vermelding van de tussen A en B overeengekomen constructie voor een te beroepen predikant. Zolang zulks nodig blijkt wordt deze procedure herhaald.

b. De stemming zal gelijktijdig in beide gemeenten plaatsvinden. Het plaatselijke reglement voor de verkiezing van een predikant zal daarbij in acht genomen worden.

Na het bekend worden van de uitslag van de stemming zal de vergadering van de kerkenraad met de stemgerechtigde leden in elk van de gemeenten worden geschorst, teneinde de kerkenraden in de gelegenheid te stellen de uitslagen telefonisch van elkaar te vernemen, waarna de vergadering in elk van beide gemeenten wordt voortgezet en vervolgens gesloten.

Een predikant zal slechts beroepen worden indien bij de gehouden verkiezing is gebleken dat in beide gemeenten een meerderheid van meer dan de helft van het aantal geldige stemmen in geval van een tweetal, en een meerderheid van 75 % van het aantal geldige stemmen in geval van een enkelvoudige kandidaatstelling voor het voorstel tot het beroepen binnen de gekozen constructie zal zijn uitgebracht.

De voorzitter van een van de gemeenten zal de predikant telefonisch op de hoogte stellen van de uitslag van de verkiezing.

c. Indien de vereiste meerderheid is behaald, zal de combikerkenraad de inhoud van de beroepsbrief vaststellen (voorzover deze tevoren nog niet in concept gereed was en goedgekeurd). De beroepsbrief zal worden ondertekend door de voorzitters en scribae van beide gemeenten en door de consulent(en) van die gemeenten. In een bijlage bij de beroepsbrief ondertekenen de voorzitters, scribae en consulent(en) van de beide gemeenten en betuigen zo hun instemming met de inhoud van de beroepsbrief. De beroepsbrief wordt ten spoedigste door een afvaardiging van de combikerkenraad overhandigd aan de gekozen predikant.

4.4 Artikel 4

Tenzij tussen predikant en combikerkenraad anders overeengekomen wordt, zal voor de predikant en zijn eventuele gezin het volgende gelden.

a. Hij en zijn eventuele gezin zullen woonachtig zijn in of in de omgeving van een van de gemeenten.

b. Hij en zijn eventuele gezin zullen ingeschreven worden in het lidmatenboek van een van de gemeenten.

c. De predikant zal tevens als lid in de andere gemeente ingeschreven worden.

d. Als ingeschreven lid zal hij in beide gemeenten stemrecht hebben. Bij voorkeur is de predikant voorzitter van beide kerkenraden.

e. (indien de gemeenten behoren tot verschillende classes:) De predikant zal door de beroepende gemeente worden afgevaardigd naar classisvergaderingen in de classis….

f. (indien van toepassing:) De niet-beroepende gemeente vraagt de classis waaronder zij ressorteert om de predikant als adviseur toe te laten tot de vergaderingen van die clas-sis

4.5 Artikel 5

Ingeval in een of beide gemeenten bezwaren rijzen tegen het functioneren van de predikant om redenen van tucht als omschreven in art. 79 en 80 K.O. zal de combikerkenraad zich daarover beraden en besluiten nemen, zo mogelijk in aanwezigheid van beider consulent(en).

De combikerkenraad zal in een dergelijke situatie zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de adviezen van beide consulenten.

De combikerkenraad zal bij verdergaande tucht de zaak aan de classis voorleggen.

4.6 Artikel 6

A en B dragen op basis van de ledentallen van beide gemeenten per 1 januari 20… ieder voor …%, respectievelijk …. % bij in alle kosten van de honorering van de predikant, inclusief de toeslagen, vergoedingen, de kosten van een emeritaatuitkering, evenals woonlasten, een en ander in overeenstemming met de richtlijnen van het deputaatschap financiële zaken.

a. De verdeling van de hier bedoelde kosten over beide gemeenten zal voor de jaren na 20… worden bepaald naar rato van het aantal leden van beide gemeenten per 1 januari van het volgende jaar.

b. Binnen een maand na het einde van elk kalenderjaar vindt een gezamenlijke vergadering van de beide penningmeesters plaats, waarin de financiële afrekening, de kosten-verdeelsleutel en de begroting van de kosten die betrekking hebben op de samenwerking worden behandeld, mede ter voorbereiding van goedkeuring door de combikerkenraad. Zolang voor het nieuwe kalenderjaar nog geen begroting is vastgesteld, zullen de penningmeesters uitgaan van een door hen op basis van de richtlijnen van voornoemd deputaatschap aangepaste voorlopige begroting.

c. De begroting dient door de combikerkenraad te worden vastgesteld op basis van door de beroepende gemeente op te stellen stukken.

d. De niet-beroepende gemeente zal maandelijks op de…..e van de maand de afgesproken bijdrage in de afgesproken predikantslasten aan de beroepende gemeente overmaken.

e. De beroepende gemeente draagt binnen de overeengekomen begroting zorg voor de maandelijkse betalingen aan de predikant.

f. Bij substantiële onvoorziene uitgaven en/of begrotingsoverschrijdingen zal de penningmeester van de beroepende gemeente dit onder de aandacht van beide kerkenraden brengen.

g. In uiterlijk de tweede maand na afsluiting van een kalenderjaar vindt een afsluitende afrekening plaats tussen beide gemeenten.

4.7 Artikel 7

In de beroepsbrief zal onder meer het volgende vermeld worden met betrekking tot de werkzaamheden van de predikant:

a. ‘s zondags …..zondagen tweemaal preken in A en …..zondagen tweemaal preken in B. De diensten op christelijke feestdagen, oud- en nieuwjaar en op bid- en dankdagen zullen worden geregeld in overleg met de predikant;

b. tien vrije zondagen;

c. zes weken vakantie, vanaf de 50-jarige leeftijd zeven weken;

d. de bediening van de sacramenten in beide gemeenten;

e. het bevestigen van huwelijken en het leiden van begrafenissen in beide gemeenten;

f. het verzorgen van de catechisaties in beide gemeenten;

g. het afleggen van pastorale bezoeken in beide gemeenten.

4.8 Artikel 8

In de maanden maart en november van elk jaar vergadert de combikerkenraad ter regeling van:

- preekbeurten, vrije zondagen en vakantieperioden van de predikant;

- de data voor de vieringen van het Heilig Avondmaal en de voorbereidingen daartoe in beide gemeenten;

- behandeling en goedkeuring van de financiële afrekening van het afgelopen jaar en de begroting van het komende jaar;

- de vergaderschema’s van beide kerkenraden.

4.9 Artikel 9

Deze overeenkomst blijft van kracht zolang de predikant niet met inachtneming van de bepalingen van de kerkorde aan een andere gemeente is verbonden dan wel is geëmeri-teerd, losgemaakt, afgezet of tot een andere staat des levens is overgegaan.

4.10 Artikel 10

Deze overeenkomst eindigt in een vacante periode:

a. wanneer de beide kerkenraden in gezamenlijk overleg hiertoe besluiten, dan wel een kerkenraad na een gezamenlijk overleg hiertoe besluit;

b. in geval van belangrijke verandering van het ledental of van gewijzigde omstandigheden in één of beide gemeenten; dan kan de vorm en/of de inhoud van de samenwerking in gezamenlijk overleg worden gewijzigd;

c. wanneer de kerkenraden in een vacante periode niet binnen twee jaar tot een beroep zijn gekomen. In gezamenlijk overleg kan echter besloten worden deze termijn telkens met twee jaar te verlengen.

Bij voortzetting van de overeenkomst, na een eerste gemeenschappelijke predikant, zal de niet-beroepende gemeente, indien zij dit wenst, beroepende gemeente worden, met daaraan verbonden rechten en plichten.

4.11 Artikel 11

Een extra vergadering van de combikerkenraad wordt gehouden indien een van beide kerkenraden van oordeel is dat, door een onvoorziene situatie, deze overeenkomst niet naar behoren functioneert.

De andere kerkenraad verplicht zich ertoe om binnen drie weken gehoor te geven aan een gemotiveerd verzoek om een dergelijke vergadering.

De combikerkenraad zal zich terzake dienen te beraden, in overleg met beider consulenten, en beslissingen moeten voorbereiden en uitwerken.

4.12 Artikel 12

Aanvullingen en/of wijzigingen in deze overeenkomst kunnen slechts worden aangebracht met goedkeuring van elke kerkenraad afzonderlijk.

Beide kerkenraden zullen deze overeenkomst ter kennisneming voorleggen aan de (eigen) classis, opdat voorzover nodig, toestemming wordt verkregen voor bepalingen die de classis (classes) aangaan.

Mocht de classis (mochten de classes) wijzigingen wenselijk achten, dan zullen A en B daaraan medewerking verlenen.

Alle zaken waarin deze overeenkomst niet voorziet worden in goed onderling overleg geregeld.

Bij een blijvend verschil van inzicht zullen beide kerkenraden zich richten naar de adviezen van de beide consulenten en/of de classis (classes).

Aldus vastgesteld en ondertekend in een gezamenlijke vergadering van A en B d.d……

Namens de raad van A, Namens de raad van B,

C. TOEVOEGINGEN AAN EN

WIJZIGINGEN IN BIJLAGEN VAN DE KERKORDE

1. BIJLAGE 4

Instructie voor de deputaten voor onderlinge bijstand en advies

De synode besloot:

1. in art. 4 van bijlage 4 K.O. na de tweede zin het volgende toe te voegen: Aan gemeenten met minder dan 200 (doop)leden zal met ingang van het boekjaar 2008 voor nieuwe aanvragen een steun worden toegekend op basis van een deeltijdfunctie van de predikant. Aan gemeenten met minder dan 150 (doop)leden kan een steunbedrag van maximaal 50% van de in artikel 4 lid a en d genoemde percentages, op basis van een voltijds predikantplaats, worden toegewezen. Aan gemeenten met meer dan 149 en minder dan 200 (doop)leden wordt maximaal 75% van de in artikel 4 lid a en d genoemde percentages, op basis van een voltijds predikantsplaats, toegewezen;

2. in art. 4b van bijlage 4 K.O. het percentage in de laatste volzin te wijzigen van 40% naar 20% en art. 4b aan te vullen met: Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen deputaten van deze regel afwijken. In alle gevallen dient een sluitende begroting en meerjarenraming aanwezig te zijn;

3. in art. 4c van bijlage 4 K.O. de tweede zin te wijzigen in: Deze steun geldt voor die kerken die minder dan 250 (doop)leden hebben. De draagkrachtuitkering wordt pro rato verstrekt over het aantal volledige maanden — van het jaar van de steunaanvraag — dat de predikant in de gemeente heeft gewerkt;

4. in art. 4e van bijlage 4 K.O. een vijfde liggend streepje toe te voegen met de tekst: Steunverlening mogelijk te maken aan ‘herplant-gemeenten’ met betrekking tot kerkelijk werkers. Het percentage van het steunbedrag aan zo’n gemeente zal nimmer hoger zijn dan dat dit bij een predikant kan zijn.

2. BIJLAGE 5

Instructie voor deputaten voortijdige ambtsbeëindiging

De synode besloot:

de instructie van deputaten voortijdige ambtsbeëindiging als volgt aan te vullen: 16.4 (…). Voor een gerepatrieerde predikant zal gelden dat de begeleiding — in overleg met hem — kort na beëindiging van het repatriëringsverlof waarop hij recht heeft, aanvangt, maar in ieder geval niet later dan zes maanden daarna.

1. BIJLAGE 6

Uitvoeringsregeling deputaten voortijdige ambtsbeëindiging predikanten

De synode besloot:

1. artikel 1.1. van de uitvoeringsregeling als volgt te wijzigen:

toevoegen aan het eind van artikel 1.1: ‘Predikanten die ingevolge artikel 12 K.O. na daartoe dringend te zijn geadviseerd tot een andere staat des levens zijn overgegaan dan wel door de classis uit het ambt zijn ontheven, worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met losgemaakte predikanten.’;

2. artikel 16.1, de tweede volzin, van de uitvoeringsregeling als volgt te wijzigen

‘DVAP begeleidt tevens de in artikel 10.1 bedoelde gewezen predikanten, op hun verzoek, naar ander werk wanneer zij voldoen aan de voorwaarden in artikel 10.2 genoemd, met dien verstande dat zij niet in aanmerking komen voor de vergoeding van opleidingskos-ten als bedoeld in artikel 18.’;

2. BIJLAGE 7

De synode besloot:

1. art. 7 van bijlage 7 K.O. als volgt te wijzigen: Een emerituspredikant van vijfenzestig jaar of ouder ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn AOW-uitkering, 70% van de uitkeringsgrondslag bedraagt. Ingaande het jaar 2005 geldt als AOW-uitkering voor zowel een gehuwde als een ongehuwde emerituspredikant van vijfenzestig jaar of ouder tweemaal de jaarlijkse uitkering voor een gehuwde ingevolge de AOW. Voor ongehuwde emerituspredikanten van vijfenzestig jaar of ouder, die in 2004 al een uitkering uit de emeritikas ontvingen, geldt dat de bepalingen zoals die golden tot en met 2004 tot aan hun overlijden worden gerespecteerd. Een emerituspredikant die de leeftijd van vijfenzestig jaar nog niet heeft bereikt, ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn eventuele WAZ-uitkering, 75% van de uitkeringsgrondslag bedraagt.

Bovendien worden aan emeritipredikanten beneden de leeftijd van vijfenzestig jaar de hun opgelegde aanslagen in de premieheffing voor de volksverzekeringen gerestitueerd voor zover de aanslagen betrekking hebben op de tijd die valt na de datum waarop hun uitkering uit de emeritikas is ingegaan;

2. in art. 12 van bijlage 7 K.O. te laten vervallen de laatste woorden: ‘en voor zover de aanslagen betrekking hebben op hun uitkeringen uit de emeritikas’.

5. BIJLAGE i8

Instructie voor de commissie van redactie van De Wekker

De synode besloot:

in art. 2 van de ‘Instructie voor de commissie van redactie van De Wekker’ de woorden ‘waarnemend hoofdredacteur’ te vervangen door ‘eindredacteur’.

6. BIJLAGE 26

Instructie voor de deputaten voor het contact met de overheid

De synode besloot:

aan artikel 5 van de instructie de volgende taken toe te voegen:

- het informeren van gemeenten en ambtsdragers over ontwikkelingen die zich voordoen in de verhouding van de kerken tot de (plaatselijke) overheid en over regelgeving die de positie en de belangen van de kerken zou kunnen raken;

- het stimuleren van gemeenten en ambtsdragers om contacten aan te gaan en te onderhouden met de plaatselijke overheid, zo mogelijk in samenwerking met andere kerken (van gereformeerd belijden);

- het stimuleren van gemeenten en kerkleden hun roeping jegens overheid en samenleving te verstaan;

- het bevorderen van de aanstelling van predikanten tot geestelijk verzorger in een justitiële inrichting, het begeleiden en ondersteunen van deze predikanten bij de uitoefening van hun taak en het jaarlijks onderhouden van contact met hen.

7. BIJLAGE 27

Reglement op de kerkvisitatie

De synode besloot:

in het reglement op de kerkvisitatie onder I ‘Dienst des Woords en der sacramenten’ als nieuwe vraag 14 op te nemen:

‘Indien u gebruikmaakt dan wel overweegt gebruik te gaan maken van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), hoe weegt u het besluit van de generale synode 2007 ten aanzien van de NBV?’

(vervolgens de nummering aanpassen).

8. BIJLAGE 36

Instructie voor deputaten financiële zaken

De synode besloot:

in art. 4 van bijlage 36 K.O. de 2e zin te wijzigen in: Zij doen van het resultaat van dat onderzoek mededeling aan de kerkenraden, predikanten naar art. 6 K.O., emeritipredikanten en kashoudende deputaatschappen.

WOORDENLIJST KERKORDE

De synode besloot:

Aan de woordenlijst in de kerkorde toe te voegen:

Opzicht en tucht: alle handelingen van de ouderling en de predikant die betrekking hebben op:

a. het toezien op de belijdenis en de levenswandel van de gemeenteleden;

b. het uitoefenen van de kerkelijke tucht;

c. de toelating van en het toezicht op de leer en de wandel van de dienaren van het Woord.

D. UITSPRAKEN VIA INSTRUCTIES

1. BETREFFENDE DE STUDIECOMMISSIE HOMOSEKSUALITEIT EN HOMOSEKSUELE RELATIES

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennisgenomen hebbend van

1. de instructie van de particuliere synode van het Noorden d.d. 20 april 2006 met bijlagen, met de vraag een studiecommissie in te stellen om te komen tot een kerkelijke uitspraak over de plaats die homoseksuele broeders en zusters in de gemeente van Christus innemen en de pastorale zorg voor hen; 2. het rapport van de door haar ingestelde commissie;

gehoord hebbend

de bespreking op de vergadering;

constaterend

1. dat de particuliere synode van het Noorden overweegt dat het in het belang van de kerken is vragen rond homoseksualiteit zo breed mogelijk in de kerken aan de orde te laten komen;

2. dat in deze instructie nadrukkelijk wordt gerefereerd aan het besluit van de generale synode van 1986 om de kerken een pastorale handreiking aan te bieden;

3. dat de generale synode van 1986 heeft uitgesproken dat vragen naar de plaats van homoseksuele broeders en zusters in de gemeente van Christus de kerken in het algemeen aangaan;

4. dat het besluit van de generale synode 1986 niet de intentie had om te komen tot een kerkelijke uitspraak, maar slechts een pastorale handreiking wilde bieden, maar dat deze in de kerkelijke praktijk wel als kerkelijke uitspraak is gaan functioneren;

5. dat de instructie van de particuliere synode van het Noorden zijn oorsprong vindt in de behandeling van een appelzaak die is afgehandeld;

6. dat de behandeling van de daaruit voortvloeiende appelzaken door de particuliere synode van het Noorden is omgebogen naar een instructie omdat de particuliere synode van het Noorden het niet in het belang van de kerken achtte deze zaak te behandelen onder druk van een appel;

7. dat uit de stukken ter toelichting van de instructie van de particuliere synode van het Noorden blijkt dat pastorale motieven in verband met de omgang met homoseksuele gemeenteleden een belangrijke rol hebben gespeeld;

8. dat in de instructie wel gesteld wordt dat vragen over homoseksualiteit binnen onze kerken en in samensprekingen en correspondentie met andere kerken geregeld aan de orde komen en tot onrust en spanningen hebben geleid, maar dat dit niet nader met feiten wordt onderbouwd;

overwegend

1. dat het geven van pastorale leiding voor de generale synode 1986 een belangrijk motief was;

2. dat de pastorale handreiking door de generale synode van 1986 werd beoordeeld als ‘goed gefundeerd’, ‘schriftuurlijk’ en ‘pastoraal’;

3. dat de formele status van de pastorale handreiking van de generale synode 1986 onvoldoende duidelijk is aangegeven;

4. dat de generale synode 1986 zich niet voldoende gerealiseerd heeft tot welke consequenties genoemd besluit zou kunnen leiden;

5. dat de generale synode van 1986 het belang onderstreept voor het geheel van de kerken om vanuit Schrift en belijdenis pastorale leiding te geven aan homoseksuele gemeenteleden;

6. dat de pastorale en kerkordelijke aspecten van dit onderwerp die in de pastorale handreiking van 1986 niet of niet uitvoerig aan de orde komen maar in de praktijk van het kerkelijk leven en in de voorgeschiedenis van deze instructie wel een rol (zijn gaan) spelen, brede aandacht behoeven;

7. dat homoseksuele broeders en zusters recht hebben op goede pastorale begeleiding;

8. dat terecht door de particuliere synode van het Noorden is uitgesproken dat het belangrijk is om de vragen rondom homoseksualiteit zo breed mogelijk binnen de kerken aan de orde te laten komen;

9. dat de vragen rondom homoseksualiteit intens genoemd kunnen worden en zowel de verhoudingen binnen de kerken als buiten de kerken raken;

van oordeel

1. dat de instructie wel verwijst naar de pastorale handreiking van de generale synode van 1986 maar dat de status hiervan onvoldoende duidelijk is;

2. dat de generale synode van 1986 niet beoogde een kerkelijke uitspraak te doen, maar dat de pastorale handreiking in de praktijk wel als zodanig is gaan functioneren;

3. dat niettemin bij een eventuele nader of opnieuw te formuleren kerkelijke uitspraak niet voorbijgegaan kan worden aan wat in de handreiking van 1986 naar voren is gebracht;

4. dat een toekomstige kerkelijke uitspraak gedaan dient te worden binnen het raam van de gereformeerde Schriftbeschouwing;

5. dat het waardering verdient dat de weg van kerkelijke appels door de particuliere synode van het Noorden is omgebogen naar een instructie, omdat het niet in het belang van de kerken is deze zaak te behandelen onder de druk van een appel;

6. dat vragen rondom homoseksualiteit niet geïsoleerd benaderd mogen worden zoals dat in bepaalde hedendaagse opvattingen over seksualiteit gebeurt, maar vanuit de bredere Bijbelse visie over menselijke relaties, liefde en seksualiteit;

7. dat in de toelichting op de instructie van de classis Zwolle belangrijke aandachtspunten voor de bezinning worden aangedragen;

besluit

een studiecommissie in te stellen die de kerken zal dienen met:

1. een rapport waarin een Bijbels verantwoorde visie wordt gegeven op homoseksualiteit en homoseksuele relaties, om de generale synode van 2010 in de gelegenheid te stellen hierover een kerkelijke uitspraak te doen;

2. een pastorale handreiking, die op basis van de onder 1 genoemde visie aandacht schenkt aan alle relevante aspecten van de vraag naar de plaats die homoseksuele broeders en zusters in de gemeente van Christus innemen en de pastorale zorg voor hen;

3. hetgeen in de pastorale handreiking 1986 over homoseksualiteit is gezegd voor Bijbels te houden totdat de generale synode van 2010 hierover een kerkelijke uitspraak heeft gedaan.

2. BETREFFENDE LOSMAKING EN VERVROEGD EMERITAAT

De uitspraken betreffende de instructie van de particuliere synode van het Westen over bovengenoemd onderwerp zijn opgenomen onder de rubriek ‘deputaatschappen en commissies’ sub ‘vertrouwenscommissie’ (E 24).

3. BETREFFENDE

A. UITBREIDING OMSCHRIJVING ‘NOOD DER KERKEN’ IN ART. 3.2 K.O.

B. HET TREFFEN VAN EEN REGELING VOOR PERSONEN OM VOOR TE GAAN IN MISSIONAIRE DIENSTEN

De synode besloot:

deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven:

1. om te onderzoeken of het nodig is

1.1. de ‘missionaire nood’ van de kerken in de kerkorde te vermelden in bijvoorbeeld art. 3.2 of bij art. 21;

1.2. een kerkordelijke regeling te treffen voor personen die daartoe bekwaam zijn om voor te gaan in missionaire diensten van de gemeente, mogelijk in aansluiting met en/of uitbreiding van art. 3 of art. 21 K.O., waarbij ook de bevoegdheid wordt bepaald voor deze dienst in breder kerkelijk verband;

2. indien het onder 1 vermelde inderdaad nodig is, de generale synode 2010 te dienen met voorstellen voor aanpassing van de kerkorde.

4. BETREFFENDE DE PLAATS EN DE POSITIE VAN KERKELIJK WERKERS

De synode deed de volgende uitspraak

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. de instructie van de particuliere synode van het Oosten d.d. 18 april 2007;

2. het rapport van haar commissie; constaterend

1. dat een groeiend aantal christelijke gereformeerde broeders en zusters met een hbo- of wo-opleiding theologie met een roeping om in Gods Koninkrijk te werken, maar niet als predikant, beschikbaar komt voor de dienst in de kerken;

2. dat de komende jaren het aantal dienstdoende predikanten zal afnemen, waardoor mogelijk pastorale en andere ambtelijke taken blijven liggen;

3. dat de arbeid die momenteel aan een kerkelijk/pastoraal werker wordt opgedragen, niet van ambtelijke aard kan zijn, tenzij deze persoon daadwerkelijk ambtsdrager is in de betreffende gemeente (wat alleen mogelijk is als hij belijdend lid is van deze gemeente);

4. dat gemeenten bij de aanstelling van een kerkelijk werker momenteel veelal via eigen routes en volgens zelfbepaalde normen/eisen te werk gaan;

overwegend

1. dat zich arbeidsrechtelijk allerlei problemen kunnen voordoen die het voor kleinere gemeenten moeilijk kunnen maken om een kerkelijk werker aan te stellen, terwijl juist in kleinere gemeenten de behoefte het meest kan leven;

2. dat goed gebruikgemaakt kan worden van de expertise en knowhow van de Theologische Universiteit in Apeldoorn, die gekwalificeerd is om adviserend en faciliterend van dienst te zijn bij het kanaliseren en inzichtelijk maken van de huidige instroom van kerkelijk/pastoraal werkers die verschillende opleidingen van verschillend niveau hebben gevolgd;

van oordeel

1. dat het in principieel en praktisch opzicht van belang is dat onderzoek wordt gedaan naar de inzetbaarheid van broeders en zusters met een hbo- of wo-opleiding theologie, die niet de bedoeling hebben predikant te worden, in welk onderzoek ook de kerkrechtelijke positie en de relatie tot de ambten dient te worden betrokken;

2. dat het de kerken ten goede komt wanneer de huidige instroom van kerkelijk/pastoraal werkers, die hun opleiding aan verschillende opleidingen van verschillend niveau hebben gevolgd, gekanaliseerd en inzichtelijk wordt gemaakt, met de mogelijkheid tot een open uitwisseling van informatie binnen de kerken;

3. dat het wenselijk is om, afhankelijk van bovengenoemd onderzoek, de inzet en werkzaamheden van kerkelijk werkers zodanig te coördineren dat enerzijds, ook in geval van een beperkte opdracht, gemeenten gebruik kunnen maken van een kerkelijk werker, en anderzijds de kerkelijk werker een arbeidsplaats met voldoende zekerheid en garanties kan worden geboden (inclusief arbeidsrechtelijke aspecten);

besluit

deputaten kerkorde en kerkrecht opdracht te geven om, uitgaande van artikel 3 lid 8 K.O.:

1. onderzoek te doen naar de inzetbaarheid van broeders en zusters met een hbo- of wo-opleiding theologie, die niet de bedoeling hebben predikant te worden, in welk onderzoek ook de kerkrechtelijke positie en de relatie tot de ambten dient te worden betrokken, waarbij ook het college van hoogleraren van de Theologische Universiteit in Apeldoorn om advies dient te worden gevraagd;

2. na te gaan of en in hoeverre er behoefte is aan kerkelijk werkers met een ambtelijke opdracht en hoe bij gebleken behoefte een en ander kerkordelijk geregeld zou kunnen worden;

3. heldere criteria op te stellen voor de eisen waaraan een kerkelijk werker moet voldoen;

4. een duidelijke omschrijving te geven van de arbeidsrechtelijke positie van een kerkelijk werker zodat hij, als hij een plaats in een gemeente krijgt, kan arbeiden met de gebruikelijke garanties en zekerheden die daarbij horen;

5. de mogelijkheid te onderzoeken van het opzetten van een centraal register van hbo- en wo- opgeleide kerkelijk werkers, onder andere met het oog op de mogelijkheid om de kerken adviserend terzijde te staan met betrekking tot de eventuele inschakeling van deze kerkelijk werkers.

5- BETREFFENDE TOERUSTING AMBTSDRAGERS

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. de instructie van de particuliere synode van het Westen d.d.18 april 2007;

2. het rapport van haar commissie;

overwegend

1. dat de intentie van deze instructie is om ambtsdragers en andere gemeenteleden die praktisch deelnemen aan het pastoraat toe te rusten in de kennis van de leer en in praktische vaardigheden;

2. dat met deze instructie een belangrijk aspect van de geestelijke nood waarin onze kerken verkeren aangewezen wordt;

3. dat een kennen van de drie-enige God een zaak is van hoofd en hart en dat Hij deze kennis beloofd heeft te willen geven in de weg van het onderzoeken van het Woord;

4. dat er in onze tijd een schat aan boeken en andere vormen van communicatie en informatie is om geestelijke toerusting te ontvangen;

5. dat er inzake gesprekstechnieken reeds vele cursussen gegeven worden;

van oordeel

1. dat het verkrijgen van de in de instructie genoemde kennis en vaardigheden in de eerste plaats een persoonlijke verantwoordelijkheid is tegenover God en zijn gemeente wanneer men door Gods gemeente en zo ook door God zelf geroepen is om te dienen;

2. dat om praktische redenen naast de mogelijkheden in eigen huis de kerkenraad zelf de meest geëigende plaats is voor onderlinge toerusting in kennis en vaardigheden;

3. dat iedere oplossing die wij bedenken zonder dat we deze nood voortdurend voor de Heere neerleggen een schijnoplossing is;

besluit

1. de instructie niet te aanvaarden;

2. de intentie van deze instructie recht te doen door het moderamen op te dragen een brief op te stellen die aan alle kerkenraden verzonden zal worden om:

a. de nood van de kerken op dit punt onder de aandacht te brengen;

b. de kerkenraden op te roepen zich te bezinnen hoe zij praktisch invulling kunnen geven aan wat in deze instructie als nodig en zinvol aangewezen is voor de vorming van ambtsdragers en andere pastorale werkers.

6. BETREFFENDE INFORMATIE AFDRACHTEN

KERKELIJKE KASSEN

De synode besloot:

1. de instructie van de particuliere synode van het Westen inzake de informatievoorziening aan de classes over de kerkelijke afdrachten niet te aanvaarden;

2. art. 50 sub 13 K.O. ongewijzigd te laten.

7. BETREFFENDE BENOEMING VAN EEN COMMISSIE

VAN GESCHILLEN PER PARTICULIERE SYNODE

De synode besloot:

deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven te onderzoeken of het mogelijk is dat elke particuliere synode een ‘commissie geschillen’ benoemt, die over voldoende deskundigheid beschikt en mag rekenen op een breed vertrouwen van de kerken. De geschillen betreffen conflicten (met een persoonlijk karakter) tussen kerkenraad en gemeente. Daarbij ontvangen deputaten de opdracht:

a. alvast een conceptregeling op te stellen voor de werkwijze, bevoegdheden en grenzen van deze commissie, mede bezien in het licht van de taak van deputaten art. 49 K.O. en de vertrouwenscommissie predikanten;

b. bij het opstellen van de onder a genoemde conceptregeling desgewenst overleg te plegen met deputaten kerkorde van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);

c. de onder a genoemde conceptregeling aan te bieden aan de generale synode van 2010, opdat de generale synode deze zo mogelijk vaststelt en ter hand kan stellen aan de particuliere synoden.

8. BETREFFENDE ONDERLINGE RUILING EVANGELISTEN NAAR ART. 4 K.O.

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. de instructie van de particuliere synode van het Westen d.d. 18 april 2007 inzake het creëren van mogelijkheden tot ruilen voor evangelisten naar art. 4 K.O.;

2. het rapport van haar commissie;

3. de bespreking ter synode;

constaterend

1. dat in de vigerende kerkordelijke bepaling de bevoegdheden van een evangelist naar art. 4 K.O. beperkt zijn tot de eigen gemeente zodat er geen ruimte is voor ruilingen;

2. dat er geen duidelijkheid bestaat ten aanzien van de vraag of het landelijk kerkverband bij de examinering (en bevestiging) van een evangelist is betrokken omdat er nog geen eenduidige richtlijn bestaat betreffende de vraag of de examinering van een evangelist naar art. 4 K.O. dient te geschieden in aanwezigheid van deputaten art. 49 K.O;

3. dat er mitsdien geen duidelijkheid is over de vraag of de bevoegdheden van een evangelist naar art. 4 K.O. classisoverstijgend zouden kunnen zijn zodat er ook ruimte voor ruilingen zou zijn;

overwegend

1. dat de intentie van de instructie gericht is op het verlichten van de werkdruk van evangelisten naar art. 4 K.O.;

2. dat die intentie alleszins begrijpelijk is gezien de specifieke gaven die zijn vereist om in een samenkomst in een zendingsgemeente voor te kunnen gaan;

3. dat het geen goede zaak is dat er, los van kerkelijke kaders, een apart circuit van onderling met elkaar ruilende evangelisten zou ontstaan;

van oordeel

dat het vanwege nog bestaande onduidelijkheid niet verstandig is op dit moment een beslissing te nemen;

besluit

de instructie niet te aanvaarden.

E. DEPUTAATSCHAPPEN EN COMMISSIES

1. EMERITIKAS

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen een commissie in te stellen die als opdracht heeft om:

- de gevolgen van de nieuwe pensioenwet voor de emeritikas te inventariseren;

- de gevolgen van het toezicht van de Nederlandsche Bank N.V. in kaart te brengen; en daarover te rapporteren aan de generale synode van 2010;

2. deputaten op te dragen beleid te ontwikkelen dat erop is gericht om arbeidsongeschiktheid bij predikanten in actieve dienst te voorkomen en een eenduidige procedure op te stellen voor verzuim- en ziektebegeleiding van predikanten die nog in actieve dienst zijn;

3. deputaten op te dragen te onderzoeken wat de consequenties zijn van het deeltijdpredikantschap voor de hoogte van de uitkering, mede in verhouding tot de door de predikant opgebouwde pensioenvoorzieningen.

2. DE THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT

2.1 het curatorium

De synode besloot:

1. aan prof.dr. J.W. Maris op de meest eervolle wijze emeritaat te verlenen per 1 januari 2008.

2. uit te spreken dat in het vervolg de commissie van de generale synode vertrouwelijk op de hoogte dient te worden gesteld van de gevolgde procedure van voordracht van een nieuw te benoemen hoogleraar en de uitkomst daarvan;

3. de leeropdracht van prof.dr. G.C. den Hertog per 1 januari 2008 uit te breiden met een deel van de dogmatische vakken (dogmatiek I, III, V, minor/major uit het curriculum); bij deze taak hoort ook de begeleiding van promovendi;

4. de leeropdracht van prof.dr. A. Baars per 1 januari 2008 uit te breiden met het vak dogmageschiedenis (minor/major); bij deze taak hoort ook de begeleiding van promovendi;

5. goedkeuring te hechten aan de benoeming (per 1 januari 2008) tot docent met een taakomvang van 0.4 fte van drs. A. Huijgen, predikant van Genemuiden en AIO aan de Universiteit, voor de vakken dogmatiek IV en symboliek;

6. goedkeuring te hechten aan de benoeming (per 1 januari 2008) tot docent met een taakomvang van 0.3 fte van drs. M.J. Kater, predikant van Zeist, voor de vakken dogmatiek II en apologetiek;

7. het curatorium de opdracht te geven om de synode van 2010 te dienen met nadere voorstellen inzake het onderwijs in de dogmatische vakken;

8. goedkeuring te hechten aan de voorgestelde veranderingen betreffende de verlening van preekconsent;

9. goedkeuring te hechten aan de voortgang van de contacten met de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);

10. goedkeuring te hechten aan de samenwerking met de Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding;

11. goedkeuring te hechten aan de benoeming van mevr. drs. J.J. Oosterhuis-den Otter te Zwolle als docent nieuwtestamentisch Grieks en oudchristelijk Latijn;

12. goedkeuring te hechten aan de benoeming tot docent per 1 januari 2008 van:

- drs. W.A. den Boer te Nunspeet voor Nederlandse kerkgeschiedenis en voor assistentie bij het vak dogmageschiedenis (minor/major);

- dr. J.W. van Pelt te Oud-Beijerland voor catechetiek en diakoniek;

- drs. I.D. Haarsma te Zwolle voor filosofie, godsdienstwijsbegeerte en methodologie;

- drs. J. van ‘t Spijker te Hoogeveen voor missiologie, evangelistiek en urban mission;

13. het curatorium en deputaten-fmancieel op te dragen te onderzoeken of de huidige situatie qua organisatie, werkzaamheden en personeelsbezetting in reële verhouding staat tot de bescheiden — en de laatste jaren dalende — studentenpopulatie en indien noodzakelijk daaraan op korte termijn de nodige mitigerende acties te verbinden op bestuurlijk, organisatorisch en financieel gebied en daarover aan de generale synode 2010 te rapporteren.

2.2 deputaten-financieel De synode besloot:

1. deputaten op te dragen om in gesprek te gaan met deputaten emeritikas om, in geval een predikant tot het hoogleraarschap wordt geroepen, een overheveling vanuit de emeritikas naar het emeriteringsfonds bespreekbaar te maken;

2. deputaten-financieel en deputaten studie- en stimuleringsfonds op te dragen om, in geval er voor de volgende generale synode een profilerings- en/of noodfonds moet worden opgezet, met elkaar in overleg te treden, enerzijds teneinde te voorkomen dat er wellicht vier fondsen ontstaan die eikaar mogelijkerwijze overlappen en anderzijds de generale synode te dienen met onderling afgestemde voorstellen.

2.3 studie- en stimuleringsfonds

De synode besloot:

in het geval er voor de volgende generale synode een profileringsfonds en/of noodfonds moet(en) worden opgezet, deputaten studie- en stimuleringsfonds en deputaten financieel met elkaar in overleg te laten treden enerzijds, teneinde te voorkomen dat er wellicht vier fondsen ontstaan die elkaar mogelijkerwijze overlappen en, anderzijds, de generale synode te dienen met onderling afgestemde voorstellen.

2.4 herstructurering

De synode nam het volgende besluit van orde:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. het rapport van het curatorium en deputaten-fmancieel;

2. rapport 3 van commissie 1 (opgesteld in samenwerking met commissie 6);

gehoord hebbend

de bespreking ter vergadering;

constaterend

dat in de synode veel fundamentele en principiële vragen leven ten aanzien van het rapport van het curatorium en deputaten-fmancieel;

overwegend

1. dat het op dit moment niet verstandig is de gebruikelijke synodale procedure te vervolgen;

2. dat het van groot belang is dat het curatorium en deputaten-fmancieel zich nader op de hele materie beraden;

besluit

1. het voorstel terug te geven aan het curatorium en deputaten-fmancieel;

2. het curatorium en deputaten-fmancieel op te dragen:

a. zich nader op de hele materie te beraden en daarbij de relatie tussen de kerken en de TUA als principieel uitgangspunt voor de toekomst te blijven hanteren;

b. over dit nader beraad een rapport uit te brengen aan de generale synode waarin de resultaten van eerdere besprekingen zijn verwerkt’,

c. op korte termijn de synode te dienen met een voorstel inzake de provisorische dan wel de conditionele sluiting van de synode;

3. bij een eventuele vervolgzitting van de synode de gebruikelijke procedure te volgen met een voorbereiding door commissie 1 en commissie 6, waarbij de commissies het recht hebben desgewenst deskundigen in te schakelen.

3. KERK EN ISRAËL

De synode besloot:

1. de status van de kerken van Groningen en Zierikzee als zendende kerk te beëindigen;

2. goed te keuren dat de kerk van Groningen bij wijze van uitzondering een waarnemer zendt naar de vergaderingen van het deputaatschap en deputaten op te dragen dit waarnemerschap voor de volgende generale synode te evalueren;

3. deputaten op te dragen de bezinning in het kader van het thema ‘Diefstal of erfenis’ voort te zetten.

4. DE BUITENLANDSE ZENDING

De synode besloot:

1. de broeders ds. J. van Mulligen, ds. H. Last, A. van den Dool en C. Groeneveld hartelijk te danken voor het vele werk dat zij als deputaten hebben verricht;

2. goedkeuring te geven aan het eervolle ontslag dat deputaten op 1 januari 2007 en op 1 juli 2007 hebben verleend aan respectievelijk ds. J. van Mulligen als voorzitter van deputaten en aan ds. H. Last als zendingssecretaris;

3. goedkeuring te geven aan de wijze waarop deputaten (in de lijn van de besluiten 5 en 8 van de generale synode 2004 inzake buitenlandse zending, Acta 2004, art. 110) beleid en uitvoering ervan hebben gescheiden door het instellen van een dagelijks bestuur bestaande uit voorzitter, secretaris en beide penningmeesters, alsmede door het werken met een zendingsconsulent en een bureausecretaris die geen deputaat zijn;

4. goedkeuring te geven aan de benoeming op 1 januari 2006 van een bestuurlijk voorzitter en op 1 augustus 2006 van een bestuurlijk secretaris;

5. goedkeuring te geven aan het besluit om de functie van de bureausecretaris zending/ diaconaat, ds. G. Drayer, niet te wijzigen;

6. goedkeuring te geven aan de benoeming per 1 september 2006 van ds. A. Hilbers tot zendingsconsulent en aan diens terugtreden als generaal-synodaal deputaat met ingang van diezelfde datum;

7. goedkeuring te geven aan het beleidsvoornemen om in de periode 2008–2010 als speerpunt voor het zendingswerk het thema ‘onderwijs!’ te kiezen;

Ambtelijk Contact februari 2008 — nr. 2

8. goedkeuring te geven aan de projectmatige aanpak van het zendingswerk en zowel project- als overheadkosten evenredig per project in de projectbegroting op te nemen;

9. deputaten op te dragen om zich te bezinnen op de mogelijkheden van concentratie op enkele aansprekende, meer grootschalige zendingsgebieden of zendingsprojecten;

10. deputaten op te dragen om voor de volgende synode voorstellen te doen voor een eenduidige structuur van het deputaatschap, compleet met voorstellen voor aanpassingen van het ‘reglement voor de buitenlandse zending’ (bijlage 21 K.O.) en de ‘instructie voor de deputaten buitenlandse zending’ (bijlage 22 K.O.);

11. deputaten op te dragen zich in overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht te bezinnen op de plaats en wijze van afvaardigen van de particulier-synodale deputaten;

ten aanzien van de werkvoornemens voor de terreinen

Indonesië

12. het Kemitraan te ondertekenen;

13. goedkeuring te geven aan de voorgenomen ondersteuning van het nieuwe primaire zendingswerk van de Gereja Toraja Mamasa (GTM);

Venda

14. goedkeuring te verlenen aan het voornemen om op behoedzame wijze ook contact op te nemen met andere (Venda)kerken om projecten te ondersteunen, na gesprek met de synode Soutpansberg;

KwaNdebele

15. ondersteuning van de reorganisatie van de kerk van KwaNdebele goed te keuren;

16. in te stemmen met de bestudering van de mogelijkheid om de Mukhanyo Bible School na emeritering van dr. C.W. Buijs (2009) te blijven steunen en begeleiden;

17. in te stemmen met het komen tot een nieuwe relatie tot het Mukhanyo Theological College te KwaMhlanga;

18. goedkeuring te hechten aan het beëindigen van de werkovereenkomst met dr. PJ. Buys met ingang van 1 januari 2008;

Botswana

19. in te stemmen met het treffen van een regeling voor de relatie tot de zendende kerk van ds. J.C. Wessels;

20. goedkeuring te geven aan het regelen van de beëindiging van de zendingsdienst van de fam. Wessels uiterlijk per 1 januari 2010;

Mozambique

21. goedkeuring te hechten aan afronding van de beëindiging van de zendingsdienst van br. D. Blijleven onder dank voor de door hem verrichte arbeid;

Brazilië

22. in te stemmen met het begeleiden van het verblijf en de studie van ds. João de Geus Los;

Bangui

23. goedkeuring te hechten aan afronding van de werkovereenkomst met dr. B. van den Toren per 31 december 2007 onder dank voor de door hem verrichte arbeid;

24. in te stemmen met een jaarlijkse beoordeling of en welke bijdrage noodzakelijk is om de begeleiding van promotiestudenten aan de FATEB af te ronden;

IFES-Nederland

25. goedkeuring te geven aan het begeleiden van afronding van het werk van ds. A. van der Maarl in de komende periode.

5. DE EVANGELISATIE

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen om in het cluster Beleid Grootstedelijke Gebieden (BGG) blijvend aandacht te geven aan de pastorale, diaconale, financiële, organisatorische en kerkorde-lijke problematiek van kleiner wordende gemeenten in grootstedelijke gebieden;

2. deputaten op te dragen zich te bezinnen op de vraag hoe de kerken in de niet-grootste-delijke gebieden kunnen worden geholpen een gastvrije kerk te zijn;

3. deputaten op te dragen om in overleg met deputaten eredienst een formulier voor de bevestiging van een evangelist naar art. 4 K.O. op te stellen en aan de volgende generale synode aan te bieden;

4. voorlopig ervoor te kiezen dat deputaten art. 49 K.O. niet bij het examen van evangelisten naar art. 4 K.O. aanwezig hoeven te zijn en deputaten op te dragen om in overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht aan de volgende generale synode voorstellen te doen voor een aanscherping van de regelgeving voor het examen van evangelisten naar art. 4 K.O.;

5. de gedragsregel ter voorkoming van mogelijke belangenverstrengeling voor kennisgeving aan te nemen en deze vanwege het algemene belang in de Acta op te nemen;

6. deputaten opdracht te geven om de tijdelijke benoeming van br. A. Dingemanse tot evangelisatieconsulent per omgaande om te zetten in een benoeming voor onbepaalde tijd;

7. goedkeuring te geven aan de benoeming van drs. M.C. Mulder tot evangelisatieconsulent;

8. goedkeuring te geven aan de benoeming van zr. J.W. de Waard tot evangelisatieconsulent.

6. ONDERLINGE BIJSTAND EN ADVIES

De synode besloot:

deputaten opdracht te geven beleid te ontwikkelen voor gevallen waarin gemeenten een predikant hebben beroepen of een kerkelijk werker hebben aangesteld terwijl bij tijdige inschakeling van deputaten onderlinge bijstand en advies zulks niet was geschied omdat dat financieel niet verantwoord was. Totdat dit beleid is ontwikkeld kunnen deputaten gemeenten die op dit punt in gebreke blijven voor ten hoogste drie jaar steun ontzeggen.

7. RADIO- EN TELEVISIEDIENSTEN

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te bevorderen dat bij de uitzending van kerkdiensten wordt vermeld dat de plaatselijke kerkenraad verantwoordelijk is voor de inhoud van de dienst;

2. de instructie voor deputaten vast te stellen.

8. DE GEESTELIJKE VERZORGING VAN DE VARENDEN

De synode besloot:

deputaten op te dragen — met het oog op de veranderende omstandigheden en praktijk -zich te bezinnen op de geestelijke verzorging van de varenden en een heldere visie daarop te formuleren, daarvan verslag te doen aan de volgende generale synode en daarbij een voorstel te doen tot eventuele aanpassing van de instructie.

9. DE GEESTELIJKE VERZORGING VAN DE MILITAIREN

De synode besloot:

deputaten op te dragen nadere uitwerking te geven aan de aanbevelingen genoemd in punt 22 van hun rapport en op de volgende generale synode daarvan verslag te doen.

10. KERKJEUGD EN ONDERWIJS

De synode besloot:

1. deputaten opdracht te geven tot het bevorderen van het gesprek tussen beide jeugdwerkorganisaties (JWO’s) over de visie op het jeugdwerk;

2. deputaten op te dragen in nauw overleg met de JWO’s te bezien of een andere verhouding tussen deputaten en de JWO’s wenselijk of zelfs noodzakelijk is gezien de veranderingen die zich de laatste jaren hebben voltrokken in financieel opzicht en door (voortdurende) uitbreiding van het takenpakket van de JWO’s;

3. deputaten opdracht te geven een protocol te ontwerpen voor de werkwijze indien een advies gevraagd wordt aan deputaten bij de beroeping en benoeming van predikanten naar art. 6 K.O.;

4. goedkeuring te verlenen aan het voorstel tot het voortzetten van de deelname aan de nieuw op te zetten Raad van Advies van de Christelijke Hogeschool Ede;

5. deputaten op te dragen uitvoering te geven aan de aanbevelingen gedaan in bijlage 1 van hun rapport;

6. deputaten opdracht te geven het complete werkdocument ‘Jeugdwerk binnen de CGK’ via de website van de kerken beschikbaar te stellen en daaruit in de vorm van artikelen en/of brochures de komende tijd de kerkenraden van informatie te voorzien.

10. HET PASTORAAT IN DE GEZONDHEIDSZORG

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen voort te gaan met de bezinningsavonden en themadagen omdat deze in een duidelijke behoefte blijken te voorzien en op die wijze ook blijvende aandacht gegeven wordt aan de veelomvattende problematiek die het werken in de gezondheidszorg met zich meebrengt;

2. deputaten op te dragen een actief beleid te voeren ter vervulling van vacatures in de gezondheidszorg vanuit de reformatorische kerken en daarbij:

a. de plaatselijke kerkenraden op hun taak in deze te wijzen;

b. naar middelen te zoeken om binnen dit segment vraag en aanbod met elkaar in contact te brengen.

12. DIACONAAT

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen ervoor te zorgen dat de werkgroepen evenwichtig en kundig samengesteld zijn;

2. deputaten op te dragen sturing te geven aan het giftenbeleid van de gemeenten, c.q. de diaconieën, mede door adviezen te formuleren voor de besteding van die diaconale giften;

3. deputaten op te dragen bij de kerkenraden aandacht te vragen voor het op peil brengen en houden van diaconale ervaring in de plaatselijke gemeente om daarvan gebruik te kunnen maken bij vacatures voor het ambt van diaken en bij benoemingen voor de Classicale Diaconale Commissies (CDC’s);

4. er bij de classes middels een schrijven van de generale synode op aan te dringen dat er goed functionerende CDC’s zullen zijn;

5. deputaten op te dragen de classes waar een CDC niet, of niet naar tevredenheid, functioneert te stimuleren naar andere vormen van classicaal diaconaal overleg te zoeken en hiervoor op de volgende generale synode voorstellen te doen in overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht;

6. deputaten op te dragen hun werk m.b.t. de CDC’s en de toerusting van plaatselijke diaconieën te evalueren in het licht van hun instructie, daarover te rapporteren aan de volgende generale synode en indien zij voorstellen tot wijziging van hun instructie willen doen dit vooraf te overleggen met deputaten kerkorde en kerkrecht;

7. deputaten op te dragen alle activiteiten binnen de ruimte van de instructie uit te voeren;

8. deputaten op te dragen hun beleid op alle aspecten te evalueren, een beleidsplan per werkveld te ontwikkelen en daarover voorstellen te doen aan de generale synode 2010 en indien gewenst voorstellen van aanpassingen van de instructie te doen;

9. deputaten op te dragen hun samenwerking met deputaten evangelisatie te intensiveren om het evangelisatiewerk zo goed mogelijk diaconaal te ondersteunen;

10. deputaten op te dragen voort te gaan met het onderhouden van de contacten met het generale deputaatschap van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).

13. KERKORDE EN KERKRECHT

De synode besloot:

1. deputaten emeritikas op te dragen te onderzoeken wat de consequenties zijn van het deeltijdpredikantschap voor de hoogte van de uitkering, mede in verhouding tot de door de predikant opgebouwde pensioenvoorzieningen;

2. a. de handleiding voor kerkelijke tuchtprocedures voorlopig vast te stellen;

b. deputaten opdracht te geven deze handleiding ter hand te stellen aan de kerkenraden en de overige kerkelijke vergaderingen;

3. deputaten op te dragen een nadere studie te doen verrichten, waarbij uitdrukkelijk ook enkele praktijkjuristen zijn betrokken, naar eventuele wenselijke aanpassingen in de handleiding voor de kerkelijke tuchtprocedure, mede met het oog op de plaats van een betrokken partij (i.e. kerkenraad, classis of PS) op een kerkelijke vergadering in een kerkelijke tuchtprocedure, alsmede naar eventuele wenselijke aanpassingen van de handleiding voor de kerkelijke appelprocedure;

4. de voorgestelde handleiding voor appelprocedures voorlopig vast te stellen;

5. de voorstellen met betrekking tot revisieverzoeken goed te keuren en deputaten op te

Ambtelijk Contact februari 2008 — nr. 2

www.ambtelijkcontact.cgk.nl

dragen de generale synode 2010 te dienen met een advies of de laatste volzin van art. 31 K.O. vervangen dient te worden door de volgende volzin: ‘Een dergelijk bezwaar, verzoek tot revisie genaamd, dient op dezelfde wijze met redenen omkleed te zijn als een appel en dient tevens een element te bevatten dat bij het doen van de uitspraak buiten beschouwing was gebleven of onvoldoende was overwogen.’;

6. deputaten op te dragen een vervolgstudie in te stellen naar de rechtspositie van predikanten, zo mogelijk in samenwerking met andere kerken uit de gereformeerde gezindte, daarbij ook enkele praktijkjuristen te betrekken, en daar ook de voorstellen op dit punt van deputaten contact met de overheid bij te betrekken;

7. a. de regelingen voor gemeenten die overwegen samen te gaan of samen het beroepingswerk ter hand te nemen als modellen vast te stellen; b. deputaten op te dragen deze modellen in een bijlage van de kerkorde op te nemen;

8. deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven:

1. om te onderzoeken of het nodig is:

a. de ‘missionaire nood’ van de kerken in de kerkorde te vermelden in bijvoorbeeld art. 3.2 of bij art. 21;

b. een kerkordelijke regeling te treffen voor personen die daartoe bekwaam zijn om voor te gaan in missionaire diensten van de gemeente, mogelijk in aansluiting met en/of uitbreiding van art. 3 of art. 21 K.O, waarbij ook de bevoegdheid wordt bepaald voor deze dienst m breder kerkelijk verband;

2. indien het onder 1 vermelde inderdaad nodig is, de generale synode 2010 te dienen met voorstellen voor aanpassing van de kerkorde;

9. deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven te onderzoeken of het mogelijk is dat elke particuliere synode een ‘commissie geschillen’ benoemt, die over voldoende deskundigheid beschikt en mag rekenen op een breed vertrouwen van de kerken. De geschillen betreffen conflicten (met een persoonlijk karakter) tussen kerkenraad en gemeente.

Daarbij ontvangen deputaten de opdracht:

a. alvast een conceptregeling op te stellen voor de werkwijze, bevoegdheden en grenzen van deze commissie, mede bezien in het licht van de taak van deputaten art. 49 K.O. en de vertrouwenscommissie predikanten;

b. bij het opstellen van de onder a genoemde conceptregeling desgewenst overleg te plegen met deputaten kerkorde van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);

c. de onder a genoemde conceptregeling aan te bieden aan de generale synode van 2010, opdat de generale synode deze zo mogelijk vaststelt en ter hand kan stellen aan de particuliere synoden.

10. deputaten kerkorde en kerkrecht opdracht te geven om, uitgaande van artikel 3 lid K.O.:

a. onderzoek te doen naar de inzetbaarheid van broeders en zusters met een hbo-of wo-opleiding theologie, die niet de bedoeling hebben predikant te worden, in welk onderzoek ook de kerkrechtelijke positie en de relatie tot de ambten dient te worden betrokken, waarbij ook het college van hoogleraren van de Theologische Universiteit in Apeldoorn om advies dient te worden gevraagd;

b. na te gaan of en in hoeverre er behoefte is aan kerkelijk werkers met een ambtelijke opdracht en hoe bij gebleken behoefte een en ander kerkordelijk geregeld zou kunnen worden;

c. heldere criteria op te stellen voor de eisen waaraan een kerkelijk werker moet voldoen;

d. een duidelijke omschrijving te geven van de arbeidsrechtelijke positie van een kerkelijk werker zodat hij, als hij een plaats in een gemeente krijgt, kan arbeiden met de gebruikelijke garanties en zekerheden die daarbij horen;

e. de mogelijkheid te onderzoeken van het opzetten van een centraal register van hbo- en wo- opgeleide kerkelijk werkers, onder andere met het oog op de mogelijkheid om de kerken adviserend terzijde te staan met betrekking tot de eventuele inschakeling van deze kerkelijk werkers;

11. deputaten kerkorde en kerkrecht op te dragen:

1. te onderzoeken of het wenselijk is om tijdens de behandeling van een klachtzaak bij de klachtencommissie een voorlopige maatregel als op non-actiefstelling te treffen en ter zake aan de generale synode van 2010 voorstellen te doen; 2.1. te adviseren over onderstaand voorstel: aan de voorlopig vastgestelde klachtenprocedure een hoofdstuk XI toe te voegen met de titel ‘heropening’, bestaande uit artikel 18, dat als volgt luidt:

1. Klager en aangeklaagde kunnen om heropening van de zaak vragen indien zich na het onherroepelijk worden van de beslissing van de klachtencommissie, c.q. na de beslissing van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 17 nieuwe fei-ten hebben voorgedaan die ten tijde van deze beslissing nog niet bekend waren en die, waren zij wel bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

2. Een verzoek om heropening dient uiterlijk binnen twee maanden nadat de in lid 1 bedoelde feiten bij de verzoeker bekend zijn geworden te worden ingediend bij de klachtencommissie c.q. beroepscommissie die deze beslissing destijds heeft genomen.

3. Op de behandeling van het verzoek om heropening zijn de artikelen 6 tot en met 17 van dit reglement van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de klachtencommissie eerst heeft te beoordelen of van nieuwe feiten in de zin van lid 1 sprake is. Indien dat niet het geval is, verklaart de klachtencommissie de verzoeker niet ontvankelijk;

2.2. en daarover te rapporteren aan de generale synode van 2010;

12. deputaten (evenals deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland) op te dragen om te participeren in het Deputaten Overleg Eenheid en mede aan de hand van dat overleg de synode te dienen met voorstellen inzake de samenwerking tussen gemeenten;

13. deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven om nader te bezien of de volgende voorgestelde toevoeging aan de tekst in kleine letter bij artikel 11 lid 3 K.O. het juiste interpretatiekader van art. 11 K.O. aangeeft:

a. dat losmaking van een predikant als regel slechts kan geschieden na een rechtstreeks verzoek daartoe van de betrokken kerkenraad;

b. dat een classis slechts dan zonder de kerkenraad kan handelen, wanneer

1. een kerkenraad aan de classis verzocht heeft te doen wat des kerkenraads is omdat hij zelf handelingsonbekwaam is; of wanneer

2. een classis formeel heeft geconstateerd dat een kerkenraad handelingsonbe-kwaam is; of wanneer

3. tegen een besluit van een kerkenraad om geen losmaking aan te vragen bij de classis appel bij de classis wordt aangetekend en de zaak mitsdien op de classis terecht komt.

en deputaten op te dragen aan de volgende generale synode hierover te rappor-teren en eventueel voorstellen te doen;

14. deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven te bestuderen hoe in het kader van hoor en wederhoor in kerkelijke procedures moet worden omgegaan met het toezenden van commissierapporten aan appellanten en daarover te rapporteren aan de generale synode van 2010.

14. HET CONTACT MET DE OVERHEID

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen zich te bezinnen op de in de paragrafen 5 en 7 van het deputatenrapport omschreven vragen;

2. deputaten op te dragen in samenwerking met deputaten geestelijke verzorging van de militairen in overleg te treden met de TUA om aanstaande predikanten reeds bij hun studie opmerkzaam te maken op de mogelijkheid (voor een tijd) in de krijgsmacht te dienen.

15. EENHEID VAN DE GEREFORMEERDE BELIJDERS

IN NEDERLAND

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen om, uitgaande van de instructie van deputaten, zich in het verlengde van de rapportage aan de synode 2001 nader te bezinnen op de verhouding tussen landelijke aansturing en plaatselijke implementatie van beleid en op de consequenties daarvan voor de taak van deputaten;

2. deputaten op te dragen aan de volgende generale synode van deze bezinning verslag te doen.

Verder deed de synode de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. de appendix bij het rapport van deputaten eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland inzake de herziening van de Statenvertaling (HSV);

2. het bijbehorende rapport van de synodale commissie;

gehoord

de bespreking ter vergadering;

overwegende

1. dat tot op dit moment het werk aan de HSV alleen ter sprake is geweest in het kader van de samenwerking met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland;

2. dat onze betrokkenheid in dit kader tot uitdrukking is gebracht door zitting te nemen in het bestuur en participatie in de werkgroepen op persoonlijke titel;

3. dat de synode 2004 uitdrukkelijk van oordeel was dat er geen sprake is van een kerkelijke betrokkenheid bij dit werk van de zijde van onze kerken;

4. dat tot op heden de kerken niet via de kerkelijke weg verzocht hebben om een uitspraak inzake de HSV;

besluit

op dit moment geen inhoudelijke uitspraak te doen inzake de herziening van de Statenvertaling.

16. DE VERTEGENWOORDIGING VAN DE KERKEN

De synode besloot:

1. het huishoudelijk reglement van de generale synode op de volgende punten aan te passen:

- art. 1 aanvulling: ‘De roepende kerk zal tevens in overleg met het oud-moderamen van de vorige generale synode de beoogde zittingsweken (in de regel om en nabij week 39, 42, 46 en evt. 49) vaststellen, alsmede in de twee weken direct volgend op de opening van de synode telkens twee opeenvolgende vergaderdagen voor de te vormen commissies; deze vergaderingen zullen gehouden worden op het adres van de ontvangende kerk. Ten slotte zal de roepende kerk direct na het bekend worden van de samenstelling van de synode de afgevaardigden erop wijzen, dat zij de hele maand september beschikbaar dienen te zijn voor commissiewerk’.

- art. 4 aanvulling na ‘… onder 3 genoemden’: ‘De roepende kerk zal op verzoek van deputaten vertegenwoordiging een jaar vóór de opening van de generale synode alle deputaatschappen vragen vooral beknopt, zakelijk en op hoofdlijnen te rapporteren en zich te beperken in het aantal bijlagen.’

- art. 12d aanvulling: ‘Bij de vaststelling van het agendum zal ermee gerekend worden dat in de eerste zittingsweek de bespreking van een aantal ‘grote’ rapporten gepland wordt; dit zal tijdig worden doorgegeven aan de betrokken commissies.’

- art. 13d. aanvulling: ‘Dit advies van preadviseurs zal geen betrekking hebben op de acta van de comitézittingen waarin gehandeld is over hun persoon en/of werk.’

- art. 20 aanvulling: ‘Bij dit alles worden echter de volgende regels in acht genomen:

a. de hoogleraren zijn als adviseurs zo mogelijk voltallig aanwezig bij de eerste zitting van de synode;

b. na deze zitting nemen zij met het moderamen deel aan de vaststelling van de agenda;

c. hoogleraren nemen als adviseur deel aan het werk van de commissies; in overleg met de samenroeper wordt bepaald op welke wijze de hoogleraar de commissie van advies dient en welke commissievergadering hij bijwoont;

d. voorafgaand aan elke zittingsweek bepaalt het moderamen bij welke agendapunten de aanwezigheid van een hoogleraar gewenst is; het moderamen geeft dit door aan het college van hoogleraren, dat vervolgens de aanwezigheid van een hoogleraar regelt, zo mogelijk rekening houdend met het vakgebied van de hoogleraren;

e. de hoogleraren nemen plaats achter de moderamentafel; zij dienen de vergadering op verzoek van de preses van advies; dit zal met name gebeuren bij een situatie zoals in d omschreven. In andere gevallen houden zij het recht van het geven van advies, maar zij zullen daar een terughoudend gebruik van maken;

f. bij de vergaderingen van het moderamen zijn de hoogleraren niet aanwezig, tenzij op verzoek van het moderamen omdat er een zaak aan de orde is die de inbreng van één of meerdere hoogleraren wenselijk maakt.

- art. 42 aanvulling: ‘Het eerste voorlopige overleg tussen moderamen en samenroe-pers/rapporteurs van de commissies wordt gevolgd door een nader overleg op de eerste dag van de commissievergaderingen. Op dat moment hebben commissies meer zicht op de taak die hen te wachten staat en kan het moderamen beter sturing geven aan een planning voor het synodewerk; in dit overleg zal benadrukt worden dat de rapporten grondig bestudeerd en besproken worden en dat er zorgvuldig met de deputaatschappen wordt gecommuniceerd.’

- art. 52 aanvulling: De preses zal de voortgang van de plenaire vergadering dienen door:

b. eerder aan te dringen op overleg tussen commissie en deputaten (of commissies onderling), als uit de voorstellen en/of de bespreking duidelijk verschil van mening blijkt;

c. enige terughoudendheid te betrachten in het doen van toezeggingen aan depu-taatschappen en/of bonden om aan hun wensen inzake planning van de agenda tegemoet te komen.’

- art. 68 (en art. 50 sub 14 K.O.) als volgt te wijzigen: ‘De deputaatschappen zijn verplicht voor elke vacature, die al dan niet volgens de in hun instructie vastgelegde orde van aftreden in hun deputaatschap ontstaat, een voorstel voor vervulling daarvan (bij voorkeur via een tweetal) bij het moderamen in te dienen. Deze voordracht dient uiterlijk aan het begin van de eerste volle zittingsweek bij het moderamen middels een afzonderlijk schrijven ingediend te worden. Bij de voordracht zal gerekend worden met de voorwaarde dat de genoemde kandidaat, indien het een predikant betreft, minimaal drie jaar in het ambt staat. Ook zullen deputaten zich ervan vergewissen dat de kandidaat lid in volle rechten van een plaatselijke Chr. Geref. kerk is. De synode heeft het recht in alle gevallen waarbij het gaat om benoeming van personen een voorstel tot wijziging of aanvulling in te dienen. De zittingsduur van een deputaat blijft, afhankelijk van de aard en de omvang van het deputaatschap, beperkt tot 9,12 of 15 jaar’;

2. deputaten op te dragen aan deputaten kerkorde en kerkrecht aan te geven welke besluiten van de generale synode van 2007 in de kerkorde dienen te worden opgenomen;

3. opnieuw deputaten te benoemen overeenkomstig art. 50 sub 11 K.O, opdat zij de kerken kunnen vertegenwoordigen in gevallen die niet behoren tot de competentie van andere deputaatschappen.

17. FINANCIËLE ZAKEN

De synode besloot:

1. akkoord te gaan met de tot nu toe ondernomen acties inzake de nieuwe ANBI-regeling en deputaten op te dragen alle nodige vervolgacties te ondernemen en hierover de kerken te informeren, hetzij via een brief, hetzij via De Wekker;

2. deputaten opdracht te geven om voor wat betreft de beloning van kerkelijke werkers overleg te starten met het bevoegde orgaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) teneinde een beloningsstructuur voor kerkelijke werkers op te zetten. Hierbij kunnen deputaten zich laten begeleiden door Christennetwerk GMV. Deputaten dienen kennis te nemen van de geldende regelingen binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Vooruitlopend op de volgende generale synode kunnen zonodig tijdelijke voorzieningen worden getroffen.

18. HET LANDELIJK KERKELIJK BUREAU

De synode besloot:

1. het adviseurschap van br. A.J. de Vuyst te beëindigen;

2. de nieuwe instructie goed te keuren;

3. het reglement voor de websitecommissie Christelijke Gereformeerde Kerken vast te stellen;

4. de rechtspositieregeling van niet-ambtelijke medewerkers van deputaatschappen als bedoeld in bijlage 43 K.O. goed te keuren;

5. deputaten te verzoeken twee versies van de Model Arbeidsovereenkomst te vervaardigen: de eerste versie is dan bestemd voor het LKB, de tweede versie voor kerkenraden;

6. akkoord te gaan met de Model Arbeidsovereenkomst;

7. de arbeidsovereenkomst van op het bureau werkzame predikanten te formaliseren;

8. deputaten op te dragen in contact te treden met deputaten emeritikas met het verzoek een regeling te treffen voor de uitzonderlijke situatie van predikanten die een arbeidsverhouding met een deputaatschap hebben, een pensioen opbouwen en recht hebben op een aanvullende bijdrage uit de emeritikas tot het niveau van de bijdrage uit de emeritikas aan een gemeentepredikant.

19. KERKELIJKE ARCHIEVEN

De synode besloot:

1. alle deputaatschappen op te dragen de archiefstukken die betrekking hebben op hun activiteiten verricht in de periode voor de generale synode van 2001, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 september 2009 aan het synodale archief over te dragen;

2. de scribae van opgeheven deputaatschappen op te dragen hun archief zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 september 2009 over te dragen aan het synodale archief;

3. deputaten op te dragen archivarissen van classes en particuliere synodes verder toe te rusten zodat zij hun archieven conform het reglement (bijlage 58 K.O.) beheren.

20. EREDIENST

De synode besloot:

1. de twee conceptdoopformulieren en het concepthuwelijksformulier definitief vast te stellen en vrij te geven voor gebruik in de kerken en deputaten op te dragen door middel van publicatie deze beschikbaar te stellen voor de kerken, met inachtneming van de volgende punten:

a. de verwerking van de voorgestelde wijzigingen in bijlage 2 van het deputatenrapport;

b. het aanpassen van het concepthuwelijksformulier op het punt van de man-vrouwverhouding in het licht van Ef. 5: 22–33, op de volgende wijze: na de zin: ‘Zo behoort ook de vrouw haar man respectvol lief te hebben en zich ten goede voor hem in te zetten’, toe te voegen: ‘Zoals de apostel Paulus schrijft: Gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man.’;

c. het toevoegen van een inleiding waarin het ontstaan van deze formulieren is toegelicht en wat de bedoeling is van deze formulieren ten opzichte van de reeds bestaande formulieren;

2. de twee conceptavondmaalsformulieren als zodanig vast te stellen met inachtneming van de voorgestelde wijzigingen en opmerkingen zoals aangegeven in de rapporten 4B en 4B-1 van de commissie en vanuit de bespreking ter vergadering;

3. deputaten op te dragen:

a. deze conceptformulieren in de vorm van een ‘proeve’ — met een inleidend schrijven waarin het kader hiervan aangegeven wordt — toe te zenden aan de kerkenraden met het verzoek om als ‘proeve’ deze formulieren te toetsen en daarvan verslag te doen aan deputaten eredienst;

b. in hun rapportage aan de generale synode 2010 van deze reacties verslag te doen;

4. vast te stellen dat een ‘proeve’ een zodanig concept is, goedgekeurd door de generale synode, dat de toets van Schrift en belijdenis kan doorstaan en dat het beproeven hiervan in de kerken allereerst een taak is van de kerkenraden, die met het oog daarop ook de gemeente als geheel kunnen inschakelen door de ‘proeve’ als zodanig te gebruiken ter beproeving in de eredienst;

5. deputaten eredienst op te dragen om, eventueel in samenwerking met andere daartoe geëigende deputaatschappen en/of commissies binnen het geheel van de gereformeerde gezindte, vanuit de Schrift en de belijdenis van de kerk antwoord te geven op de vraag:

a. wat een eredienst — in het bijzonder de zondagse erediensten — van de gemeente ten diepste is;

b. wat de consequenties zijn van de huidige cultuur en het hedendaagse levensgevoel voor de eredienst;

deputaten dienen het uitvoeren van deze opdracht te doen in overleg met de vakgroep diaconiologie van de Theologische Universiteit in Apeldoorn;

6. inzake het kerkelijk lied:

a. uit te spreken dat de door deputaten geboden nadere concretisering van de criteria waaraan het kerkelijk lied dient te voldoen voor de kerken een bruikbare handreiking is bij het beoordelen van liederen op hun geschiktheid om in de eredienst gezongen te worden;

b. deputaten op te dragen:

1. de uitgewerkte criteria in de vorm van een handreiking aan de kerken toe te zenden;

2. verder te werken aan instructiemateriaal hoe deze criteria in de praktijk kunnen functioneren om zo kerkenraden zoveel mogelijk terzijde te staan in het beoordelen van liederen;

3. zich op de hoogte te houden c.q. te laten houden over de ontwikkelingen met betrekking tot het nieuwe Liedboek.

21. DEPUTATEN VOORTIJDIGE AMBTSBEËINDIGING

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen om in voorkomende gevallen aan classes te vragen aandacht te hebben voor hun verantwoordelijkheid inzake de pastorale zorg voor predikanten die hun ambt voortijdig (moeten) beëindigen met hun gezin en in overleg met de betrokkene, een ervaren broeder uit een andere classis daarvoor in te schakelen. Hierbij is het van belang dat dit spoedig nadat de problemen zich manifesteren wordt geregeld;

2. a. uit te spreken dat de besluiten van de generale synode 2004 inzake het radicaal van losgemaakte predikanten, zoals vastgelegd in art. 11 lid 7 en 8 K.O., niet van toepassing zijn op predikanten die losgemaakt zijn vóór de sluiting van de generale synode 2004;

b. de classes over dit nadere besluit te informeren.

22. KLACHTENCOMMISSIE INZAKE MISBRUIK VAN

PASTORALE EN ANDERE KERKELIJKE GEZAGSRELATIES

De synode besloot:

1. de aangepaste klachtenprocedure met toelichting vast te stellen;

2. deputaten kerkorde en kerkrecht op te dragen:

2.1 te onderzoeken of het wenselijk is om tijdens de behandeling van een klachtzaak bij de klachtencommissie een voorlopige maatregel als op non-actiefstelling te treffen en ter zake aan de generale synode van 2010 voorstellen te doen;

2.2.1. te adviseren over onderstaand voorstel: aan de voorlopig vastgestelde klachtenprocedure een hoofdstuk XI toe te voegen met de titel ‘heropening’, bestaande uit artikel 18, dat als volgt luidt:

1. Klager en aangeklaagde kunnen om heropening van de zaak vragen indien zich na het onherroepelijk worden van de beslissing van de klachtencommissie, c.q. na de beslissing van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 17 nieuwe feiten hebben voorgedaan die ten tijde van deze beslissing nog niet bekend waren en die, waren zij wel bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

2. Een verzoek om heropening dient uiterlijk binnen twee maanden nadat de in lid 1 bedoelde feiten bij de verzoeker bekend zij n geworden te worden ingediend bij de klachtencommissie c.q. beroepscommissie die deze beslissing destijds heeft genomen.

3. Op de behandeling van het verzoek om heropening zijn de artikelen 6 tot en met 17 van dit reglement van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de klachtencommissie eerst heeft te beoordelen of van nieuwe feiten in de zin van lid 1 sprake is. Indien dat niet het geval is, verklaart de klachten-commissie de verzoeker niet ontvankelijk;

2.2.2. en daarover te rapporteren aan de generale synode van 2010.

23. BEROEPSCOMMISSIE KLACHTEN

De synode besloot:

de voorlopig vastgestelde beroepsprocedure klachten definitief vast te stellen.

24. VERTROUWENSCOMMISSIE PREDIKANTEN

De synode besloot:

1. de vertrouwenscommissie uit te breiden met drie adviserende leden met deskundigheid op het gebied van conflictbeheersing en/of psychosociale problematiek;

2. voor deze leden en adviserende leden secundi te benoemen;

3. de gewone leden op te dragen: predikanten en/of kerkenraden op hun verzoek of op verzoek van kerkvisitatoren/classes pastorale bijstand te verlenen en advies te geven;

4. de adviserende leden op te dragen om in gezamenlijkheid met de andere leden zich te bezinnen op de mogelijke oorzaken van problemen in de verhouding tussen predikant en kerkenraad/gemeente, die oorzaken te inventariseren en zich te bezinnen op de vraag hoe deze problemen kunnen worden voorkomen, alsmede de andere leden met hun deskundigheid terzijde te staan bij de onder 3 vermelde taak;

5. de commissie verder op te dragen zich te bezinnen op de vraag hoe genoemde problemen vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden door (effectiever gebruik van) het instrument van de kerkvisitatie;

6. de commissie te verzoeken op de generale synode 2010 te rapporteren of en zo ja, hoe de kerken met deze bezinning, genoemd onder punt 4 en 5, gediend kunnen worden;

7. de commissie op te dragen vertrouwelijk verslag te doen van haar werkzaamheden aan de generale synode;

8. opnieuw uit te spreken dat de vertrouwenscommissie verantwoording schuldig is aan de generale synode en niet aan andere kerkelijke vergaderingen, waarbij — indien nodig — vertrouwelijke informatie uitsluitend wordt gegeven aan het moderamen;

9. uit te spreken dat met bovengenoemde besluiten voldaan is aan de intentie van de particuliere synode van het Noorden betreffende losmaking en vervroegd emeritaat;

10. deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven te onderzoeken of het mogelijk is dat elke particuliere synode een ‘commissie geschillen’ benoemt, die over voldoende deskundigheid beschikt en mag rekenen op een breed vertrouwen van de kerken. De geschillen betreffen conflicten (met een persoonlijk karakter) tussen kerkenraad en gemeente.

Daarbij ontvangen deputaten de opdracht:

a. alvast een conceptregeling op te stellen voor de werkwijze, bevoegdheden en grenzen van deze commissie, mede bezien in het licht van de taak van deputaten art. 49 K.O. en de vertrouwenscommissie predikanten;

b. bij het opstellen van de onder a genoemde conceptregeling desgewenst overleg te plegen met deputaten kerkorde van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);

c. de onder a genoemde conceptregeling aan te bieden aan de generale synode van 2010, opdat de generale synode deze zo mogelijk vaststelt en ter hand kan stellen aan de particuliere synoden.

25. JAARBOEK

De synode besloot:

deputaten op te dragen:

a. een begin te maken met het digitaal beschikbaar maken van daarvoor geschikte informatie uit het Jaarboek;

b. in overleg met deputaten archieven zich te blijven bezinnen op verdere digitalisering en op de volgende generale synode daarvan verslag te doen en met voorstellen terzake te komen.

26. STUDIEDEPUTAATSCHAP NIEUWE BIJBELVERTALING

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode

kennis genomen hebbend

1. van het rapport van het studiedeputaatschap inzake het gebruik van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV);

2. van de rapporten van haar commissie;

gehoord

de bespreking in de vergadering;

overwegend

1. dat zij om tot een verantwoord besluit te komen inzake het gebruik van de NBV alles wat in de constateringen, overwegingen en oordeelsvorming van het besluit van de generale synode 2004 staat en nog altijd van toepassing is, alsmede de inhoud van de brief d.d. 29 november 2004 dient mee te wegen;

2. dat het werk van het studiedeputaatschap beoordeeld dient te worden in het licht van de opdracht die de generale synode 2004 aan de deputaten heeft verstrekt;

3. dat de deputaten erop gewezen hebben dat de NBV het op verschillende punten moeilijk maakt om zonder meer te spreken van een betrouwbare en dus kerkelijk bruikbare vertaling;

4. dat niet al deze punten van hetzelfde gewicht zijn en/of even zwaar gewogen worden door de afzonderlijke deputaten;

5. dat uit de enquête is gebleken dat in meer dan de helft van de kerken de NBV op de een of andere manier gebruikt wordt en door velen de NBV gezien wordt als een goede en betrouwbare vertaling;

6. dat vanwege de doeltaalgerichte vertaling men binnen de kerken wellicht meer gelet heeft op verstaanbaarheid dan op betrouwbaarheid;

7. dat kennisnemen van wat deputaten naar voren hebben gebracht in hun rapport kan bijdragen tot een gefundeerde oordeelsvorming binnen de kerken;

8. dat deze gefundeerde oordeelsvorming des te meer vrucht zal afwerpen wanneer binnen de kerkenraden met elkaar over deze vertaling van het Woord van God doorgesproken wordt;

9. dat vanwege het — ondanks de uitnodiging daartoe — niet deelnemen aan de totstandkoming van de NBV verlegenheid en bescheidenheid gepast zijn in de kritiek op het resultaat èn in eventuele contacten met het Nederlands Bijbelgenootschap over een mogelijke revisie;

10. dat er een revisie van de NBV is gepland;

van oordeel

1. dat deputaten met hun rapport de generale synode op zodanige wijze hebben gediend dat zij kan komen tot een gefundeerd oordeel over de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de NBV, waarmee de kerken gediend zijn;

2. dat gebleken is:

a. dat het werken vanuit het principe dat vertalen aan de theologie voorafgaat in ieder geval de nodige vragen oproept en openlaat, en dit onder meer blijkt uit het feit dat onvoldoende de eenheid van Oude en Nieuwe Testament door vertalingen in de NBV tot uitdrukking komt;

b. dat ten aanzien van de verhouding doeltaalgerichtheid-brontekstgetrouwheid de NBV er uitnemend in geslaagd is doeltaalgericht te zijn, maar dat op zijn minst meer dan eens de doeltaalgerichtheid ten koste gegaan is van de brontekstgetrouwheid, zoals gebleken is uit een groot aantal zwakke en onjuiste vertaalkeuzes en tevens dat belangrijke Bijbelse woorden verdwenen zijn en de alternatieven daarvoor vragen op kunnen roepen;

c. dat de NBV doorgaans wel het Schriftberoep in de belijdenisgeschriften ondersteunt, maar dat er omgekeerd wel teksten zijn in de NBV die zo vertaald zijn dat ze in een andere richting wijzen dan in de klassiek reformatorische opvatting het geval is;

d. dat op diverse andere belangrijke punten — inleidingen op de Bijbelboeken, de wijze waarop de apocriefe boeken zijn opgenomen, het hoofdlettergebruik en de weergave van de Godsnaam — keuzes zijn gemaakt die theologische en/ of gevoelsmatige bezwaren oproepen;

3. dat de kerken niet gediend zijn met louter een synodaal verbod en evenmin met een vrijgeven zonder meer, gezien:

a. de verschillende weging van de aan het licht gekomen bezwaren;

b. de huidige praktijk van het kerkelijk leven;

4. dat het in het licht van het bovenstaande de roeping van de kerken is alles wat mogelijk is te doen om te komen tot een herziene versie van de NBV, mede gezien het reeds veelvuldig gebruik van deze vertaling;

5. dat de generale synode niet met een beroep op een reeds ontstane praktijk zich nu kan onthouden van een gefundeerd oordeel’,

spreekt uit

dat er nog teveel aspecten van de NBV vragen oproepen of openlaten om met algemene vrijmoedigheid uit te spreken dat voldoende duidelijk is gebleken dat de NBV een genoegzaam betrouwbare vertaling is van het Woord van God en het daarom van wijsheid en voorzichtigheid getuigt om het kerkelijk gebruik ervan te ontraden;

en besluit

1. de deputaten hartelijk te danken voor hun grondige studie en rapport;

2. de kerken met klem te ontraden in de eredienst gebruik te maken van de NBV;

3. aan kerkenraden te vragen bij hun besluitvorming niet alleen het heil van de eigen gemeente op het oog te hebben, maar ook dat van de kerken in hun geheel;

4. in het reglement op de kerkvisitatie onder I ‘Dienst des Woords en der sacramenten’ als nieuwe vraag 14 op te nemen:

‘Indien u gebruikmaakt dan wel overweegt gebruik te gaan maken van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), hoe weegt u het besluit van de generale synode 2007 ten aanzien van de NBV?’

(vervolgens de nummering aanpassen);

5. een nieuw deputaatschap te benoemen dat de opdracht krijgt:

a. het rapport van het studiedeputaatschap voor commentaar voor te leggen aan de verantwoordelijken voor de NBV;

b. na verwerking van dit commentaar het rapport van het studiedeputaatschap samen te vatten in een goed lees- en verstaanbare brochure en deze zo spoedig mogelijk aan de kerken aan te bieden;

c. (eventueel in samenwerking met andere deputaatschappen uit de gereformeerde gezindte) een positief-kritische bijdrage te leveren aan het proces van de revisie van de NBV en daarover aan de volgende synode te rapporteren;

6. de kerken van dit besluit op de hoogte te stellen en in een afzonderlijke brief dit besluit toe te lichten.

F. VERHOUDING TOT ANDERE KERKEN

1. KERKELIJKE VERHOUDINGEN BINNENLAND

1.1 de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)

1.1.1 inzake de ingekomen brief van de generale synode De synode besloot:

De brief van de generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) d.d. 6 juli 2005 te beantwoorden.

1.1.2 inzake de uerhouding tot de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. het rapport van deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland inzake de verhouding tot de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);

2. het rapport van de door haar ingestelde commissie;

gehoord hebbend

de bespreking op de vergadering;

constaterend

1. dat de kerken eerder geraadpleegd zijn over de wenselijkheid van en de mogelijkheden tot invoering van het ‘federatief groeimodel’ en dat hierop in vrijwel gelijke verhouding uit de kerken zowel positieve als negatieve reacties zijn ontvangen;

2. dat de kerken opnieuw benaderd zijn om de bedoeling van het ‘federatief groeimodel’ uit te leggen;

3. dat de kerken opnieuw een oordeel gevraagd is over het ‘federatief groeimodel’, voor zover de toelichting van deputaten hun daar aanleiding toe gaf;

4. dat deputaten melden dat deze nieuwe raadpleging geen wezenlijke wijziging heeft gebracht ten aanzien van de constatering onder 1;

5. dat het deputaten gezamenlijk niet is gelukt om alle reacties uit de kerken inzake het ‘federatief groeimodel’ geestelijk te ‘wegen’ en de synode met de uitkomst van die weging te dienen met het oog op een verantwoorde besluitvorming;

6. dat deputaten met de deputaten van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) vanuit de bereikte principiële overeenstemming gesproken hebben over de prediking en melden dat in deze gesprekken naast toenemende geestelijke verbondenheid ook blijvende moeite ervaren is om elkaar in de geestelijke beleving te begrijpen en te herkennen;

7. dat deputaten samen met deputaten kerkorde en kerkrecht voor bezinning op de kerkelijke positie van samenwerkingsgemeenten willen participeren in het zgn. Deputaten Overleg Eenheid (‘DOE-groep’);

overwegend

1. dat in een deel van de kerken de zorg met betrekking tot het functioneren van de overeenstemming over de toe-eigening des heils in de praktijk van de prediking niet is weggenomen;

2. dat de kerken blijkens de gehouden raadplegingen de verschillen in prediking zeer verschillend taxeren;

3. dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met de verschillen binnen het kerkverband;

4. dat de kerken in bijlage 8 K.O. een regeling hebben voor het gestalte geven aan eenheid met kerken van gereformeerd belijden;

5. dat bezinning op de positie van samenwerkingsgemeenten behoort tot de taken van deputaten;

van oordeel

1. dat wat aan eenheid en samenwerking met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) bereikt is, behouden moet blijven en zoveel mogelijk moet worden uitgebouwd;

2. dat het Deputaten Overleg Eenheid daarvoor goede mogelijkheden biedt;

3. dat de kerken invoering van het federatief groeimodel op dit moment niet kunnen dragen;

spreekt uit

1. te blijven bij de voorlopige regeling voor het gestalte geven aan eenheid met kerken van gereformeerd belijden;

2. dat classis en deputaten art. 49 K.O. conform de uitspraak van de generale synode 2004 gehouden zijn om zich in hun beoordeling van aanvragen van plaatselijke kerken om te mogen overgaan tot nauwer kerkelijk samenleven met een kerk van gereformeerd belijden te houden aan wat de duidelijke intentie is van bijlage 8 K.O.;

3. samenwerken en nauwer kerkelijk samenleven met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op plaatselijk niveau voluit te willen stimuleren en te faciliteren;

4. dat het belangrijk is om in het plaatselijk gesprek over de prediking in het bijzonder te letten op het functioneren van de principiële overeenstemming terzake van de toe-eigening des heils;

5. dat de ‘Balans van de preekbespreking deputaten CGK/GKv 2006’ goede diensten kan bewijzen bij het plaatselijk gesprek over de prediking;

en besluit

1. deputaten op te dragen om samen met de deputaten van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) samenwerking en nauwer kerkelijk samenleven met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op plaatselijk niveau voluit te stimuleren en te faciliteren;

2. deputaten (evenals deputaten kerkorde en kerkrecht) op te dragen om te participeren in het Deputaten Overleg Eenheid en mede aan de hand van dat overleg de synode te dienen met voorstellen inzake de samenwerking tussen gemeenten;

3. het federatief groeimodel op dit moment niet in te voeren;

4. de notitie over charismatische invloeden te aanvaarden als een waardevolle handreiking;

5. deputaten op te dragen van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode.

1.2 de Nederlands Gereformeerde Kerken

1.2.1 inzake de ingekomen brief van de Landelijke Vergadering d.d. 12 maart 2005 De synode besloot:

De brief van de Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken d.d. 12 maart 2005 te beantwoorden.

1.2.2 inzake de ingekomen brief van de Landelijke Vergadering d.d. 18 september 2007 (1)

De synode besloot:

deputaten eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland op te dragen:

1. in het gesprek met de Nederlands Gereformeerde commissie na te gaan welk kerkelijk besluit ten grondslag ligt aan de instemming van de Nederlands Gereformeerde Kerken met de gemeenschappelijke verklaring van de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) inzake de toe-eigening des heils;

2. in het gesprek met de Nederlands Gereformeerde commissie na te gaan of en in hoeverre de instemming van de Nederlands Gereformeerde Kerken met de gemeenschappelijke verklaring van de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) inzake de toe-eigening des heils kan bijdragen aan het slechten van de barrières tussen de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken.

1.2.3 inzake de ingekomen brief van de Landelijke Vergadering d.d. 18 september 2007 (II)’

De synode besloot:

1. niet deel te nemen aan het ontwikkelen en beheren van een website met Bijbels verantwoord materiaal over homoseksualiteit en een christelijke omgang met homoseksuele gemeenteleden;

2. van dit besluit kennis te geven aan de Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken.

1.2.4 inzake de ingekomen brief van de Landelijke Vergadering d.d. 18 september 2007 (III)

De synode besloot:

niet op het voorstel in te gaan omdat:

1. het voorstel iets anders en ook iets diepers vraagt dan het besluit dat de synode nam over de instructie van de particuliere synode van het Oosten inzake kerkelijk werkers;

2. de synode de taak van deputaten kerkorde en kerkrecht niet verder wil verzwaren.

1.2.5 inzake de verhouding tot de Nederlands Gereformeerde Kerken

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode, kennis genomen hebbend

1. van het rapport van deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland inzake de verhouding tot de Nederlands Gereformeerde Kerken;

2. van het rapport van de door haar ingestelde commissie;

gehoord hebbend

de bespreking op de vergadering;

constaterend

1. dat deputaten de gesprekken met de Nederlands Gereformeerde commissie hebben voortgezet;

2. dat deputaten in deze gesprekken de teleurstelling van de generale synode over het voorlopig besluit van de landelijke vergadering 2004 met betrekking tot ‘vrouw en ambt’ hebben verwoord en grondig over het genomen besluit hebben doorgesproken;

3. dat de gesprekken niet hebben geleid tot overbrugging van de verschillende overtuigingen;

4. dat de Landelijke Vergadering 2007 van de Nederlands Gereformeerde Kerken nu ook het ambt van predikant daadwerkelijk heeft opengesteld voor de vrouw;

5. dat deputaten advies hebben gegeven aan de kerk van Nieuwegein;

6. dat deputaten van een aantal samenwerkingsgemeenten alsmede van het Samenwer-kingsoverleg een brief ontvingen waarin gevraagd wordt om bezinning op kerkordelijke regels in verband met de bijzondere positie van de samenwerkingsgemeenten;

7. dat deputaten de opdracht hebben uitgevoerd om het in 2001 genomen besluit inzake de samenwerkende en samenwerkingsgemeenten aan de classes toe te zenden en de classes dringend te vragen ‘besluit 2’ van dit besluit ter hand te nemen;

overwegend

dat het met het oog op de samenwerkende en samenwerkingsgemeenten noodzakelijk is dat er gesprekken plaatsvinden met de Nederlands Gereformeerde commissie, vooral met het oog op de situatie die ontstaan is na de besluiten van de Landelijke Vergadering 2004 en 2007 met betrekking tot ‘vrouw en ambt’, opdat deputaten en Nederlands Gereformeerde commissie zo mogelijk met gemeenschappelijke adviezen bedoelde gemeenten kunnen dienen en deze niet in een geïsoleerde positie terechtkomen;

besluit

1. deputaten op te dragen de gesprekken met de Nederlands Gereformeerde commissie voort te zetten met het oog op de plaatselijke situaties en zaken van gemeenschappelijk belang;

2. deputaten op te dragen contact te onderhouden met samenwerkende en samenwerkingsgemeenten;

3. deputaten op te dragen van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode.

1.3 de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. het rapport van deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland inzake de verhouding tot de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland;

2. het rapport van de door haar ingestelde commissie;

gehoord hebbend

de bespreking op de vergadering;

constaterend

1. dat deputaten volgens hun opdracht het overleg met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland hebben voortgezet;

2. dat deputaten met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond hebben vastgesteld dat er afspraken gemaakt kunnen worden met hervormd-gereformeerde gemeenten binnen de Protestantse Kerk in Nederland;

3. dat deputaten de handreiking voor het gesprek tussen de kerkenraden over de uitoefening van de tucht met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond aan de kerken ter beschikking hebben gesteld;

4. dat deputaten de ‘Regeling voor het gestalte geven aan plaatselijke eenheid en samenwerking met hervormde gemeenten van gereformeerd belijden’ die door de generale synode van 2004 is vastgesteld met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond tegelijk met de onder 3 genoemde handreiking aan de kerkenraden hebben toegezonden;

5. dat deputaten tegelijk met het onder constaterend 3 en 4 genoemde de plaatselijke gemeenten gestimuleerd hebben elkaar te ontmoeten daar waar de gereformeerde belijdenis wordt onderschreven;

6. dat deputaten melden dat respons is uitgebleven op het onder constaterend 3–5 genoemde;

overwegend

1. dat deputaten melding maken van een goede samenwerking met de Gereformeerde Bond, onder andere bij de herziening van de Statenvertaling;

2. dat we elkaar nodig hebben in deze tijd omdat we confessioneel en geestelijk dicht bij elkaar staan;

spreekt uit

1. dankbaar te zijn voor het goede overleg en de samenwerking met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond;

2. teleurgesteld te zijn dat er nauwelijks respons is geweest op de oproep aan de plaatselijke kerken tot het zoeken van contact met gemeenten van gereformeerdebondssignatuur;

3. dat evenwel de redenen genoemd door de generale synode 2001 om te zoeken ‘naar samenwerking en kerkelijk samenleven met allen die de naam van Christus liefhebben en naar Zijn woord begeren te leven’ nog onverminderd gelden;

4. het overleg met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond te willen voortzetten;

5. dat het wenselijk is plaatselijk in ieder geval samen te werken en zo mogelijk op basis van de daarvoor in 2004 aanvaarde regeling te blijven zoeken naar vormen waarin plaatselijk samenleven met gemeenten van gereformeerdebondssignatuur in de Protestantse Kerk in Nederland gestalte kan krijgen;

besluit

1. deputaten op te dragen het overleg met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond voort te zetten;

2. in dit overleg te bespreken hoe we elkaar tot steun kunnen zijn in het bewaren en doorgeven van het gereformeerde erfgoed;

3. deputaten op te dragen om in overleg met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond de kerken duidelijk te maken welke mogelijkheden er zijn om plaatselijk samen te werken of kerkelijk samen te leven met gemeenten van gereformeerdebondssignatuur en welke kansen samenwerking en kerkelijk samenleven bieden, bijv. in missionair en diaconaal opzicht;

4. deputaten op te dragen van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode.

1.4 de Gereformeerde Gemeenten

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode, kennis genomen hebbend

1. van het rapport van deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland inzake de verhouding tot de Gereformeerde Gemeenten;

2. van het rapport van de door haar ingestelde commissie;

gehoord hebbend

de bespreking op de vergadering;

overwegend

1. dat deputaten melden dat de sfeer van de ontmoetingen goed was;

2. dat er weinig perspectief is op het komen tot kerkelijke eenheid;

3. dat we elkaar als kerken van gereformeerd belijden niet mogen loslaten;

4. dat de gesprekken verdere vervreemding van elkaar en onjuiste beeldvorming kunnen voorkomen;

besluit

1. deputaten op te dragen het gesprek met de commissie van de Gereformeerde Gemeenten voort te zetten, om geestelijke herkenning te bevorderen en zonodig actuele ontwikkelingen te bespreken;

2. in dit gesprek zo mogelijk met elkaar van gedachten te wisselen over de prediking aan de hand van preken van beide zijden;

3. deputaten op te dragen van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode.

1.5 de Hersteld Hervormde Kerk

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend van

1. het rapport van deputaten eenheid voor de gereformeerde belijders in Nederland;

2. het rapport van de door haar ingestelde commissie;

gehoord hebbend

de bespreking op de vergadering;

constaterend

1. dat deputaten contact hebben gelegd met de Hersteld Hervormde Kerk;

2. dat deputaten verkennende gesprekken hebben gevoerd met een delegatie van de Hersteld Hervormde Kerk;

3. dat deputaten de mogelijkheid tot het aangaan van contacten met de Hersteld Hervormde Kerk hebben onderzocht;

overwegend

dat deputaten melden

1. dat bij de Hersteld Hervormde Kerk de intentie aanwezig is om contact te hebben als kerken;

2. dat er overeenstemming is over de grondslag van de kerk;

3. dat bij voortgaand gesprek de prediking aandacht verdient;

4. dat van de zijde van de Hersteld Hervormde Kerk is aangegeven dat men vooralsnog terughoudend wil zijn ten opzichte van kanselruil in verband met de rust in de gemeenten en liturgische verschillen;

voorts overwegend

1. dat de gesprekken plaatsvonden in een verkennende fase;

2. dat deputaten melden bij het spreken over de grondslag van de kerk ook de kerkorde ter sprake te hebben gebracht;

3. dat in het gesprek over de kerkorde bleek dat in de Hersteld Hervormde Kerk de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk uit 1951 vooralsnog wordt gehandhaafd, zij het dat de Hersteld Hervormde Kerk zich duidelijker wil binden aan de gereformeerde belijdenis;

van oordeel

1. dat we in acht moeten nemen dat de Hersteld Hervormde Kerk nog verkeert in een situatie van opbouw;

2. dat we in verschillende zaken wat tijd moeten nemen om verstandig met de dingen om te gaan;

3. dat verdergaand gesprek over de binding aan de gereformeerde belijdenis en over de kerkorde als grondslag van de kerk nodig is en dienstbaar kan zijn aan de uitbreiding van de contacten met de Hersteld Hervormde Kerk;

besluit

1. het gesprek met de Hersteld Hervormde Kerk voort te zetten;

2. deputaten op te dragen vanuit de geestelijke herkenning over en weer door te spreken over:

- de binding aan de gereformeerde belijdenis en het functioneren van die belijdenis in prediking en in de bediening en beleving van de sacramenten;

- de inhoud en het functioneren van de vigerende kerkorde;

3. deputaten op te dragen samen met de delegatie van de Hersteld Hervormde Kerk te onderzoeken op welke wijze samenwerking met eventueel kanselruil mogelijk is;

4. deputaten op te dragen zich te bezinnen op de vraag of voortaan de Hersteld Hervormde Kerk zal worden uitgenodigd om tijdens de synodale besprekingen van de contacten tussen deputaten en deze kerk de synode bij te wonen en toe te spreken en daarover een gefundeerd voorstel te doen;

5. deputaten op te dragen van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode.

1.6 de Voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Kerken in Nederland (hersteld)

De synode besloot:

de handelwijze van deputaten in reactie op de brieven van resp. de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Kerken in Nederland (hersteld) goed te keuren.

1.7 het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte (COGG)

1.7.1 inzake het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode,

kennis genomen hebbend

1. van het rapport van deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland inzake het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte (COGG);

2. van het rapport van de door haar ingestelde commissie;

constaterend

1. dat deputaten een positieve ontwikkeling zien van het COGG;

2. dat zij zich kunnen vinden in de geformuleerde doelstellingen van het COGG;

overwegend

1. dat het COGG zich ten doel stelt een gespreksplatform te zijn binnen het geheel van de gereformeerde gezindte;

2. dat het COGG op langere termijn daarmee de eenheid van de kerk wil dienen;

3. dat de betrokkenheid bij en de belangstelling voor het werk van het COGG groeit;

spreekt uit

dankbaar te zijn voor de positieve ontwikkeling van het COGG;

besluit

deputaten op te dragen:

1. te blijven participeren in het COGG;

2. van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode.

1.7.2 inzake de ingekomen brief van het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte

De synode besloot:

De brief van het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte d.d. juli 2007 te beantwoorden.

2. CONTACTEN MET KERKEN IN HET BUITENLAND

2.1 algemeen

De synode besloot:

1. de naam van het deputaatschap te wijzigen in ‘deputaten buitenlandse kerken’ en als Engelse benaming te gebruiken ‘Foreign Relations Committee’;

2. aan de classes te adviseren om na de approbatie van de kerkelijke attesten van een predikant uit het buitenland een kleine begeleidingscommissie in het leven te roepen, die hem en de kerkenraad met raad en daad zal bijstaan tijdens zijn ‘kerkelijke inburgering’.

2.2 ten aanzien van Oost-Europa

De synode besloot:

1. een officiële kerkelijke relatie in de vorm van ‘contact’ aan te gaan met de Biserica Evan-gelica Romana (BER);

2. goedkeuring te verlenen aan de plannen van deputaten voor de concrete invulling van dit ‘contact’ en deputaten te verzoeken om aan deze plannen uitvoering te geven;

3. deputaten op te dragen te blijven zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een relatie van ‘contact’ met andere kerken in Oost-Europa.

2.3 ten aanzien van de overige kerken in het buitenland

2.3.1 de Free Church of Scotland (FCS) en de Free Church of Scotland Continuing (FCSC) De synode besloot:

de ontwikkelingen in verband met de Free Church of Scotland (FCS) en Free Church of Scotland-Continuing (FCSC) te blijven volgen en waar mogelijk bij te dragen aan het proces van verzoening.

2.3.2 de Heritage Reformed Congregations (HRC) De synode besloot:

de verkennende gesprekken met de Heritage Reformed Congregations (HRC) voort te zetten.

2.3.3 de Independent Reformed Church of Korea (IRC)

De synode besloot:

aan de Independent Reformed Church of Korea (IRC) beperkte correspondentie aan te bieden.

2.3.4 de international Conference of Reformed Churches (ICRC)

De synode besloot:

1. de voorgestelde herformulering van de grondslag te accorderen, zodat artikel IV.l.a van de Constitution nu luidt:

’Those churches shall be admitted as members which adhere and are faithful to one or more of the confessional standards stated in the Basis, as each church has adopted one or more of these as its own standards, or adhere and are faithful to Reformed Confessions which are equivalent in content to the Confessions listed in the Basis (Art. II), and which confession (or confessions) shall be proposed to be added to Article II’;

2. deputaten op te dragen toe te zien op het treffen van een goede praktische regeling om te beoordelen of een belijdenisgeschrift equivalent is aan de zes in de Basis genoemde geschriften;

3. deputaten op te dragen het plan uit te werken om aan de European Conference of Reformed Churches (ECRC) een vervolg te geven zowel in 2008 als in 2010.

G. FINANCIËN EN PUBLICITEIT

1. FINANCIËN

De synode besloot:

1. de door de quaestor voorgelegde begroting voor de jaren 2008–2010 vast te stellen en hem te machtigen tot het doen van uitgaven tot de geraamde bedragen en hem opdracht te geven de quaestores van de particuliere synodes mee te delen dat de bijdrage voor de jaren 2008–2010 is vastgesteld op € 2,30 per (doop)lid per jaar en hen op te dragen deze bijdrage vóór 1 juli van elk jaar over te maken.

2. alle jaarrekeningen 2004, 2005 en 2006 goed te keuren en décharge te verlenen aan de onderscheiden deputaatschappen voor het gevoerde beleid;

3. deputaten financiële zaken décharge te verlenen voor het uitgeoefende toezicht op de onderscheiden deputaatschappen;

4. akkoord te gaan met de voorstellen van deputaten financiële zaken om de normen voor het eigen vermogen van de Theologische Universiteit, De Wekker en het Landelijk Kerkelijk Bureau aan te passen;

5. de minimumbij dragen van de kerken aan de deputaatschappen voor 2008, 2009 en 2010 vast te stellen op de volgende bedragen per (doop)lid per jaar:

Kas Deputaatschap 2005–2007 2008–2010

1 TUA € 2,75 € 3,10

2 Studiefonds € 0,40 € 0,00

3 Emeritikas € 18,75 € 21,50

4 Varenden 1,00 1,05

5 KJO € 2,50 € 3,50

6 Gezondheidszorg € 1,30 € 1,35

7 OB&A € 1,85 € 4,40

8 Evangelisatie € 4,10 € 4,10

9 Israël € 0,75 € 0,45

10 Zending1) € 10,75 € 11,20

11 Diaconaat € 4,50 € 3,75

12 SGJ € 1,60 1,60

Totaal € 50,25 € 56,00

periode

2008–2010 inclusief inkomsten

uit andere bronnen

, zoals

zendingsdaqen

6. de kashoudende deputaatschappen:

a. te informeren over de voor hen vastgestelde minimumbij dragen per (doop)lid per jaar;

b. op te dragen hun begrotingen voor de jaren 2008, 2009 en 2010 op de vastgestelde minimumbijdragen per (doop)lid af te stemmen en voor 1 april 2008 de aangepaste begroting over te leggen aan deputaten financiële zaken; interen op het vermogen beneden de daarvoor geldende norm is niet toegestaan, met uitzondering van deputaten studie- en stimuleringsfonds;

c. te machtigen tot het doen van geraamde uitgaven binnen de aldus gecorrigeerde begrotingen;

7. alle kashoudende deputaatschappen op te dragen de bijdragen die deze deputaatschappen voorstellen aan de generale synode 2010 (voor de periode 2011–2013) vast te stellen met inachtneming van de volgende drie factoren:

a. de inflatiecorrectie welke door deputaten financiële zaken eind 2009 zal worden bekendgemaakt;

b. de hoogte van het vermogen conform de daartoe bepaalde regeling;

c. nieuw beleid kan uitsluitend worden overwogen in het kader van het verminderen of afbouwen van bestaand beleid;

8. deputaten financiële zaken op te dragen eind 2009 aan alle kashoudende deputaatschappen de inflatiecorrectie mede te delen;

9. bij de kashoudende deputaatschappen er op aan te dringen dat de jaarrekening voor het jaar 2009 en de begrotingen voor de periode 2011–2013 uiterlijk 1 april 2010 bij deputaten financiële zaken worden aangeboden;

10. deputaten financiële zaken op te dragen alle kashoudende deputaatschappen op te dragen hun jaarrekeningen uiterlijk per 1 april van het volgende jaar op aan te leveren;

11. alle kashoudende deputaatschappen op te dragen hun jaarrekeningen op te stellen volgens de ‘Instructie Jaarrekeningen’ van deputaten financiële zaken;

12. deputaten financiële zaken te verzoeken de nodige acties te ondernemen om te komen tot meer uniformering van de jaarlijkse financiële rapportages. Daarbij is het van groot belang om naast de (aangepaste) begrotingen de gerealiseerde cijfers te rapporteren;

13. deputaten financiële zaken opdracht te geven een commissie in te stellen, aangevuld met enkele deskundigen van buiten deputaten, om een bezinning uit te voeren op:

a. het aantal deputaatschappen;

b. de omvang en de activiteiten van die deputaatschappen;

om voorstellen voor de generale synode van 2010 te formuleren teneinde de kerkelijke omslagen voor de deputaatschappen beheersbaar te houden;

14. de begroting van deputaten landelijk kerkelijk bureau goed te keuren;

15. dat met ingang van de generale synode 2010 alle reiskosten, gemaakt voor het synodewerk, kunnen worden gedeclareerd;

16. met betrekking tot reis- een verblijfskosten van buitenlandse afgevaardigden uit te spreken:

a. reis- en verblijfskosten van gasten die deputaten zending uitnodigen komen voor rekening van deputaten zending;

b. reiskosten voor gasten die deputaten voor correspondentie met de buitenlandse kerken uitnodigen komen voor rekening van deze gasten;

c. eventuele verblijfskosten voor deze gasten komen voor rekening van deputaten voor correspondentie met de buitenlandse kerken;

17. de deputaatschappen, waarin ook deputaten van de particuliere synoden zitting hebben, op te dragen in de jaarlijkse rapportage aan de particuliere synoden over de financiën op hoofdlijnen te rapporteren, waarbij deputaten:

- aangeven of de uitgaven in lijn is met de door de generale synode goedgekeurde begroting (die al dan niet zijn aangepast wanneer de generale synode een andere omslag heeft vastgesteld dan was gevraagd);

- significante overschrijdingen worden gerapporteerd alsmede genomen of te nemen maatregelen om weer in lijn te komen met de oorspronkelijke begroting;

Op deze wijze kan een particuliere synode de vinger aan de financiële pols houden zonder in details te moeten treden;

18. met betrekking tot deputaten diaconaat uit te spreken dat de februaricollecte niet behoort tot dekking van de omslag voor deputaten;

19. akkoord te gaan met de begrote accountantskosten ad € 66.000 incl. btw.

2. PREDIKANTSTRAKTEMENTEN

De synode besloot:

1. integraal akkoord te gaan met de voorstellen en adviezen van deputaten financiële zaken zoals deze zijn verwoord in bijlagen 7.3 en 8 bij het deputatenrapport;

2. akkoord te gaan met de aanpassingen in de beroepsbrief, zoals verwoord in bijlage 4 van het rapport;

3. deputaten op te dragen om in de traktementenbrief van december 2007 de kerkenraden te adviseren om bij onevenwichtigheden in de beloning ten gevolge van het nieuwe systeem individueel een compensatie toe te kennen;

4. deputaten opdracht te geven ontwikkelingen m.b.t. de vergoeding van de ziektekostenpremies door andere relevante kerkgenootschappen, en dat in vergelijking met ons eigen kerkverband, nauwlettend te volgen en op de synode van 2010 hierover te rapporteren.

3. VOORLICHTING AAN DE KERKEN

De synode besloot:

deputaten financiële zaken op te dragen de kerken door middel van een folder te informeren over de vastgestelde omslagen voor de periode 2008–2010.

H. BENOEMINGEN

A. DEPUTAATSCHAPPEN WAARIN TEVENS GEDEPUTEERDEN VAN DE PARTICULIERE SYNODEN ZITTING HEBBEN

1. Het beheer van de algemene kas tot steun aan de kerken ten behoeve van de verzorging van emeritipredikanten, predikantsweduwen en -wezen naar art. 13 K.O.

C. van Beveren, Middelburg, 1e penningmeester; A.W.M. Witteveen, Apeldoorn, 2e penningmeester.

2. Theologische Universiteit

ds. D. Quant, Huizen, primus-secretaris; ds. P.D.J. Buijs, Harderwijk, secundus-secretaris.

2.2 Deputaten financieel van de Theologische Universiteit

L. Bioch, Apeldoorn; M. van de Groep, Hasselt; P.A.A.J. Hurkmans RA, Hierden; P. Vree, Pesse; mr. drs. J.Th. Weijenberg, Nieuwerkerk aan den IJssel; secundus: drs. G.A. Bolink RA, Vianen.

2.3 Studie- en stimuleringsfonds

ds. H. Fahner, Den Helder; J. Mauritz, Naarden; J.C. Westeneng, Soest.

3. Kerk en Israël

ds. J.G. Schenau, Goes, 1e secretaris; drs. F. W. van der Rhee, Nieuwerkerk aan den IJssel, 2e secretaris; H.H. van Braak, Veenendaal, 1e penningmeester; F. Voorrips, Wageningen, 2e penningmeester; drs. C.J. van den Boogert, Elburg, adviseur.

4. Buitenlandse zending

drs. H. Korving, Leerdam, voorzitter; drs. C.C. den Hertog, Surhuisterveen, secretaris; J.W. Bobeldijk, Bosch en Duin, penningmeester; R. Hoogendoorn, Ridderkerk; W. Uittenbogaard, Noordgouwe; R. Wemmenhove, Drachten; drs. A. van der Zwan, Sliedrecht.

5. Evangelisatie

drs. B van Amerongen, Hooglanderveen, penningmeester; mevr. J. Kiers — Schouwstra, Zwolle; drs. A.P. van Langevelde, Zoetermeer; ds. G.P.M. van der Linden, Dokkum; J.P.M.H. Quist, ‘s Gravenhage; ds. H.J.Th. Velema, Hoogeveen; secundi : E. van de Burgt, Dordrecht; mr. WA. Mackay, Sliedrecht; drs. J. van Mulligen, Lelystad; ir. L.L.M.M. Verhoeven, Deventer; drs. P.L.D. Visser, Veenendaal; W. van Zwol, Wierden, secundus-penningmeester.

6. Onderlinge bijstand en advies

J. Ouwehand, Bennekom, voorzitter; C. Langelaar, Almere, secretaris; J. Verhoef RA, Rijnsburg, penningmeester; drs. E.J. van Genderen RA, Sliedrecht; F.S. Kapitein AA, Hoogeveen; secundi: H.J. Dekker AA, Zwolle; mevr. H.R. Hakvoort-Koelewijn, Spakenburg; P.J. Klumpenaar RA, Veenendaal; drs. R.J. van der Moolen, Hoofddorp; mevr. E. Wiegman, Alphen aan den Rijn.

B. GENERALE DEPUTAATSCHAPPEN

7. Radio- en televisiediensten

drs. C. van Atten, ‘s Gravenhage-Rijswijk; ds. M. Groen, Emmen; ds. A. Hilbers, Zwolle; ds. H.D. Rietveld, Nijkerk; secundus: drs. E.J. van der Linde, Rotterdam-Alexanderpolder.

8. Geestelijke verzorging van de varenden

A. Bonninga, Dordrecht; T.E. Bor, Sliedrecht; ds. J.H. van Dijk, Ameide; drs. W.M. den Hertog, Rozenburg; J. Mauritz, Naarden; ds. W.W. Nijdam, Alblasserdam.

9. Geestelijke verzorging van de militairen

L.G. Boogerd, Huizen; drs. H. de Bruijne, Utrecht; ds. R van Dolderen, Noordscheschut; H.K. Evers, Steenwijk; H. Haar, Zwolle; A. van Klaarbergen, Zwolle; N. van der Lugt, Vleuten.

10. Kerkjeugd en onderwijs

drs. B.L.C. Aarnoudse, Meerkerk; mevr. J.H. de Boer-Moret, Maarssen; drs. A. van de Bovekamp, Mussel; ds. L.C. Buijs, Groningen; J. Mautitz, Naarden; mevr. drs. L.A. Rijksen, Gouda; W. Zeeders, Dordrecht.

11. Pastoraat in de gezondheidszorg

J.W. Baan, Bennekom; mevr. drs. J. van Dijk, Leusden; J. van Gilst, Goes; ds. P.W. Hulshof, Leeuwarden; mevr. A. Reitsma, Zeist; drs. J.P. Roubos, Veenendaal; mevr. A. Valkenburg, Veenendaal; dr. F. Visscher, ‘s-Gravenpolder; ds. J. van der Wal, Enschede. Secundi: mevr. dr. H.W. den Butter-de Haas, Culemborg; mevr. L. Romkes, Leiden.

12. Diaconaat

ds. K.T. de Jonge, Nieuwegein, voorzitter; mevr. T.T. Drayer-Quist, Grijpskerke, secretaris; W.J.P. Boers, Siiedrecht, penningmeester; L. den Butter, Alphen aan den Rijn; J.J. van der Knijff, Rijnsaterwoude; A. Luyer, Hilversum; mevr. J.H. de Oude-Floor, Zoetermeer; drs.

B. Reinders, Zwaagwesteinde; M. van der Zwan, Hulshorst; secundus: drs. L.A. den Butter, Culemborg.

13. Redactie van De Wekker

drs. G. van Roekei, Putten, hoofdredacteur; ds. H.K. Sok, Drogeham, eindredacteur; drs. C.C. den Hertog, Surhuisterveen; ds. M.J. Oosting, Biezelinge; ds. H. Polinder, Urk; mevr. drs. M. Renkema-Hoffman, Haarlem; mevr. E. Spiering-de Hek, Vleuten; dr. ir. J.A. Voorthuijzen, Kampen.

14. Redactie van het Jaarboek

ds. G.P.M. van der Linden, Dokkum; drs. R.W.J. Soeters, Leeuwarden; ds. H.J.Th. Velema, Hoogeveen; secundus: ds. D. Quant, Huizen.

15. Kerkorde en kerkrecht

mevr. drs. C.Th. Boerke, Apeldoorn; ds. P.D.J. Buijs, Harderwijk; mr. H.M. Dunsbergen, Middelburg; ds. H. van den Heuvel, Dordrecht; ds. D. Quant, Huizen; prof. dr. H.J. Selderhuis, Hasselt; drs. A. Wagenaar, Aalten.

16. Contact met de overheid

prof. dr. T.M. Hofman, Apeldoorn, voorzitter; mr. H. de Hek, IJsselmuiden, secretaris & gedelegeerde in CIO; J.W. Overeem, Lunteren, plaatsvervangend gedelegeerde in CIO; drs. G.L. Bom, Dronten; ds. C.A. den Hertog, Apeldoorn; prof. dr. ir. H. Jochemsen, Bennekom; mr. H.M. Oevermans, Bennekom; secundus: drs. A. Hakvoort, Maarssen.

17. Eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland

drs. J.L. de Jong, Nieuw-Vennep; mr. WA. Mackay, Siiedrecht; ds. M.Oppenhuizen, Apeldoorn; J.W. Overeem, Lunteren; dr. ir. J.A. Pals, Veldhoven; ds. J.W. Schoonderwoerd, Siiedrecht; drs. W. van ‘t Spijker, Hilversum; secundus: dr. J.W. van Pelt, Oud-Beijerland.

18. Buitenlandse kerken

drs. L.A. den Butter, Culemborg; ds. C.A. den Hertog, Apeldoorn; drs. M.J. Kater, Zeist; drs. H. Korving, Leerdam; prof. dr. H.G.L. Peels, Apeldoorn; ds. J.G. Schenau, Goes; ds. D. van der Zwaag, Veenendaal; secundus: dr. J.W. van Pelt, Oud-Beijerland.

19. Vertegenwoordiging van de kerken

ds. D. Quant, Huizen, voorzitter; drs. G. van Roekei, Putten, secretaris; ds. P.D.J. Buijs, Harderwijk; ds. J. Westerink, Urk.

20. Financiële zaken

J.W. Storm RA, Drachten, voorzitter; J.P. Engelfriet, Hellevoetsluis; A. Goossensen AA, Ermelo; mevr. K.J. Hovius-Hoogerwerf RA, Haarlem; R.L. Poot AA, Nieuwerkerk aan den IJssel; secundus: G.A. Werkman RA, Apeldoorn.

21. Landelijk Kerkelijk Bureau

drs. A.J. van der Wekken, Leerdam, voorzitter; P.Y. Hut, Zoetermeer, secretaris; J. Verhoef RA, Rijnsburg, penningmeester; drs. B. van Amerongen, Hooglanderveen (vanuit deputaten evangelisatie); L. den Butter, Alphen aan den Rijn (vanuit deputaten diaconaat); R. Hoogendoorn, Ridderkerk (vanuit deputaten buitenlandse zending).

22. Kerkelijke archieven

drs. R.W.J. Soeters, Leeuwarden, voorzitter; mevr. drs. C.Th. Boerke, Apeldoorn, secretaris; F. van der Hart, Krimpen aan den IJssel (archivaris voor de stukken vanl980 tot heden); mr. C.J. van Heel, Hattem, (archivaris voor de stukken vóór 1980); L. van Beveren, Noord-Scharwoude; drs. A.A. van der Houwen, Rozenburg; ds. H.J. Th. Velema, Hoogeveen.

23. Eredienst

ds. C.J. Droger, Vlaardingen ; ds. J. Groenleer, Woerden; ds. R. van de Kamp, Hoogeveen; D. van Kreuningen, Ouderkerk aan den IJssel; M. van Ledden, Nunspeet; ds. H.D. Rietveld, Nijkerk; ds. D.J.K.G. Ruiter, Arum; K.A. Visser, Naaldwijk.

24. Voortijdige ambtsbeëindiging predikanten

ds. D. Quant, Huizen, voorzitter; D. Blom RA, Barendrecht; mr. H.E. Davelaar, Zwolle; ir. J.A. Kardol MA, Huizen; P.J. Klumpenaar RA, Veenendaal.

C. DIVERSEN

25. Quaestoraat van de generale synode

G.P. Groeneveld, Hendrik Ido Ambacht, 1e quaestor; J. Lokhorst, Nunspeet, 2′ quaestor

26. Vertrouwenscommissie predikanten

ds. J. van Dijken, Ridderkerk; ds. J. Westerink, Urk; R. Procee, Enschede; secundi: ds. P.D.J. Buijs, Harderwijk; drs. G. van Roekei, Putten; dr. ir. J.A. Voorthuijzen, Kampen.

De synode besloot’Het moderamen te machtigen om samen met de vertrouwenscommissie te zoeken naar drie adviserende leden, met deskundigheid op het gebied van conflictbeheersing en/of psycho-sociale problematiek, alsmede drie secundi, conform het genomen besluit’.

27. Klachtencommissie inzake misbruik van pastorale en andere gezagsrelaties

mevr. drs. E.J. van Dijk, Veenendaal; mevr. mr. dr. G.P. van Duijvenvoorde, Leiden; ds. P.J. den Hertog, Koog aan de Zaan; drs. A. Heystek, Veenendaal; mr. J.A.I. Wendt, Rotterdam; mevr. drs. A.W. Westerveid, Hegebeintum.

Adviseurs: mevr. drs. A.T Bijkerk-van Genderen, Moordrecht; P. de Jong, Sliedrecht; mevr. mr. A.P. Versteeg, Leidschendam.

28. Generaal-synodale beroepscommissie klachten

mr. H.M Dunsbergen, Middelburg; mevr. A. Reitsma, Zeist; dr. F. Visscher, ‘s Gravenpolder.

29. Studiecommissie homoseksualiteit en homoseksuele relaties

prof. dr. G.C. den Hertog, Apeldoorn, voorzitter; dr. D.J. Steensma, Veenwouden, secretaris; K. de Jong, Urk; drs. J.M.J. Kieviet, Dordrecht; drs. A.P. van Langevelde, Zoetermeer; ds. R. Kok, Urk; drs. J.P. Roubos, Veenendaal; mevr. drs. M. Timmerman — van Kooten, Vianen; ing. C. van Zandwijk, Waddinxveen.

30. Deputaatschap NBV

prof. dr. J.W. Maris, Apeldoorn, voorzitter; drs. L.A. den Butter, Culemborg, secretaris; drs. L.B.C. Boot, Veenendaal; ds. A. Brons, Kampen; mevr. drs. A.M. Drieënhuizen, Haarlem; drs. W.J. Quist, Zwolle; drs. Joh. Vuijk, Heerewaarden.

AANWIJZENDE ROEPENDE EN ONTVANGENDE KERK GENERALE SYNODE 2007

De synode besloot, na een dergelijk verzoek aan de desbetreffende kerkenraden, aan te wijzen:

a. als roepende kerk: de kerk van Huizen;

b. als ontvangende kerk: de kerk van Nunspeet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 2008

Ambtelijk Contact | 72 Pagina's

BESLUITEN VAN DE GENERALE SYNODE SLIEDRECHT BETH-EL/NUNSPEET 2007

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 2008

Ambtelijk Contact | 72 Pagina's