Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

RITUEEL SLACHTEN EN DE NEDERLANDSE TOLERANTIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RITUEEL SLACHTEN EN DE NEDERLANDSE TOLERANTIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het brede maatschappelijke debat over ritueel slachten maakt duidelijk dat Nederland op een keerpunt is gekomen. De ruimte voor diuersiteit wordt langzaam ingeperkt door een nieuwe seculiere meerderheid. Een beroep op godsdienstvrijheid is niet langer het einde van alle tegenspraak. Maken we de teloorgang mee van de oude, Nederlandse tolerantie?

De afgelopen maanden is, voor velen onverwacht, een breed maatschappelijk debat losgebarsten over de uitzonderingsregel in de Nederlandse wet die het joodse en islamitische ritueel slachten toestaat. De initiatiefwet van de voorvrouw van de Partij voor de Dieren, Marianne Thieme, had een duidelijke inzet: het moest afgelopen zijn met het toestaan aan joden en moslims om hun dieren onverdoofd te slachten. Dat zou leiden tot onaanvaardbaar dierenleed.

De inbreng van de Partij voor de Dieren was weinig verrassend. Al sinds het einde van de negentiende eeuw is er een vrijwel continu verzet van dierenbeschermers en -activisten tegen het ritueel slachten. Ook de terminologie en argumentatie is nauwelijks veranderd. Ritueel slachten zou achterhaald, middeleeuws en barbaars zijn – en bovendien in strijd met de wetenschap.1 De steun vanuit de rechterflank voor een verbod op ritueel slachten was evenmin verbazingwekkend. Sinds 1945 veroordeelden kleine rechtse partijen eerst de joodse en later ook de islamitische slacht, omdat het in tegenspraak was met de traditionele Nederlandse volkscultuur. Zo trok SGP-kamerlid Van Dis ten strijde tegen de kosjere slacht en werd hij gevolgd door de Boerenpartij, de Centrumpartij en de Lijst Pirn Fortuyn. Wilders’ Partij voor de Vrijheid staat in deze traditie en bestrijdt het ritueel slachten dan ook vurig.

Het feit dat de wet van Thieme echter een veel bredere steun ontving, van allerlei partijen uit het brede midden van de Nederlandse politiek, behoeft verklaring. Hoe konden grote partijen als de PvdA en de VVD zo plotseling omslaan en positie kiezen tegen de joodse en islamitische slacht? Dit is alleen te verklaren tegen de bredere achtergrond van de omgang met minderheden in de Nederlandse politiek.

LAND VAN MINDERHEDEN

Ritueel slachten werd in Nederland vanouds toegestaan vanuit een principiële vi-sie op de diversiteit in de samenleving. De inzet is de vraag hoe je als overheid alle burgers gelijk behandeld onder gelijke omstandigheden. Juist om de gelijkheid van alle burgers te waarborgen, is het soms nodig om specifieke wetgeving te maken voor een bepaalde groep. In dit concrete geval: om ervoor te zorgen dat zowel joden als christenen vlees kunnen eten, en zo gelijk behandeld kunnen worden, moet aan joden toegestaan worden hun vlees te slachten volgens de halacha (het joodse recht). Die uitzonderingsregel schept juist gelijkheid.

Lange tijd was dit in Nederland vanzelfsprekend. Breed werd erkend dat ons land een land van minderheden was, dat alleen door samen te werken en door elkaar ruimte te geven leefbaar was. Sinds de late negentiende eeuw was het model hiervoor de verzuiling, waardoor Protestanten, katholieken, socialisten en liberalen vanuit hun eigen identiteit konden bijdragen aan de samenleving. Ook joden namen hier op bescheiden wijze aan deel en ontvingen hun eigen ruimte binnen de samenleving om een joods leven te leiden. Zo werd in het leger rekening gehouden met eet- en leefgewoontes van joodse Soldaten, mochten joodse winkels op zondag geopend zijn (omdat ze zaterdags gesloten waren) en was er vrijheid voor kosjere slacht.

In de jaren ‘60 van de vorige eeuw kwam een nieuwe ordening van de samenleving op, die een einde wilde maken aan de verzuilde structuur. Partijen als D66 propageerden een doorbreking van de oude grenzen en streefden naar een nieuwe, progressieve identiteit voor het hele land. De breuk was echter minder ruw dan verwacht. In plaats van het verzuilde model kwam een nieuw model op, het multiculturalisme, dat eveneens uitging van verscheidenheid in de samenleving. Die di-versiteit werd niet zozeer in levensbeschouwelijke als wel in culturele termen uit-gedrukt. Oude en nieuwe minderheden kregen in dit model de ruimte om vanuit hun eigen identiteit bij te dragen aan de samenleving. Ritueel slachten door joden en moslims was een van die culturele eigenheden die zo werden gelegitimeerd.

Nieuw seculier paradigma

De manier waarop Pirn Fortuyn in het begin van de 21e eeuw zijn pijlen richtte op de multiculturele samenleving stuitte aanvankelijk op veel protest. Juist progressieve partijen als de PvdA, D66 en GroenLinks, die altijd pal hadden gestaan voor de multiculturele samenleving, namen scherp afstand van Fortuyn. Het internationale klimaat, na de aanslag op ‘9/11’, en de sociale problematiek in de stadswijken zorgden er echter voor dat het vraagstuk van de minderheden niet van de agenda weg was te slaan. Na de grote overwinning van de LPF realiseerden alle partijen zich dat ze zich moesten inlaten met het ‘multiculturele drama’.

Juist de confrontatie met de minderheden riep de vraag bij de meerderheid wakker naar de eigen identiteit. Als minderheden moeten integreren in de Nederlandse samenleving, waar staat die samenleving dan eigenlijk voor? Het was het startpunt van een hernieuwd zoeken naar de inhoud van de Nederlandse nationaliteit, door middel van canons, vensters en het idee van een Nationaal Historisch Museum. In de loop van dat debat werd helder dat de inhoud van het Nederlanderschap de ‘verworvenheden van de jaren 1960’ waren: de gelijkheid van man en vrouw, homo en hetero – terwijl ook dierenrechten daaraan werd toegevoegd. Voor het eerst in de geschiedenis heeft Nederland nu een duidelijke meerderheid en die meerderheid duidt haar identiteit als wezenlijk seculier. Terwijl voorheen minderheden de ruimte hadden om naar eigen religieuze of culturele patronen te leven, ligt nu de nadruk op aanpassing aan de meerderheid. Minderheden worden desnoods met dwang gedwongen geëmancipeerd, zoals duidelijk wordt uit de kwestie rond de SGP-vrouwen. In het nieuwe seculiere paradigma is de ruimte verdwenen voor minderheden en valt alle nadruk op het seculiere meerderheids-vertoog. In het kamerdebat over ritueel slachten bracht PvdA-woordvoerder Martijn van Dam het kernachtig onder woorden: ‘wij als samenleving’ (lees: de seculiere meerderheid) accepteren niet langer minderheden die anders denken over de verhouding man/vrouw, homo/hetero en dierenrechten.

Het debat over ritueel slachten is daarmee slechts een casus van een veel bredere maatschappelijke ontwikkeling, waarin de ruimte voor afwijkende religieuze praktijken zienderogen afneemt. Het beroep op vrijheid van godsdienst, dat grondwettelijk is verankerd, wordt steeds minder serieus genomen. De VVD-woordvoerder in de kamer reageerde op de kritiek van de Raad van State dat een verbod op ritueel slachten een ernstige aantasting van de godsdienstvrijheid is, laconiek met: ‘De mening van de Raad van State laat ik voor hun eigen rekening’. Met andere woorden: ik accepteer het niet meer als rechtsgrond. Het pleidooi van haar collega, VVD-kamerlid Jeanine Hennis-Plasschaert, om godsdienstvrijheid maar te schrappen uit de grondwet, is dan ook geen zwerfsteen.

TOLERANTIE

Het opvallende is dat tolerantie, verdraagzaamheid, ook in het nieuwe seculiere meerderheidsdiscours nog altijd een belangrijke rol speelt. Om dat goed te plaatsen is de ontwikkeling van het tolerantiebegrip in de Nederlandse samenleving van belang. Hoewel tolerantie als politiek en filosofisch concept klassieke, Griekse en Romeinse wortels heeft, was het in Nederland altijd verbonden aan het geloof. Niet voor niets werd er dan ook vooral gesproken van ‘godsdienstige of christelijke verdraagzaamheid’. Daarbij ging het niet alleen om het praktische feit van het accepteren van religieuze verscheidenheid in het land, maar veel dieper: verdraagzaamheid ontspruit aan een vroom, gelovig leven. Verdraagzaamheid werd gezien als een religieuze deugd, geïnspireerd door de oproep in het Evangelie tot naastenliefde.

In de jaren ‘60 verloor tolerantie of verdraagzaamheid z’n religieuze fundering en werd het tot een maatschappelijk beginsel, dat niet alleen meer van toepassing werd geacht op religieuze diversiteit maar ook op afwijkende morele posities. De Nederlandse verdraagzaamheid werd nu ingevuld met het tolereren van drugs, seksuele bevrijding van knellende moraal en ruimte op medisch-ethisch terrein. Zolang deze nieuwe opvatting van verdraagzaamheid nog functioneerde binnen een maatschappelijk model dat diversiteit legitimeerde, was dit nog geen bedreiging voor religieuze minderheden.

In de nieuwe constellatie, binnen een seculier meerderheidsvertoog, is tolerantie niet zozeer een deugd van de meerderheid richting minderheden, maar wordt het omgekeerde verwacht. Tolerantie wordt geëist van de minderheid richting de meerderheidscultuur. Maatschappelijk protest tegen uitingen van de meerder-heidscultuur worden op z’n best meewarig, maar veelal fel bestreden. Ontworteld van z’n christelijke oorsprong is ‘verdraagzaamheid’ nu zelf een onverdraagzaam concept geworden voor afwijkende minderheden.2

Minderheid

Het debat over ritueel slachten gaat daarmee niet alleen joden en moslims, maar ook andere religieuze minderheden in Nederland aan. In de afgelopen jaren zijn christenen al geconfronteerd met toenemende druk vanuit de meerderheid. Het maakt duidelijk dat christenen defmitief moeten afzien van een denken vanuit de meerderheid, alsof Nederland (nog) een christelijke natie zou zijn. Nederlandse christenen doen er goed aan hun positie principieel te gaan herdenken vanuit een minderheidspositie en zich voor te bereiden op een maatschappij waar in de publieke ruimte het christelijke geluid nog slechts in de marge klinkt. Dat zal consequenties hebben voor de christelijke infrastructuur, van Scholen tot verzorgingstehuizen, maar dat legt vooral de vraag op tafel naar de identiteit van de kerk. Alleen hecht geworteld in het katholieke christelijke geloof zal de Nederlandse kerk, onder Gods zegen, ook in de nieuwe situatie ‘pijler en fundament der waarheid’ zijn.

Bart Wallet is historicus en hebraïcus en lid van de kerk van Amsterdam-De Bron

1 Voor de historische ontwikkeling van het debat over ritueel slachten in de Nederlandse politiek, zie: Bart Wallet, ‘Hoe voor- en tegenstanders van de rituele slacht van positie wisselden’, Letter & Geest, Trouw 14 mei 2011.

2 Uitgebreider hierover: Bart Wallet, 2000 jaar Nederlanders en hun verdraagzaamheid [Geloof in Nederland 21] (Zwolle/Utrecht 2009).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2011

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

RITUEEL SLACHTEN EN DE NEDERLANDSE TOLERANTIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2011

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's