Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BESLUITEN VAN DE GENERALE SYNODE URK-MARANATHA/NUNSPEET 2013

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BESLUITEN VAN DE GENERALE SYNODE URK-MARANATHA/NUNSPEET 2013

195 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. KERKORDE (TEKST)

de synode besloot onderstaande artikelen te wijzigen of aan te vullen:

Artikel 4, lid 4b. te wijzigen:

4.b. 1. Een kerkenraad die van plan is een beroep uit te brengen op een predikant of beroepbaar gestelde kandidaat uit een kerkgemeenschap in het buitenland waarmee wij geen of beperkte correspondentie onderhouden, zal in een vroeg stadium van het beroepingswerk aan deputaten buitenlandse kerken om advies vragen. Deputaten geven dit advies schriftelijk en gemotiveerd. In dit advies wordt specifieke aandacht geschonken aan de situatie van het kerkverband van de te beroepen predikant, de opleiding in diens kerken en overige relevante informatie.

Vervolgens zal de kerkenraad de gemeente bijeenroepen voor een stemming. Deze stemming is nog voorlopig en onder voorbehoud van het advies dat de classis geeft. Wanneer de stemming positief verlopen is, vraagt de kerkenraad vervolgens advies aan de classis. De classis zal dit advies pas geven nadat zij heeft kennisgenomen van het schriftelijke advies van genoemde deputaten. Wanneer het inzicht van de classis niet in overeenstemming is met de mening van deputaten, zal de classis het nemen van een beslissing opschorten. De classis zal de zaak opnieuw behandelen in aanwezigheid van de deputaten naar art. 49 K.O. en van minstens drie deputaten van het deputaatschap buitenlandse kerken.

Wanneer de classis haar goedkeuring heeft gegeven, brengt de kerkenraad het beroep daadwerkelijk uit. Indien de desbetreffende persoon de roeping van de gemeente aanneemt, zal hij niet tot de bediening van Woord en sacramenten in de Christelijke Gereformeerde Kerken worden toegelaten en in de gemeente die hem beriep, bevestigd worden, vóór hij zich ter classisvergadering met gunstige uitslag heeft onderworpen aan een colloquium doctum. Voordat dit colloquium kan plaatsvinden, dient een predikant bij deze classis een afschrift van zijn beroepsbrief en een verklaring van aanneming te overleggen. Daarnaast levert hij ook enkele goede getuigschriften in aangaande zijn belijdenis en levenswandel. Een beroepbaar gestelde kandidaat levert bij de classis een getuigschrift in als bewijs dat hij de vereiste studie aan een universiteit of theologische (hoge)school heeft volbracht en toegelaten is om te staan naar het ambt van dienaar des Woords. Ook hij levert daarnaast enkele goede getuigschriften in aangaande zijn belijdenis en wandel. Bij het colloquium doctum wordt eenzelfde mate van kennis vereist als bij een gewoon peremptoir examen in de Christelijke Gereformeerde Kerken. De classis zal bij elk colloquium worden bijgestaan door de deputaten naar art. 49 K.O.

4.b.2. Wanneer het gaat om een predikant of beroepbaar gesteld kandidaat uit een kerkgemeenschap waarmee wij volledige correspondentie onderhouden of een predikant die voorheen de Christelijke Gereformeerde Kerken heeft gediend en is overgegaan naar een kerkgemeenschap waarmee wij beperkte of volledige correspondentie onderhouden, dan zal dezelfde gedragslijn gevolgd worden als bij een predikant die binnen ons eigen kerkverband beroepen wordt; alleen met dit verschil dat onder leiding van de classis en in aanwezigheid van deputaten naar art. 49 K.O. niet een colloquium maar een broederlijk gesprek zal plaatsvinden. In dat gesprek gaat het om de wederzijdse herkenning inzake de leer, met name op punten die in (een van beide) kerkverbanden of in de actuele kerkelijke situatie een bijzondere rol spelen. Kerkenraden wordt geadviseerd de hulp van een classicale begeleidingscommissie in te roepen om zowel de betreffende predikant of kandidaat als de kerkenraad met raad en daad bij te staan tijdens zijn ‘kerkelijke inburgering’ (Acta 2007, art. 126 nr. 4).

Artikel 5, lid 4d. te wijzigen:

Als de classis een verklaring van bevoegdheid heeft afgegeven zal hij de formulieren van enigheid staande de vergadering ondertekenen. (zie voor het ondertekeningsformulier bijlage 39) en kan de kerkenraad overgaan tot zijn bevestiging.

Artikel 13 te wijzigen:

Art. 13. Als een dienaar des Woords door ouderdom, ziekte of om andere reden niet meer in staat is tot uitoefening van zijn ambt behoudt hij niettemin de eer en de naam van dienaar des Woords en heeft de kerk die hij gediend heeft, naar behoren in zijn levensonderhoud te voorzien.

Dezelfde verplichting heeft de kerk in het algemeen ook ten opzichte van weduwen en wezen der dienaren.

De gezamenlijke kerken onderhouden een algemene kas tot steun aan de plaatselijke kerken voor de verzorging van emerituspredikanten. Aan de generale synode is het beheer opgedragen.

Met ingang van 1 januari 2013 wordt aan deze verplichting ook invulling gegeven door een deelname in het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW).

1.

a. De emeritaatverklaring geschiedt op aanvraag van de belanghebbende via de kerkenraad door de classis, bijgestaan door de deputaten van de particuliere synode. Indien niet wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd emeritaat wordt aangevraagd, dienen attesten van twee geneesheren te worden overgelegd. In deze attesten dienen de geneesheren ook aan te geven in hoeverre er in de komende jaren medisch gezien nog uitzicht is op gehele of gedeeltelijke terugkeer in de ambtelijke dienst en/of deelname aan het arbeidsproces op andere wijze. (2004)

b. Emeritering mag niet plaatshebben indien de tuchtmaatregel van schorsing van toepassing is.

c. Bij ongeschiktheid van een dienaar die nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, is de kerkenraad gehouden hem twee jaar ziekteverlof te geven, behoudens de situatie waarin het duidelijk is dat de dienaar niet meer in actieve dienst zal kunnen terugkeren, zulks naar het gezamenlijk oordeel van kerkenraden en deputaten art. 13 K.O.. De procedure voor het aanvragen van emeritaat kan na een periode van tenminste één jaar ziekteverlof worden gestart, maar uitkering kan pas ingaan twee jaar na de eerste ziektedag.

d. De classes zijn gehouden bij gevallen van emeritering beneden de AOW-gerechtigde leeftijd te onderzoeken of de in art. 13 bedoelde ongeschiktheid tot de dienst mogelijk heeft opgehouden en dus het emeritaat moet worden ingetrokken. Door deputaten art. 13 K.O. wordt ingaande het jaar 2005 elke drie jaar bij de betreffende classes nagegaan of deze bepaling wordt toegepast.
De desbetreffende classes dienen daartoe op aanvraag van deputaten art. 13 K.O. een schriftelijke verklaring in omtrent de uitkomst van het periodieke onderzoek. Een geneeskundig onderzoek door een of meer door de classis aangewezen geneeskundigen is onderdeel van het onderzoek. De betreffende predikant is verplicht aan het geneeskundig onderzoek mee te werken. De kosten daarvan komen ten laste van de emeritikas. (2004)

2. De generale synode spreekt uit:

a. dat de classes, bijgestaan door de deputaten art. 49 K.O., met alle ernst ernaar zullen staan om het beginsel van art. 13 K.O. te handhaven, volgens welk beginsel slechts aan dienaren des Woords die door ouderdom, ziekte of om andere reden onbekwaam geworden zijn tot uitoefening van het ambt, emeritaat wordt verleend, alsmede in enkele andere gevallen;

b. dat bij aanvragen voor emeritering beneden de AOW-gerechtigde leeftijd de verklaringen van geneeskundigen als objectieve gegevens doorslaggevend dienen te zijn. De classes zijn gerechtigd van de aanvragende dienaar des Woords te vragen, dat hij zich onderwerpt aan een geneeskundig onderzoek door een of meer door de classis aangewezen geneeskundigen;

c. dat de classis van elke emeritaatverlening binnen veertien dagen kennis dient te geven aan deputaten art. 13 K.O. (1977);

d. dat de deputaten art. 13 K.O. verplicht zijn op aanvrage van de betrokken kerkenraad de emeriterende kerk financiële steun te bieden overeenkomstig de daarvoor geldende regels.

3. Als een predikant emeritus wordt verklaard, gelden de volgende regels:

a. het emeritaat gaat in de op de dag, daarvoor door de classis bepaald;

b. vanaf de datum waarop het emritaat ingaat, behoudt hij nog drie maanden het genot van traktement en pastorie dan wel van een andersoortige uitkering zoals de uitkering voortijdige ambtsbeëindiging; een predikantsweduwe behoudt gedurende drie maanden na het overlijden van haar echtgenoot het recht op het volle traktement en op het bewonen van de pastorie. Uitkeringen van PFZW over deze drie maanden worden in mindering gebracht op het doorbetaalde volle traktement;

c. na het verstrijken van die termijn begint de uitkering tot het bedrag waarvoor de gemeente zich garant heeft gesteld, als in de beroepsbrief omschreven en overeenkomstig de richtlijnen, door de generale synode vastgesteld in de instructie voor de deputaten art. 13 K.O.;

d. de bovengenoemde termijn van drie maanden geldt niet bij emeritering of overlijden van een predikant die bijzondere arbeid verrichtte naar artikel 6 K.O. en zijn traktement niet ontving van zijn kerkenraad of van enig deputaatschap in onze kerken; (1986)

e. bij emeritering na toepassing van de bepaling 1c begint de uitkering op de datum van emeritering, met dien verstande dat de kerkenraad deze uitkering dient aan te vullen tot het onder 3b genoemde genot. (1992)

4. Bij het overlijden van een predikant, hetzij in actieve dienst of na reeds verleend emeritaat, die een weduwe en/of kinderen nalaat, verzoekt de desbetreffende kerkenraad binnen veertien dagen na dit overlijden aan deputaten art. 13 K.O. financiële steun ten behoeve van de voorziening in het levensonderhoud van de weduwe en/of haar kinderen.Tevens wordt, in geval van het overlijden van een predikant in actieve dienst, door de desbetreffende kerkenraad het pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) geïnformeerd. Bij overlijden van een emerituspredikant informeren de nagelaten betrekkingen PFZW.

5. Er is geen bezwaar een emerituspredikant tot deputaat te benoemen.

6. Een predikantsweduwe die hertrouwt, heeft geen recht meer op een uitkering uit de emeritikas. Als de echtgenoot, met wie zij als weduwe is getrouwd, komt te overlijden, krijgt zij met ingang van de datum van dit overlijden weer aanspraak op de weduwe-uitkering uit de kas, echter met aftrek van inkomsten die zij geniet als gevolg van haar laatste huwelijk.
De uitkeringen van PFZW aan de predikantsweduwe worden levenslang uitgekeerd, ongeacht haar burgerlijke status.

7. Uit de algemene kas tot steun aan de kerken ten behoeve van de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen kan geen steun verleend worden ter verzorging van broeders die volgens art. 3 K.O. de kerken met het spreken van een stichtelijk woord hebben gediend, of van hun weduwen en wezen.

8. Eventuele gehele of gedeeltelijke voorziening in het onderhoud van haar die een ongehuwde predikant heeft verzorgd, behoort tot de competentie van de desbetreffende kerkenraad.

(Instructie voor de deputaten art. 13 K.O.: bijlage 7. Concept-akte van emeritaatverklaring voor predikanten: bijlage 53)

Artikel 21 te wijzigen:

Ontmoeting met Israël, evangelisatie en zending

Art. 21. Aan de roeping om het evangelie bekend te maken, willen de kerken als volgt gestalte geven:

a. zij zoeken de ontmoeting met Israël waarin zij met vrijmoedigheid getuigen en verantwoording afleggen van de hoop die in hen is (Hand. 28: 20,31; 1 Petr. 3:15);

b. Zij richten zich met de verkondiging van het evangelie tot hen die van het evangelie vervreemd zijn;

c. zij richten zich met de verkondiging van het evangelie tot hen die nog niet voor het christelijk geloof zijn gewonnen.

De bepalingen hiervoor worden door de generale synode vastgesteld.

Onder de tekst van artikel 21 in kleine letter:

De Paascollecte zal geheel bestemd zijn voor deputaten Kerk en Israël; de Pinkstercollecte voor de zending. (1931, 1950).

Instructie voor de deputaten Kerk en Israël: bijlage 19.

Formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords ten behoeve van het werk van Kerk en Israël, zie Acta 2013.

Artikel 38 lid 4 toevoegen:

4. Kerkenraden van met opheffing bedreigde gemeenten worden voor advies en bijstand verwezen naar de visitatoren van de classis.

Artikel 51 te herzien:

De verhouding tussen de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland en kerken in het buitenland wordt voor zover het de Christelijke Gereformeerde Kerken betreft, geregeld door de generale synode.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen beperkte en volledige correspondentie met buitenlandse kerken.

A. Beperkte correspondentie omvat:

1. het voor elkaar openstellen van de avondmaalstafel;

2. het openstellen van de kansels voor bezoekende predikanten, volgens de regeling van art. 4, lid 5 K.O.;

3. het zo mogelijk bijwonen van elkaars synoden door middel van afgevaardigden, die een adviserende stem kunnen hebben;

4. het aan elkaar toezenden van de acta van de synoden;

5. het bieden van geestelijke steun bestaande in:

a. het onder de aandacht brengen van elkaars geestelijke en kerkelijke problemen met wederkerige pogingen tot hun Schriftuurlijke oplossing;

b. het elkaar waarschuwen ten opzichte van geestelijke gevaren die opkomen, zich verbreiden en de kerk van Christus willen beheersen;

c. het oefenen van correctie op elkaar in liefde bij verslapping ten opzichte van de belijdenis en de praktijk des geloofs eenmaal de heiligen overgeleverd;

6. gemeenschappelijke activiteiten in gebieden waarvoor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid geldt, waarbij gedacht kan worden aan het bieden van stoffelijke steun en samenwerking of overleg inzake zending en theologische opleiding.

B. Volledige correspondentie omvat de bovengenoemde bepalingen met de volgende aanvullingen:

7. het over en weer aanvaarden van attestaties van elkaars leden;

8. het over en weer aanvaarden van attesten van predikanten die een beroep hebben aangenomen;

9. het raadplegen van elkaar inzake ingrijpende maatregelen zoals bijvoorbeeld eventuele herziening van belijdenis of kerkorde, en wijziging van correspondentie.

C. Naast deze vormen van correspondentie onderhouden onze kerken een derde relatievorm, aangeduid als ‘contact’. Hierbij wordt met name gedacht aan Schriftgetrouwe kerken in Oost-Europa die niet de gereformeerde belijdenis hanteren, maar waarmee het wel nuttig en zinvol is om contact te onderhouden.

Contact omvat:

1. samenwerking, waaronder verstaan wordt bijvoorbeeld het aanbieden van ondersteuning en samenwerking op terreinen waarop een gezamenlijke verantwoordelijkheid ligt, het elkaar raadplegen met betrekking tot zendingswerk en theologische toerusting;-

2. het bieden van geestelijke ondersteuning onder andere in de volgende omstandigheden:

a. in geval er binnen het betreffende kerkverband spanningen of conflicten mochten ontstaan;

b. wanneer het hoofd dient geboden te worden aan gevaren die de kerk van buitenaf bedreigen;

c. wanneer er afdwaling is in leer of leven.

Artikel 52, lid 1 toe te voegen:

De ondertekening door de evangelist naar art. 4 K.O. zal plaatsvinden bij het onderzoek van de evangelist.

Artikel 60, lid 5 toe te voegen:

5. het sacrament van de heilige doop kan aan pleegkinderen worden bediend en daarbij zijn de volgende richtlijnen van toepassing:

a. het gaat om een pleegzorgsituatie naar Nederlands recht;

b. er is sprake van een langdurige plaatsing, zodat er een waarborg is dat de pleegouders de opvoeding naar de eis van het verbond van God kunnen bieden;

c. de langdurige plaatsing blijkt uit een verklaring van de instantie die het kind in het pleeggezin heeft geplaatst;

d. het verlangen naar de doop voor hun pleegkind leeft bij de pleegouders;

e. de kerkenraad heeft zich kunnen overtuigen van de goede motivatie van de pleegouders;

f. de kerkenraad heeft zich ingespannen om – afhankelijk van de leeftijd van het te dopen kind – de doop voor te bereiden d.m.v. een pastoraal gesprek met het kind;

g. 1. er is schriftelijke toestemming van de biologische ouder(s) en bewilliging van de instantie die het kind in het pleeggezin heeft geplaatst en – indien van toepassing – de gezinsvoogd om het dopen toe te staan;

2. er is schriftelijke toestemming van de voogd en bewilliging van de instantie die het kind in het pleeggezin heeft geplaatst, in geval er sprake is van ontzetting van de biologische ouders uit het ouderlijk gezag;

3. in geval van ontzetting van de biologische ouders uit het ouderlijke gezag is, zo mogelijk, de mening van die ouders gevraagd (hoewel deze niet doorslaggevend hoeft te zijn, maar wel meegewogen dient te worden).

B. NIEUWE EN HERZIENE BIJLAGEN IN DE KERKORDE

1. BIJLAGE 7 (art. 13 K.O.)

gewijzigd:

Bijlage 7 A

De bepalingen in deze bijlage 7A hebben betrekking op een verdere uitwerking van art. 13 K.O. en betreffen de uitkeringen die tot en met 2013 zijn ingegaan. Hieronder worden ook verstaan weduwen- en wezenuitkeringen die na 2013 kunnen opkomen door overlijden van de emerituspredikant die tot en met 2013 een uitkering genoot.

Ook gelden deze bepalingen voor de in artikel 23 genoemde categorie predikanten.

De artikelen 1 tot en met 4 en 20 tot en met 23 betreffen algemene bepalingen.

Vanaf art. 5 tot en met 19 zijn de regels met betrekking tot de uitkeringen opgenomen.

Art. 1. De plaatselijke kerken zijn verplicht overeenkomstig Gods Woord in het levensonderhoud van hun emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen op een verantwoorde wijze te voorzien. De kerken hebben aan deze verplichting uitdrukking gegeven in art. 13 K.O.

Art. 2. Er bestaat een algemene kas, die gerechtigd is aan de plaatselijke kerken uitkeringen te doen om aan de in art. 1 bedoelde verplichtingen te helpen voldoen. In overleg met de desbetreffende kerkenraden kunnen de uitkeringen uit de kas ook rechtstreeks aan de belanghebbende emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen worden gedaan.

Art. 3. Het beheer van de kas is opgedragen aan zeven deputaten, die daartoe machtiging en instructie ontvangen van de generale synode. De voorzitter, de eerste en de tweede penningmeester en de vier deputaten worden benoemd door de generale synode voor de periode die ligt tussen de benoemende en de volgende generale synode. Zij zijn herbenoembaar. Voor de vier deputaten worden ook secundi benoemd.

Deputaten zijn verplicht op aanvraag van de desbetreffende kerkenraad steun te verlenen, overeenkomstig de in deze instructie gestelde regels.

Art. 4. Wanneer deputaten art. 13 K.O. van een classis bericht van emeritaatverlening hebben ontvangen, zenden zij aan de desbetreffende kerkenraad een formulier met verzoek de daarop gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Art. 5. De uitkeringen uit de kas aan de emerituspredikanten en de predikantsweduwen worden afgeleid van een door de generale synode vastgestelde uitkeringsgrondslag. Dit is vanaf 2012 138% van het middelloon (gemiddelde van de aanvaarde minimumtraktementen gedurende 37 jaren), aangepast met een eventuele indexatie per 1 januari van elk jaar.

Aan deputaten is opdracht gegeven jaarlijks te onderzoeken of indexatie van de uitkering kan plaatsvinden.

Deputaten stellen hiertoe beleid op. Het beleid wordt getoetst aan de ontwikkelingen in de maatschappij, de financiële positie en de vermogensopbouw van de emeritikas.

Art. 6. De uitkeringen worden per kwartaal bij vooruitbetaling gedaan.

Art. 7. Een emerituspredikant met de AOW-gerechtigde leeftijd ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn AOW-uitkering, 70% van de uitkeringsgrondslag bedraagt. Ingaande het jaar 2005 geldt als AOW-uitkering voor zowel een gehuwde als een ongehuwde emerituspredikant van vijfenzestig jaar of ouder tweemaal de jaarlijkse uitkering voor een gehuwde ingevolge de AOW.

Voor ongehuwde emerituspredikanten van vijfenzestig jaar of ouder, die in 2004 al een uitkering uit de emeritikas ontvingen, geldt dat de bepalingen zoals die golden tot en met 2004 tot aan hun overlijden worden gerespecteerd. Een emerituspredikant die de leeftijd van vijfenzestig jaar nog niet heeft bereikt, ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn eventuele WAZ-uitkering, 75% van de uitkeringsgrondslag bedraagt.

Bovendien worden aan emerituspredikanten beneden de AOW-gerechtigde leeftijd de hun opgelegde aanslagen in de premieheffing voor de volksverzekeringen gerestitueerd voor zover de aanslagen betrekking hebben op de tijd die valt na de datum waarop hun uitkering uit de emeritikas is ingegaan.

Art. 8. Op de uitkering ingevolge art. 7 voor emerituspredikanten met een AOW-gerechtigde leeftijd worden in mindering gebracht:

a. inkomsten die predikanten genieten uit hoofde van de vervulling van bijzondere arbeid, als bedoeld in art. 6 K.O., inclusief een hun als zodanig toegekend pensioen, voor zover die 15% van de uitkeringsgrondslag zoals vermeld in artikel 5 te boven gaan;

b. pensioenrechten die voortvloeien uit de vervulling van functies vóór en/of nevenfuncties tijdens de ambtsperiode, voor zover die 15% van de uitkeringsgrondslag zoals vermeld in artikel 5 te boven gaan;

c. de korting op de AOW-uitkering, die voortvloeit uit het niet-verzekerd zijn gedurende het verblijf buitenslands.

Art. 9. Op de uitkering ingevolge art. 7 aan emerituspredikanten beneden de AOW-gerechtigde leeftijd worden in mindering gebracht:

a. inkomsten als genoemd in art. 8 sub a;

b. inkomsten uit arbeid, van welke aard die ook moge zijn, voor zover deze 15% van de uitkeringsgrondslag zoals vermeld in art. 5 te boven gaan;

c. pensioenrechten als omschreven en beperkt in art. 8 sub b.

Art. 10. Wanneer deputaten art. 13 K.O. van een kerkenraad bericht ontvangen van het overlijden van een predikant, hetzij in actieve dienst of na reeds verleend emeritaat, die een weduwe en/of kinderen nalaat, zenden zij aan die kerkenraad een formulier met verzoek de daarop gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Art. 11. Een weduwe van een emerituspredikant ontvangt gedurende een periode van vijf maanden na de maand waarin haar echtgenoot is overleden, nog dezelfde uitkering die haar echtgenoot zou hebben genoten als hij niet zou zijn overleden. Daarna wordt aan de weduwe de weduwen- uitkering uit de kas betaald.

Art. 12. Een predikantsechtgenote die weduwe wordt en geen kinderen heeft te verzorgen, ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze tezamen met haar eventuele ANW- of AOW-uitkering 50% van de uitkeringsgrondslag bedraagt.

Indien zij één kind dan wel twee of meer kinderen heeft te verzorgen, ontvangt elk kind een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze tezamen met een eventuele halfwezenuitkering (ANW en/of wezenpensioen) gelijk is aan 10% van de uitkeringsgrondslag. In geval van twee of meer kinderen ontvangt de weduwe bovendien een toelage van 70% van de helft van het bedrag waarmee de door haar verschuldigde premie van de ziektekostenverzekering het bedrag van € 2.000,- overschrijdt. Weduwen die een ANW- uitkering genieten en op 31 december 2004 reeds in het genot daarvan waren, ontvangen een toeslag van € 1.410,- per jaar.

Dit artikel is van toepassing op kinderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en op studerende of invalide kinderen, zolang zij jonger zijn dan 27 jaar en niet over voldoende eigen inkomsten beschikken.

Bovendien worden aan de in dit artikel bedoelde weduwen, die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, alsmede aan de in dit artikel genoemde kinderen, de hun opgelegde aanslagen in de premieheffing voor de volksverzekeringen gerestitueerd voor zover de aanslagen betrekking hebben op de tijd die valt na de datum waarop hun uitkering uit de emeritikas is ingegaan.

Art. 13. Aan weduwen die recht hebben op een uitkering ingevolge de ANW, doch bij wie dit recht in verband met de inkomenstoets niet of niet geheel tot een uitkering leidt, wordt deze korting niet door de emeritikas gecompenseerd.

Art. 14. Op de weduwenuitkering ingevolge art. 12 en 13 van deze instructie wordt in mindering gebracht:

a. het weduwepensioen waarop de weduwe recht heeft op grond van pensioengerechtigde diensttijd die haar echtgenoot voor zijn overlijden heeft doorgebracht in functies voor en/of nevenfuncties tijdens zijn ambtsperiode. Bij een eerder huwelijk tevens het weduwepensioen waarop zij recht heeft uit dat huwelijk;

b. de korting op de AOW-uitkering, die voortvloeit uit het niet-verzekerd zijn gedurende het verblijf buitenslands;

c. voor weduwen beneden de AOW-gerechtigde leeftijd, die geen recht hebben op een uitkering ingevolge de ANW, de uit arbeid verkregen inkomsten, waaronder begrepen uitkeringen en eigen pensioen.

Alle in dit artikel genoemde inhoudingen worden slechts toegepast voor zover het pensioen en/of de uit arbeid verkregen inkomsten een bedrag van 15% van het uitkeringsgrondslag zoals vermeld in art. 5 te boven gaan.

Art. 15. Aan volle wezen beneden de leeftijd van 16 jaar en aan volle wezen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die studeren of invalide zijn en die niet over voldoende inkomsten beschikken, wordt een uitkering uit de kas verstrekt gelijk aan 50% van de door deze wezen genoten uitkering krachtens de ANW, onder aftrek van eigen inkomsten, anders dan de genoten ANW-uitkering.

Wordt de ANW-uitkering voor een volle wees beëindigd of ingetrokken omdat hij voor een uitkering krachtens de Wajong c.q. WAZ in aanmerking komt, dan blijft deze wees, indien zijn Wajong c.q. WAZ-uitkering en zijn eventuele overige inkomsten niet voldoende zijn om in zijn onderhoud te voorzien, tot het bereiken van de 27-jarige leeftijd een aanvullende uitkering uit de emeritikas genieten, zodanig dat zijn inkomen gelijk is aan 150% van de uitkering krachtens de ANW voor wezen van 16-20 jaar.

Art. 16. Aan een emerituspredikant-weduwnaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft en hertrouwt met een vrouw die ook de AOW-gerechtigde leeftijd heeft, wordt de uitkering uit de emeritikas verleend die geldt voor gehuwde emeritus predikanten.

Art. 17. Aangezien art. 13 K.O. beoogt in het levensonderhoud te voorzien, kan van de als norm geldende bedragen worden afgeweken in gevallen van bijzondere noden of slechts gedeeltelijke onbekwaamheid tot uitoefening van de dienst. Een en ander ter beoordeling van deputaten art. 13 K.O. gehoord de belanghebbende.

Art. 18. Aan alle belanghebbenden wordt jaarlijks, in de maand mei, een procentuele vakantietoelage uitbetaald. Het percentage van die toelage is gelijk aan het percentage dat jaarlijks door deputaten financiële zaken geadviseerd wordt voor de vakantietoelage voor de in actieve dienst zijnde predikanten.

Het percentage wordt berekend over het bedrag van de uitkering die voor de belanghebbende in het desbetreffende kalenderjaar is vastgesteld, en in evenredigheid aan het aantal maanden dat de belanghebbende over een periode van 12 maanden, voorafgaande aan 1 juni, in het genot van een uitkering is geweest.

Art. 19. Bij overlijden van een emerituspredikant, een predikantsweduwe of een volle wees van een predikant worden de uitkeringen aan de nabestaanden nog betaald over de twee maanden volgende op de maand van overlijden.

Art. 20. Eens per drie jaar stelt de generale synode de verplichte minimumbijdrage per lid en per dooplid vast ter dekking van de lopende uitkeringen en ter ondersteuning van een vermogen voor toekomstige verplichtingen.

Deputaten art 13 K.O. dienen hiertoe een begroting voor de betreffende jaren in.

Uitgangspunt in deze begroting is een beheerste ontwikkeling van de omslag: zowel wat betreft de mogelijkheden om compensatiemaatregelen te treffen als in te spelen op maatschappelijke en financiële ontwikkelingen.

Art. 21. Aan elke generale synode brengen deputaten rapport uit met overlegging van de financiële gegevens betreffende de inkomsten, de uitgaven en het kapitaal van de kas over de voorgaande drie jaren en van begrotingen voor de komende drie jaren.

Art. 22. Deputaten art. 13 K.O. zijn door de generale synode gemachtigd tot het in ontvangst nemen van de verplichte omslagen, giften, legaten en erflatingen. De juiste formulering voor legateringen en erflatingen ten gunste van de emeritikas luidt: ‘Aan de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de algemene kas tot steun aan de kerken voor de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen’ of ‘Aan de Christelijke Gereformeerde Kerk te … ten behoeve van de algemene kas tot steun aan de kerken voor de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen’.

Art. 23. Ter voorziening in bijzondere gevallen kennen deputaten, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiële middelen, aan plaatselijke kerken het recht op een uitkering toe ten behoeve van diegenen die de kerken in het ambt van predikant een tijdlang hebben gediend en hun weduwen en wezen; de uitkering wordt op dezelfde wijze bepaald als die van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen, evenwel met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de tijd dat zij onze kerken als predikant hebben gediend, terwijl het tweede gedeelte van artikel 8 sub b van de instructie niet van toepassing is.

Art. 24. Bij de uitvoering van de in artikel 23 getroffen voorziening zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a. Onder uitkeringen worden uitsluitend verstaan die waarop aanspraak bestaat vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en ingeval van eerder overlijden.

b. De aanvraag dient te geschieden bij de kerk waaraan de predikant het laatst was verbonden. Indien de betreffende kerk is opgeheven, dient de aanvraag te geschieden bij de door de classis waartoe de opgeheven kerk behoorde aangewezen rechtsopvolger. Deze kerk dient hiervan binnen 14 dagen kennis te geven aan deputaten.

c. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de van toepassing zijnde uitkering per jaar te vermenigvuldigen met een breuk met in de teller de diensttijd doorgebracht in onze kerken en in de noemer het aantal te behalen dienstjaren te stellen op 40.

d. Indien de uitkering tezamen met de aanspraken opgebouwd voor en tijdens de ambtsperiode en na het vertrek van de predikant, hoger is dan de van toepassing zijnde uitkering per jaar, dan komt het meerdere volledig in mindering op de in lid c. berekende uitkering van de emeritikas. De hoogte van de uitkering door PFZW wordt hierdoor niet beïnvloed.

e. De aan artikel 23 te ontlenen aanspraken komen na die welke kunnen worden ontleend aan regelingen die van toepassing zijn bij andere kerkgenootschappen c.q. instellingen.

f. Artikel 23 is van toepassing op de predikant, die in 1996 of later de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt of voor het bereiken van die leeftijd komt te overlijden.

Bijlage 7 B

Algemeen:

De bepalingen in deze bijlage 7B hebben betrekking op uitkeringen die vanaf 2014 ingaan. Met ingang van 1 januari 2013 worden de emeritaatverplichtingen ondergebracht bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Dit geldt alleen voor predikanten die op 1 januari 2013 verbonden waren aan een gemeente of dienstbaar aan een deputaatschap/Theologische Universiteit Apeldoorn.

Ook gelden deze bepalingen voor de in artikel 23 genoemde categorie predikanten.

De artikelen 1 tot en met 4 en 20 tot en met 23 betreffen algemene bepalingen.

In art. 5 tot en met 19 zijn de regels met betrekking tot de uitkeringen opgenomen.

Art. 1. De plaatselijke kerken zijn verplicht overeenkomstig Gods Woord in het levensonderhoud van hun emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen op een verantwoorde wijze te voorzien. De kerken hebben aan deze verplichting uitdrukking gegeven in art. 13 K.O.

Art. 2. Er bestaat een algemene kas, die gerechtigd is aan de plaatselijke kerken uitkeringen te doen om aan de in art. 1 bedoelde verplichtingen te helpen voldoen. In overleg met de desbetreffende kerkenraden kunnen de uitkeringen uit de kas ook rechtstreeks aan de belanghebbende emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen worden gedaan.

Art. 3. Het beheer van de kas is opgedragen aan zeven deputaten, die daartoe machtiging en instructie ontvangen van de generale synode. De voorzitter, de eerste en de tweede penningmeester en de vier deputaten worden benoemd door de generale synode voor de periode die ligt tussen de benoemende en de volgende generale synode. Zij zijn herbenoembaar. Voor de vier deputaten worden ook secundi benoemd.

Deputaten zijn verplicht op aanvraag van de desbetreffende kerkenraad steun te verlenen, overeenkomstig de in deze instructie gestelde regels.

Art. 4. Wanneer deputaten art. 13 K.O. van een classis bericht van emeritaatverlening hebben ontvangen, zenden zij aan de desbetreffende kerkenraad een formulier met verzoek de daarop gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Art. 5. De uitkeringen uit de kas aan de emerituspredikanten en de predikantsweduwen worden afgeleid van een door de generale synode vast te stellen ‘uitkeringsgrondslag’.Vanaf 2012 is dit 138% van het middelloon (gemiddelde van de aanvaarde minimumtraktementen gedurende 37 jaren), aangepast met een eventuele indexatie per 1 januari van elk jaar. De uitkering aan de predikant wordt bepaald door de formule, de ‘uitkeringsfactor’: {37 – [37 – (het verschil tussen het maximaal bereikbare aantal dienstjaren (minimaal 37 jaren) en de resterende diensttijd tot 65 jaar, gerekend vanaf 1 januari 2013)]}/37 Het maximum uit deze formule is bepaald op 100%.

Door deze factor te vermenigvuldigen met de uitkeringsgrondslag wordt de te betalen uitkering bepaald.

Voor de jaren vanaf 2013 vindt pensioenopbouw plaats via PFZW.

Aan deputaten is opdracht gegeven jaarlijks te onderzoeken of indexatie van de uitkering kan plaatsvinden.

Het beleid wordt getoetst aan de ontwikkelingen in de maatschappij, de financiële positie en de vermogensopbouw van de emeritikas.

Art. 6. De uitkeringen worden per kwartaal bij vooruitbetaling gedaan.

Art. 7. Een emerituspredikant met de AOW-gerechtigde leeftijd ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn AOW-uitkering, 70% van de uitkeringsgrondslag 2012 bedraagt. Hierbij wordt rekening gehouden met de individuele uitkeringsfactor, genoemd in artikel 5. Als AOW-uitkering geldt voor zowel een gehuwde als een ongehuwde emerituspredikant met de AOW-gerechtigde leeftijd tweemaal de jaarlijkse uitkering voor een gehuwde ingevolge de AOW.

Een emerituspredikant die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze 75% van de uitkeringsgrondslag bedraagt.

Art. 8. Op de uitkering ingevolge art. 7 voor emerituspredikanten die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, worden in mindering gebracht:

a. inkomsten die predikanten genieten uit hoofde van de vervulling van bijzondere arbeid, als bedoeld in art. 6 K.O., inclusief een hun als zodanig toegekend pensioen, voor zover die 15% van de uitkeringsgrondslag maal de uitkeringsfactor zoals vermeld in artikel 5 te boven gaan;

b. pensioenrechten die voortvloeien uit de vervulling van functies vóór en/of nevenfuncties tijdens de ambtsperiode, voor zover die 15% van de uitkeringsgrondslag maal de uitkeringsfactor zoals vermeld in artikel 5 te boven gaan;

c. de korting op de AOW-uitkering die voortvloeit uit het niet-verzekerd zijn gedurende het verblijf buitenslands.

Art. 9. Op de uitkering ingevolge art. 7 aan emerituspredikanten beneden de AOW-gerechtigde leeftijd worden in mindering gebracht:

a. inkomsten als genoemd in art. 8 sub a;

b. inkomsten uit arbeid, van welke aard die ook moge zijn, voor zover deze 15% van de uitkeringsgrondslag zoals vermeld in art. 5 te boven gaan;

c. pensioenrechten als omschreven en beperkt in art. 8 sub b.

Art. 10. Wanneer deputaten art. 13 K.O. van een kerkenraad bericht ontvangen van het overlijden van een predikant, hetzij in actieve dienst of na reeds verleend emeritaat, die een weduwe en/of kinderen nalaat, zenden zij aan die kerkenraad een formulier met verzoek de daarop gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Art. 11. Een weduwe van een emerituspredikant ontvangt gedurende een periode van vijf maanden na de maand waarin haar echtgenoot is overleden, nog dezelfde uitkering die haar echtgenoot zou hebben genoten als hij niet zou zijn overleden. Daarna wordt aan de weduwe de weduwen uitkering uit de kas betaald.

Art. 12. Een predikantsechtgenote die weduwe wordt en geen kinderen heeft te verzorgen ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met haar eventuele ANW- of AOW-uitkering 50% van de uitkerings-grondslag maal de uitkeringsfactor bedraagt.

Indien zij één kind dan wel twee of meer kinderen heeft te verzorgen, ontvangt elk kind een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met een eventuele halfwezenuitkering (ANW en/of wezenpensioen) gelijk is aan 10% van de uitkeringsgrondslag maal de uitkeringsfactor.

Dit artikel is van toepassing op kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt.

Art. 13. Aan weduwen die recht hebben op een uitkering ingevolge de ANW, doch bij wie dit recht in verband met de inkomenstoets niet of niet geheel tot een uitkering leidt, wordt deze korting niet door de emeritikas gecompenseerd.

Art. 14. Op de weduwenuitkering ingevolge art. 12 en 13 van deze instructie wordt in mindering gebracht:

a. het weduwepensioen waarop de weduwe recht heeft op grond van pensioengerechtigde diensttijd die haar echtgenoot voor zijn overlijden heeft doorgebracht in functies voor en/of nevenfuncties tijdens zijn ambtsperiode. Bij een eerder huwelijk tevens het weduwepensioen waarop zij recht heeft uit dat huwelijk;

b. de korting op de AOW-uitkering, die voortvloeit uit het niet-verzekerd zijn gedurende het verblijf buitenslands;

c. voor weduwen beneden de AOW-gerechtigde leeftijd, die geen recht hebben op een uitkering ingevolge de ANW, de uit arbeid verkregen inkomsten, waaronder begrepen uitkeringen en eigen pensioen.

Alle in dit artikel genoemde inhoudingen worden slechts toegepast voor zover het pensioen en/of de uit arbeid verkregen inkomsten een bedrag van 15% van de uitkeringsgrondslag maal de uitkeringsfactor zoals vermeld in art. 5 te boven gaan.

Art. 15. Aan volle wezen in de leeftijd tot 21 jaar wordt een uitkering uit de kas verstrekt gelijk aan 50% van de door deze wezen genoten uitkering krachtens de ANW, onder aftrek van eigen inkomsten, anders dan de genoten ANW-uitkering.

Wordt de ANW-uitkering voor een volle wees beëindigd of ingetrokken omdat hij voor een uitkering krachtens de Wajong in aanmerking komt, dan blijft deze wees, indien zijn Wajong-uitkering en zijn eventuele overige inkomsten niet voldoende zijn om in zijn onderhoud te voorzien, tot het bereiken van de 27-jarige leeftijd een aanvullende uitkering uit de emeritikas genieten, zodanig dat zijn inkomen gelijk is aan 150% van de uitkering krachtens de ANW voor wezen van 16-20 jaar.

Art. 16. Aan een emerituspredikant-weduwnaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft en hertrouwt met een vrouw die ook de AOW-gerechtigde leeftijd heeft, wordt de uitkering uit de emeritikas verleend die geldt voor gehuwde emeritus predikanten.

Art. 17. Aangezien art. 13 K.O. beoogt in het levensonderhoud te voorzien, kan van de als norm geldende bedragen worden afgeweken in gevallen van bijzondere noden of slechts gedeeltelijke onbekwaamheid tot uitoefening van de dienst. Een en ander ter beoordeling van deputaten art. 13 K.O. gehoord de belanghebbende.

Art. 18. Aan alle belanghebbenden wordt jaarlijks, in de maand mei, een procentuele vakantietoelage uitbetaald. Het percentage van die toelage is gelijk aan het percentage dat jaarlijks door deputaten financiële zaken geadviseerd wordt voor de vakantietoelage voor de in actieve dienst zijnde predikanten.

Het percentage wordt berekend over het bedrag van de uitkering die voor de belanghebbende in het desbetreffende kalenderjaar is vastgesteld, en in evenredigheid aan het aantal maanden dat de belanghebbende over een periode van 12 maanden, voorafgaande aan 1 juni, in het genot van een uitkering is geweest.

Art. 19. Bij overlijden van een emerituspredikant, een predikantsweduwe of een volle wees van een predikant worden de uitkeringen aan de nabestaanden nog betaald over de twee maanden volgende op de maand van overlijden.

Art. 20. Eens per drie jaar stelt de generale synode de verplichte minimumbijdrage per lid en per dooplid vast ter dekking van de lopende uitkeringen en ter ondersteuning van een vermogen voor toekomstige verplichtingen.

Deputaten dienen hiertoe een begroting voor de betreffende jaren in.

Uitgangspunt in deze begroting is een beheerste ontwikkeling van de omslag: zowel wat betreft de mogelijkheden om compensatiemaatregelen te treffen als in te spelen op maatschappelijke en financiële ontwikkelingen.

Art. 21. Aan elke generale synode brengen deputaten rapport uit met overlegging van de financiële gegevens betreffende de inkomsten, de uitgaven en het kapitaal van de kas over de voorgaande drie jaren en van begrotingen voor de komende drie jaren.

Art. 22. Deputaten art. 13 K.O. zijn door de generale synode gemachtigd tot het in ontvangst nemen van de verplichte omslagen, giften, legaten en erflatingen. De juiste formulering voor legateringen en erflatingen ten gunste van de emeritikas luidt: ‘Aan de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de algemene kas tot steun aan de kerken voor de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen’ of ‘Aan de Christelijke Gereformeerde Kerk te… ten behoeve van de algemene kas tot steun aan de kerken voor de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen’.

Art. 23. Ter voorziening in bijzondere gevallen kennen deputaten, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiële middelen, aan plaatselijke kerken het recht op een uitkering toe ten behoeve van diegenen die de kerken in het ambt van predikant een tijdlang hebben gediend en hun weduwen en wezen; de uitkering wordt op dezelfde wijze bepaald als die van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen, evenwel met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de tijd dat zij onze kerken als predikant hebben gediend, terwijl het tweede gedeelte van artikel 8 sub b van de instructie niet van toepassing is.

Art. 24. Bij de uitvoering van de in artikel 23 getroffen voorziening zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a. Onder uitkeringen worden uitsluitend verstaan die waarop aanspraak bestaat vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en ingeval van eerder overlijden.

b. De aanvraag dient te geschieden bij de kerk waaraan de predikant het laatst was verbonden. Indien de betreffende kerk is opgeheven, dient de aanvraag te geschieden bij de door de classis waartoe de opgeheven kerk behoorde aangewezen rechtsopvolger. Deze kerk dient hiervan binnen 14 dagen kennis te geven aan deputaten.

c. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de van toepassing zijnde uitkering per jaar te vermenigvuldigen met een breuk met in de teller de diensttijd doorgebracht in onze kerken en in de noemer het aantal te behalen dienstjaren te stellen op 40.

d. Indien de uitkering tezamen met de aanspraken opgebouwd voor en tijdens de ambtsperiode en na het vertrek van de predikant, hoger is dan de van toepassing zijnde uitkering per jaar, dan komt het meerdere volledig in mindering op de in lid c. berekende uitkering van de emeritikas. De hoogte van de uitkering door PFZW wordt hierdoor niet beïnvloed.

e. De aan artikel 23 te ontlenen aanspraken komen na die welke kunnen worden ontleend aan regelingen die van toepassing zijn bij andere kerkgenootschappen c.q. instellingen.

f. Artikel 23 is van toepassing op de predikant, die in 1996 of later de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt of voor het bereiken van die leeftijd komt te overlijden.

Bijlage 7 C

De bepalingen in deze bijlage 7C hebben betrekking op predikanten en hun nagelaten betrekkingen die vanaf 2013 voor het eerst hun ambt aanvaarden en verbonden zijn aan een gemeente of dienstbaar aan een deputaatschap/ Theologische Universiteit Apeldoorn. Met ingang van 1 januari 2013 worden de emeritaatverplichtingen ten aanzien van hen ondergebracht bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn.

Art. 1. De plaatselijke kerken zijn verplicht overeenkomstig Gods Woord in het levensonderhoud van hun emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen op een verantwoorde wijze te voorzien. De kerken hebben aan deze verplichting uitdrukking gegeven in art. 13 K.O.

Art. 2. Er bestaat een algemene kas, die gerechtigd is aan de plaatselijke kerken uitkeringen te doen om aan de in art. 1 bedoelde verplichtingen te helpen voldoen. In overleg met de desbetreffende kerkenraden kunnen de uitkeringen uit de kas ook rechtstreeks aan de belanghebbende emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen worden gedaan.

Art. 3. Het beheer van de kas is opgedragen aan zeven deputaten, die daartoe machtiging en instructie ontvangen van de generale synode. De voorzitter, de eerste en de tweede penningmeester en de vier deputaten worden benoemd door de generale synode voor de periode die ligt tussen de benoemende en de volgende generale synode. Zij zijn herbenoembaar. Voor de vier deputaten worden ook secundi benoemd.

Deputaten zijn verplicht op aanvraag van de desbetreffende kerkenraad steun te verlenen, overeenkomstig de in deze instructie gestelde regels.

Art. 4. De voorwaarden van deelname in het pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) zijn opgenomen in het pensioenreglement dat elke predikant ontvangt bij inschrijving.

Het pensioenreglement is ook te raadplegen via de website: http://www.pfzw.nl/Documents/brochures-werkgevers/statuten-en-reglementen-2013.pdf

Art. 5. Aangezien art. 13 K.O. beoogt in het levensonderhoud te voorzien, kan van de als norm geldende bedragen worden afgeweken in gevallen van bijzondere noden of slechts gedeeltelijke onbekwaamheid tot uitoefening van de dienst. Een en ander ter beoordeling van deputaten art. 13 K.O. gehoord de belanghebbende.

Art. 6. Eens per drie jaar stelt de generale synode de verplichte minimumbijdrage per lid en per dooplid vast ter dekking van de lopende uitkeringen en ter ondersteuning van een vermogen voor toekomstige verplichtingen.

Deputaten dienen hiertoe een begroting voor de betreffende jaren in.

Uitgangspunt in deze begroting is een beheerste ontwikkeling van de omslag: zowel wat betreft de mogelijkheden om compensatiemaatregelen te treffen als in te spelen op maatschappelijke en financiële ontwikkelingen.

Art. 7. Aan elke generale synode brengen deputaten rapport uit met overlegging van de financiële gegevens betreffende de inkomsten, de uitgaven en het kapitaal van de kas over de voorgaande drie jaren en van begrotingen voor de komende drie jaren.

Art. 8. Deputaten art. 13 K.O. zijn door de generale synode gemachtigd tot het in ontvangst nemen van de verplichte omslagen, giften, legaten en erflatingen. De juiste formulering voor legateringen en erflatingen ten gunste van de emeritikas luidt: ‘Aan de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de algemene kas tot steun aan de kerken voor de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen’ of ‘Aan de Christelijke Gereformeerde Kerk te… ten behoeve van de algemene kas tot steun aan de kerken voor de verzorging van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen’.

Art. 9. Ter voorziening in bijzondere gevallen kennen deputaten, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiële middelen, aan plaatselijke kerken het recht op een uitkering toe ten behoeve van diegenen, die de kerken in het ambt van predikant een tijdlang hebben gediend en hun weduwen en wezen; de uitkering wordt op dezelfde wijze bepaald als die van emerituspredikanten, predikantsweduwen en -wezen, evenwel met dien verstande, dat rekening wordt gehouden met de tijd dat zij onze kerken als predikant hebben gediend.

Art. 10. Bij de uitvoering van de in artikel 9 getroffen voorziening zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a. Onder uitkeringen worden uitsluitend verstaan die waarop aanspraak bestaat vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en ingeval van eerder overlijden.

b. De aanvraag dient te geschieden bij de kerk waaraan de predikant het laatst was verbonden. Indien de betreffende kerk is opgeheven, dient de aanvraag te geschieden bij de door de classis waartoe de opgeheven kerk behoorde aangewezen rechtsopvolger. Deze kerk dient hiervan binnen 14 dagen kennis te geven aan deputaten.

c. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de van toepassing zijnde uitkering per jaar te vermenigvuldigen met een breuk met in de teller de diensttijd doorgebracht in onze kerken en in de noemer het aantal te behalen dienstjaren te stellen op 40.

d. Indien de uitkering tezamen met de aanspraken opgebouwd voor en tijdens de ambtsperiode en na het vertrek van de predikant, hoger is dan de van toepassing zijnde uitkering per jaar, dan komt het meerdere volledig in mindering op de in lid c. berekende uitkering van de emeritikas. De hoogte van de uitkering door PFZW wordt hierdoor niet beïnvloed.

e. De aan artikel 9 te ontlenen aanspraken komen na die welke kunnen worden ontleend aan regelingen die van toepassing zijn bij andere kerkgenootschappen c.q. instellingen.

f. Artikel 9 is van toepassing op de predikant, die in 1996 of later de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt of voor het bereiken van die leeftijd komt te overlijden.

2. BIJLAGE 8A (art. 15, 37 en 64):

Regeling voor het gestalte geven aan plaatselijke eenheid en samenwerking met gemeenten van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerk in Nederland.

1. Algemeen

In bijlage 8 van de K.O. wordt het nauwer samenleven gereguleerd met kerken die behoren tot een kerkverband waarvan de synode van de eigen kerken heeft geconstateerd dat het zich in alles wil stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis en met welk kerkverband contacten worden onderhouden door wederzijdse deputaten. Door dit nauwer samenleven wordt aanvankelijk gestalte gegeven aan eenheid tussen plaatselijke kerken van gereformeerd belijden.

Plaatselijk kan echter ook eenheid gevonden worden in erkenning en beleving van het Woord Gods en de belijdenis der kerken, alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk leven gelden, met kerken die niet tot een kerkverband behoren als bedoeld in bijlage 8.

Onderstaande regeling is bedoeld om de plaatselijke eenheid en samenwerking met gemeenten van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerk in Nederland te reguleren en aan een aantal voorwaarden te binden.

Analoog aan bijlage 8.1d kunnen christelijke gereformeerde kerkenraden ook predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland uitnodigen voor de bediening van Woord en sacramenten, de dienst der gebeden en de kerkelijke bevestiging van een huwelijk in de erediensten van de gemeente, mits kerkenraden zich ervan hebben vergewist dat deze predikanten in de uitoefening van hun ambt zich verbonden hebben aan de gereformeerde belijdenissen. Anderzijds zijn onze predikanten gerechtigd voor te gaan in een gemeente van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerk in Nederland wanneer een kerkenraad hen daartoe uitnodigt.

2. De weg tot plaatselijk nauwer samenleven

a. De nauwere samenleving kan alleen tot stand komen na genoegzame samensprekingen tussen de betrokken kerkenraden, waarbij gebleken is dat er metterdaad een eenheid is in erkenning en beleving van het Woord Gods en de belijdenis der kerken, alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk leven gelden. De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk dient zich ervan te vergewissen dat plaatselijk met name artikel 29 van de Nederlandse geloofsbelijdenis voluit wordt nageleefd.

b. De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk moet over de voorgenomen nauwere samenleving de gemeente horen en haar bewilliging vragen; slechts bij een naar het oordeel van de kerkenraad genoegzame eenparigheid van gevoelen in de gemeente kan de kerkenraad verdere stappen doen tot de voorgenomen nauwere samenleving.

c. De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk moet vervolgens het oordeel van de classis vragen omtrent de voorgenomen nauwere samenleving.

d. De classis zal zich overtuigen van:

1. het feit of betreffende kerkenraden onderling gesproken hebben over de onder 2a genoemde punten;

2. de onder 2b bedoelde bewilliging van de gemeente.

e. De classis zal door middel van de rondvraag naar art. 41 K.O. en van de kerkvisitatie naar art. 44 K.O. voortdurend haar aandacht geven aan de tot stand gekomen nauwere samenleving.

3. De inhoud van het plaatselijk nauwer samenleven

a. Het nauwer samenleven kan uitkomen in gezamenlijke diaconale, missionaire en pastorale activiteiten, gezamenlijke toerusting ten behoeve van de opbouw van de gemeente, incidenteel gezamenlijke erediensten, de toelating van elkaars ongecensureerde leden tot elkaars avondmaalsviering en het van tijd tot tijd in de dienst des Woords laten voorgaan van elkaars plaatselijke predikanten.

b. I n het kader van deze regeling kunnen onze kerkenraden, die deze samenwerking kennen, ook predikanten van andere plaatselijke kerken van eigen kerkverband uitnodigen, die daartoe de bewilliging van hun eigen kerkenraad behoeven.

3. BIJLAGE 9 (art.19)

Regelingen deputaten studie- en stimuleringsfonds

Artikel 1 - Voorwaarde en duur

1.1. Deputaten studiefonds kunnen financiële steun verlenen aan studenten die via het admissie-examen zijn toegelaten tot de studie aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn en niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge de Wet Studiefinanciering (WSF 2000).

1.2. De regeling geldt alleen voor voltijdstudenten.

1.3. De bijdrage uit het studiefonds wordt toegekend gedurende ten hoogste 6,5 jaar, gerekend vanaf het begin van de bachelor en wordt beëindigd aan het eind van de maand waarin de studie is afgerond.

1.4. Deputaten zullen geen ondersteuning toezeggen indien en zolang de daartoe ter beschikking gestelde middelen niet toereikend zijn.

Artikel 2 - Aanvraag

2.1. De aanvraag dient, met een toelichting van de financiële (gezins)situatie, drie maanden voor het begin van het studiejaar te worden ingediend bij de secretaris van het deputaatschap voor het studie- en stimuleringsfonds. De student is verplicht op verzoek van deputaten alle medewerking te verlenen om de noodzakelijk geachte gegevens betreffende zijn (hun) financiële draagkracht te verstrekken.

2.2. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de aanvraag worden ingediend op elk moment tijdens de studieperiode.

2.3. Deputaten zijn gehouden binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag en de aanvullende gegevens hun beslissing aan de (aankomende) student mee te delen. Een student kan schriftelijk en met redenen omkleed aan deputaten verzoeken om herziening van hun beslissing ten aanzien van de hem al of niet toegekende bijdrage.

2.4. Deputaten zijn gerechtigd om drie maanden voor de aanvang van het nieuwe studiejaar, aan de hand van een vragenformulier te toetsen of aan de voorwaarden voor verlenging van de bijdrage wordt voldaan. Indien blijkt dat sinds de laatste toekenning de financiële situatie of de persoonlijke omstandigheden van de student of zijn gezin aanmerkelijk zijn gewijzigd, kunnen deputaten de bijdrage herzien.

Artikel 3 - Voorwaarden toekenning

Er bestaat geen recht op een bijdrage uit het studiefonds indien:

3.1.1. de student in aanmerking komt voor studiefinanciering krachtens de Wet op de Studiefinanciering, of;

3.1.2. het vrij besteedbaar gezinsvermogen per 1 januari van het jaar van aanvraag hoger is dan € 25.000,- en op het moment van de aanvraag nog steeds beschikbaar is, of;

3.1.3. het totale gezinsvermogen hoger is dan € 50.000,- en op het moment van de aanvraag nog steeds beschikbaar is;

3.2. het brutogezinsinkomen meer bedraagt dan de WSF bijverdiengrens; dan is er slechts recht op een gedeeltelijke bijdrage. Het meerdere wordt in dat geval in mindering gebracht op de bijdrage uit het studiefonds;

3.3. de echtgenote van de student recht heeft op een WSF-bijdrage en haar recht daarop uitoefent; dan wordt de WSF-bijdrage (uitgezonderd de basisbeurs voor collegegeld en studiemiddelen) meegerekend bij het inkomen;

3.4. in de loop van een fiscaal jaar door de student wordt voorzien dat het gezinsinkomen resp. het verzamelinkomen aanmerkelijk (plus of min 10%) afwijkt van het verwachte inkomen op het moment van de aanvraag, dient de student daarvan tijdig bericht te geven aan deputaten zodat dienovereenkomstig eventueel aanpassing van de bijdrage zal kunnen plaatsvinden.

Voor definities: zie artikel 9

Artikel 4 - Studievorderingen

De steunverlening kan worden beëindigd resp. tijdelijk worden opgeschort indien, naar het oordeel van het curatorium, de studie onvoldoende vorderingen vertoont, alsook wanneer de student bij herhaling tekortschiet in het verstrekken van de door deputaten gevraagde informatie. Deputaten zijn bevoegd de studievorderingen op te vragen bij het college van hoogleraren.

Artikel 5 - Bijdragen

De bijdrage uit het studiefonds die aan de student kan worden verleend, kent de volgende componenten:

5.1.1. een bijdrage voor de kosten van het collegegeld of;

5.1.2. het instellingscollegegeld;

5.1.3. een bijdrage voor de kosten van studiemiddelen.

Deze bijdrage wordt verstrekt als schenking.

5.2. Voor de uitwonende student: een persoonsgebonden maandbudget voor levensonderhoud, zorgverzekering, reiskosten, enz. Het persoonsgebonden budget wordt als lening verstrekt. De lening is rentevrij.

5.3. In bijzondere gevallen, zulks ter beoordeling van deputaten, kan een gezinstoeslag worden toegekend ten behoeve van de verzorging van kinderen. De gezinstoeslag wordt als lening verstrekt.

5.4. Als richtlijn voor de bepaling van de bedragen geldt in principe de WSF-norm. Het toegekende bedrag wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.

Voor de bedragen: zie bijlage.

Artikel 6 - Aflossing lening

Van de totaal bij het studiefonds opgebouwde lening wordt 50% kwijtgescholden in gelijke delen over 15 jaar, te beginnen drie jaar na het afsluiten van de studie. De overige 50% van de lening dient in maximaal 15 jaar te worden afgelost, eveneens te beginnen drie jaar na beëindiging van de studie. Deze aflossing geschiedt in maandelijkse termijnen; Dit geldt voor nieuwe aanmeldingen m.i.v. januari 2014. Voor de lopende toezeggingen blijft de regeling 2010 van kracht.

Artikel 7 - Overige bepalingen

7.1. Indien de student de studie tussentijds afbreekt dan wel de admissiale status verliest, dient het totale bedrag van de reeds verstrekte lening binnen zes maanden te worden terugbetaald. In bijzondere omstandigheden kunnen deputaten, na overleg met het curatorium, een afwijkende regeling treffen.

7.2. Indien de student resp. predikant bij overlijden nog een restant schuld heeft, vervalt deze.

7.3. I ndien de predikant met vervroegd emeritaat gaat, kunnen deputaten overwegen om, afhankelijk van de financiële situatie van de predikant, het eventuele restant van de af te lossen lening geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden.

7.4. Indien de student na beëindiging van de studie geen predikant wordt of als predikant overgaat tot een andere staat des levens (art. 12 K.O.) of het verband van onze kerken verlaat, dient hij naast het verplicht af te lossen deel van de lening ook het nog resterende deel van het oorspronkelijk kwijt te schelden bedrag af te lossen in nader overeen te komen termijnen.

7.5. Acceptatie van de bijdragen uit het studiefonds houdt per definitie in dat de ontvanger zich akkoord verklaart met de voorwaarden en bepalingen van het reglement en zich daaraan conformeert.

Artikel 8 - Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen waarin de regeling niet voorziet of leidt tot een onredelijke uitwerking, beslissen deputaten. Dit is mede afhankelijk van de hun ter beschikking staande financiële middelen.

Artikel 9 - Definities

ad 3.1.1. Onder het vrij besteedbaar gezinsvermogen wordt verstaan het saldo van contant geld, bank- en girotegoeden plus de waarde van aandelen en overige beleggingen minus schulden per 1 januari van het jaar van aanvraag. Een eigen woning met daarop rustende hypotheek is daarbij niet inbegrepen.

ad 3.1.2. Onder het totale gezinsvermogen wordt verstaan het totaal van het vrij besteedbaar gezinsvermogen inclusief alle overige bezittingen en schulden. Voor de waardebepaling van de eigen woning wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.

ad 3.2. Onder het brutogezinsinkomen wordt verstaan de som van:

• bruto-inkomen uit arbeid en/of uit vroegere arbeid;

• resultaat uit overige werkzaamheden;

• winst uit onderneming;

• voordeel uit sparen en beleggen;

• periodieke uitkeringen; daarvan worden niet meegerekend: kinderbijslag, toeslag vanwege kindgebondenbudget, huurtoeslag, zorgverzekering, heffingskorting;

• terug ontvangen inkomstenbelasting.

Bijlage bij de regeling 2013 studiefonds TUA

* Hangt af van het bedrag dat de student is verschuldigd.

Inkomensgrens (2013) bruto € 13.365, -

4. BIJLAGE 19 (art. 21 K.O.)

Regeling voor deputaten Kerk en Israël

Algemeen deel

Art. 1.

Teneinde gestalte te geven aan de roeping van de kerken om luisterend, dienend en getuigend de ontmoeting te zoeken met Israël worden door zowel de particuliere synoden als door de generale synode deputaten benoemd, onder de naam ‘deputaten Kerk en Israël’.

Art. 2.

Door iedere particuliere synode wordt een tweetal deputaten met hun secundi aangewezen. Zij hebben zitting voor de tijd van twee jaar, tenzij zij in die tijd het ressort van hun particuliere synode verlaten. De generale synode benoemt een eerste secretaris en een tweede secretaris, alsmede een eerste en een tweede penningmeester. Dezen treden op elke generale synode af en zijn opnieuw herkiesbaar, zulks binnen de bepalingen van de maximale zittingstijd, door de generale synode vastgesteld. De generale synode kan adviseurs aan het deputaatschap toevoegen. De deputaten worden door de generale synode gemachtigd en geïnstrueerd. Zij zijn gehouden een verslag van hun werkzaamheden te geven aan elke particuliere en generale synode.

Art. 3.

Het is de taak van de deputaten om de geestelijke en stoffelijke belangen van de roeping ten aanzien van Israël te behartigen. Zij zijn gemachtigd om bij de uitvoering van hun opdracht als participant in de stichting Centrum voor Israëlstudies samen te werken met de medeparticipanten. Zij weten zich daarbij gebonden aan de met het oog daarop vastgestelde statuten.

Art. 4.

De zorg voor het archief ten behoeve van het werk van Kerk en Israël is aan de deputaten opgedragen. Zij benoemen functionarissen voor het beheer daarvan volgens deze regeling.

Art. 5.

De penningmeester van het deputaatschap heeft onder verantwoordelijkheid van de deputaten het beheer van de gelden. Hij zorgt voor een goede bewaarplaats en eventuele belegging van de gelden. De benodigde gelden voor de generale kas worden bijeengebracht door giften, schenkingen, erflatingen en collecten, met name door de Paascollecte. De deputaten hebben het recht, indien nodig, een extra collecte van de kerken te vragen, zulks na toestemming van deputaten financiële zaken. Deputaten zijn krachtens art. 84 van de kerkorde en binnen de grenzen van deze regeling bevoegd tot:

a. het in ontvangst nemen van gelden, waaronder legaten en erfstellingen;

b. het verrichten van betalingen.

Het beheer van de generale kas is toevertrouwd aan de penningmeester van deputaten. Hij ontvangt zijn instructies van deputaten financiële zaken en doet uitbetalingen binnen de door de generale synode goedgekeurde begrotingen. De penningmeester doet jaarlijks rekening en verantwoording aan de deputaten in een door hen vastgestelde vergadering. Dezen zullen alleen hun goedkeuring geven na de goedkeurende verklaring van de accountant die jaarlijks wordt aangezocht om de boeken na te zien. De deputaten doen eens in de drie jaar rekening en verantwoording aan de generale synode.

Bijzonder deel

Art. 6.

Bij de uitvoering van de roeping om de ontmoeting te zoeken met Israël, wordt binnen het kader van de participatie in het Centrum voor Israëlstudies een Israëlconsulent benoemd. De benoeming vindt plaats met inachtneming van de daarover in de statuten van de stichting Centrum voor Israëlstudies opgenomen bepalingen. Wanneer de Israëlconsulent een dienaar van het Woord uit de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland is, geldt het volgende:

a. Het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van de kerkorde.

b. Zij die volgens het bij a. bepaalde beroepen zijn, zullen indien nodig nader opgeleid worden voor de genoemde bijzondere dienst in Israël. Hiervan wordt verslag gedaan aan de generale synode.

c. Voor de uitzending tot deze bijzondere dienst in Israël zullen binnen het kader van de participatie in het Centrum voor Israëlstudies deputaten zich overtuigen van voldoende kennis en opleiding op de volgende punten:

1. kennis van de geschiedenis en de cultuur van het Joodse volk en de joodse religie;

2. met name in betrekking tot het terrein waar de beroepene zal arbeiden;

3. geschiedenis en inhoud van het werk van de kerk in Israël;

4. theorie daarvan naar gereformeerde beginselen.

d. De bevestiging van de beroepene vindt plaats in de kerk door welke hij voor de bijzondere dienst in Israël beroepen is, volgens het formulier daartoe door de generale synode vastgesteld (zie Acta 2013).

e. De dienaar van het Woord blijft ook op het terrein waar hij arbeidt de dienaar van de zendende kerk. Hij ontvangt zijn instructies voor het werk in Israël van het Centrum voor Israëlstudies, waarin deputaten participeren.

f. Het verlenen van emeritaat aan de dienaar des Woords en, in geval van overlijden, de onderhouding van zijn eventuele weduwe en wezen zal geschieden volgens de bepalingen van art. 13 van de kerkorde.

g. De regeling en verzorging van nevenactiviteiten, alsmede de vaststelling van de instructie van hen die in deze nevendiensten werkzaam zijn, wordt overgelaten aan het Centrum voor Israëlstudies, waarbinnen deputaten participeren.

h. De uitzending van een dienaar van het Woord voor het getuigenis van het Evangelie onder Israël geschiedt door de plaatselijke kerk, hetzij met hetzij zonder medewerking van andere plaatselijke kerken.

i. De kerken verlenen door haar deputaten medewerking aan de zendende kerk tot het uitzenden van een dienaar van het Woord voor het getuigenis van het Evangelie onder Israël.

j. De raad van de zendende kerk en het Centrum voor Israëlstudies, waarbinnen deputaten participeren, zullen ten minste eenmaal per jaar bijeenkomen, en verder zo dikwijls als door de kerkenraad of door de deputaten nodig wordt geacht. De kerkenraad kan zich doen vertegenwoordigen door gecommitteerden.

k. Het beroepen en de uitzending van een dienaar van het Woord voor het getuigenis van het Evangelie onder Israël geschiedt door de zendende kerk na een voordracht aan de gemeente door de kerkenraad in samenwerking met deputaten. De beroepsbrief en de instructie worden vastgesteld door de kerkenraad en het Centrum voor Israëlstudies, waarbinnen deputaten participeren.

l. De zendende kerk is verplicht haar dienaar die haar in het Evangelie dient, een behoorlijk honorarium voor levensonderhoud te waarborgen, alsmede een redelijke kostenvergoeding. De financiële verplichtingen die hieruit voortvloeien worden overgedragen aan deputaten Kerk en Israël.

m. Het toezicht op de belijdenis en wandel van de dienaar voor de bijzondere dienst in Israël berust bij de raad van de zendende kerk. Indien hij zondigt ten opzichte van leer of leven en de zendende kerk daarvan zekerheid krijgt, zal zij hem overeenkomstig de daarvoor in de kerkorde vervatte bepalingen behandelen.

Indien de Israëlconsulent geen christelijk-gereformeerde predikant is

n. Wanneer de Israëlconsulent wel lid is van de Christelijke Gereformeerde Kerken maar geen predikant, zal deze persoon aangesteld dienen te worden als kerkelijk werker, in de zin van art. 3 sub 8 van de kerkorde.

Indien de Israëlconsulent predikant is binnen de Protestantse Kerk in Nederland

o. Wanneer de Israëlconsulent predikant is binnen de Protestantse Kerk in Nederland, is hij gerechtigd om voor te gaan in diensten binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken naar analogie van de regeling rond de zogenaamde dovendienst, zoals omschreven in art. 64 sub 5 van de kerkorde.

Slotbepaling

Art. 7.

De artikelen van deze regeling kunnen door de generale synode gewijzigd, vermeerderd of verminderd worden. Daartoe mogen de deputaten voorstellen indienen.

5. BIJLAGE 27A (art. 31 K.O)

Integrale regeling voor de appelprocedure

Artikel 1. Definities

1.1. Besluit: een beslissing van een (meerdere) kerkelijke vergadering die is vastgelegd in de notulen van die vergadering of in een besluitenlijst en/of schriftelijk is meegedeeld.

1.2. Primair besluit: het oorspronkelijke besluit van een kerkelijke vergadering dat voorwerp is van de appelprocedure.

1.3. Appelbesluit: het besluit van een meerdere vergadering op het appel tegen het primaire besluit van kerkenraad of classis en tegen het besluit van de classis of de particuliere synode op een ingesteld appel.

1.4. Belanghebbende:

• ieder (doop of belijdend) lid dat en de kerkelijke vergadering die door een besluit in zijn belang wordt getroffen;

• ieder ander die door een besluit rechtstreeks wordt getroffen, voor zover hij daarin in redelijkheid, zulks naar het oordeel van de kerkelijke vergadering, niet kan berusten.

1.5. Kerkelijke vergadering: de kerkenraad en de meerdere vergaderingen, te weten classis, particuliere synode (PS) en generale synode (GS).

1.6. Verweerder: de kerkenraad of kerkelijke vergadering die het primaire besluit heeft genomen waartegen het appel zich richt.

1.7. Commissie: een door een kerkelijke vergadering benoemde commissie, die tot taak heeft de behandeling van een appel door de kerkelijke vergadering voor te bereiden door het appel te onderzoeken, desgewenst de betrokkenen te horen en door de vergadering te dienen met een advies. Een commissie bestaat uit minimaal drie leden, waarvan het merendeel is afgevaardigd naar de kerkelijke vergadering. 1.8. Commissie geschiloplossing: de door de PS op grond van de ‘regeling voor een commissie geschiloplossing per particuliere synode’ ingestelde commissie geschiloplossing.

Artikel 2. Reikwijdte

2.1 Deze regeling is van toepassing op appels bij

• de classis

• de PS

• de GS

tegen primaire besluiten van respectievelijk de kerkenraad, de classis of de PS en op appel tegen appelbesluiten van de classis en de PS.

2.2 De regeling is ook van toepassing op besluiten betreffende de uitoefening van de kerkelijke tucht en betreffende de positie van ambtsdragers.

2.3 De regeling is ook van toepassing op verzoeken om revisie van primaire besluiten van de kerkenraad, de classis of particuliere synode en van appelbesluiten van de meerdere vergaderingen.

Artikel 3. Algemene bepalingen ten aanzien van besluiten

3.1 De kerkelijke vergaderingen nemen hun besluiten na goede voorbereiding en met verwerking van vroegere besluitvorming.

3.2 Besluiten over de positie van een ambtsdrager die nadelig zijn voor de desbetreffende ambtsdrager en over de kerkelijke tucht, worden niet genomen dan nadat de betrokken ambtsdrager respectievelijk het betrokken lid in de gelegenheid is gesteld zich over het voornemen tot het besluit uit te laten.

3.3 Een tot een bepaalde persoon gericht besluit en de kennisgeving van een ander besluit maken melding van de uiterste termijn waarop tegen dit besluit appel kan worden aangetekend, dan wel revisie kan worden aangevraagd en van de (roepende kerk van) de kerkelijke vergaderingen waarbij dit moet gebeuren.

3.4 De appeltermijn bedraagt één maand na dagtekening van het besluit voor personen en voor kerkenraden. Voor andere kerkelijke vergaderingen bedraagt de appeltermijn één maand na de datum van de eerstvolgende vergadering van de desbetreffende kerkelijke vergadering. Wanneer het besluit zich niet richt tot een persoon, maar is bekend gemaakt in een kerkblad, begint de appeltermijn op de dag van de publicatie van het kerkblad.

Artikel 4. Het instellen van appel

4.1 Iedere belanghebbende kan appel instellen tegen een besluit.

4.2 Tegen een besluit van een kerkenraad dat niet schriftelijk aan hem is meegedeeld, kan een belanghebbende pas appel instellen nadat het besluit schriftelijk aan hem is meegedeeld, dan wel nadat de belanghebbende om schriftelijke mededeling van het besluit heeft verzocht en vier weken zijn verstreken sinds dit verzoek.

4.3 Een appel wordt schriftelijk ingesteld bij de (roepende kerk van de) kerkelijke vergadering die bevoegd is over het appel te oordelen. Appellant dient een afschrift van het appelschrift te doen toekomen aan verweerder.

4.4 Het appel schrift bevat:

a. een aanduiding van het besluit waartegen het appel zich richt en van de korte inhoud van dat besluit;

b. de gronden waarop het appel berust, in die zin dat duidelijk is dat en waarom het besluit volgens appellant in strijd is met de Heilige Schrift, de belijdenis van de kerk en/of de aanvaarde kerkorde en synodale besluiten.

4.5 Het appel tegen een primair besluit heeft opschortende werking totdat op het appel is beslist. Wanneer het appel gegrond wordt verklaard, duurt de opschortende werking tot verweerder een nieuw besluit heeft genomen. Wanneer tegen dat nieuwe besluit opnieuw appel wordt ingesteld heeft ook dat appel opschortende werking.

Artikel 5. Ontvankelijkheid van het appel

5.1 Een appel dat niet tijdig is ingediend, dat niet voldoet aan de in artikel 4 vermelde vereisten of dat niet is ingesteld door een belanghebbende wordt niet-ontvankelijk verklaard.

5.2 In afwijking van het in artikel 5.1 bepaalde, blijft niet-ontvankelijkheid vanwege een termijnoverschrijding achterwege wanneer én (1) het appel niet is ingesteld door een kerkelijke vergadering, én (2) in het besluit waartegen het appel is gericht de in artikel 3.3 bedoelde kennisgeving ontbreekt én (3) aannemelijk is dat het appellant vanwege het achterwege blijven van deze mededeling niet duidelijk was wanneer de appeltermijn tegen het besluit verstreken was.

5.3 Indien een appelschrift niet voldoet aan de in artikel 4.4 vermelde vereisten, wordt aan appellant een termijn van vier weken gesteld om het appelschrift zo aan te vullen dat alsnog aan deze vereisten wordt voldaan. Deze termijn kan om klemmende redenen worden verlengd met vier weken. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.1 blijft niet-ontvankelijkheid achterwege wanneer binnen de gestelde (verlengde) termijn alsnog aan de vereisten wordt voldaan.

5.4 Indien appellant het toezenden van een afschrift van het appelschrift als bedoeld in artikel 4.3 achterwege heeft gelaten, wordt aan hem een termijn van twee weken gesteld om dat alsnog te doen. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.1 blijft niet-ontvankelijkheid achterwege wanneer binnen deze termijn alsnog aan de vereisten wordt voldaan.

Artikel 6. Behandeling van het appel - de voorbereiding

6.1 De kerkelijke vergadering beoordeelt of het appel ontvankelijk is.

6.2 De kerkelijke vergadering kan ter voorbereiding van de behandeling van het appel een commissie instellen.

6.3 De kerkelijke vergadering kan verweerder verzoeken met een verweerschrift op het appel te reageren. Het verweerschrift wordt door de verweerder in afschrift naar de appellant gestuurd.

Artikel 7. Behandeling van het appel - de commissie

7.1 De commissie doet alles wat nodig is ter voorbereiding op een adequate behandeling van het appel door de kerkelijke vergadering.

7.2 De commissie hoort, indien nodig, appellant en verweerder, zo mogelijk in elkaars aanwezigheid, zulks ter beoordeling van de commissie. Appellant heeft de bevoegdheid zich bij het horen te laten bijstaan door een woordvoerder. Wanneer de commissie appellant niet hoort, stelt zij hem in de gelegenheid schriftelijk op het verweerschrift te reageren.

7.3 I ndien de appellant door ziekte of andere omstandigheden, zulks ter beoordeling van de kerkelijke vergadering, niet in staat is te worden gehoord, zal de commissie het horen van appellant voor een termijn van maximaal vier weken, te verlengen met een termijn van nogmaals vier weken, aanhouden.

Indien de appellant aangeeft dan nog niet te kunnen worden gehoord, stelt de commissie hem in de gelegenheid zich te laten vertegenwoordigen door een woordvoerder, dan wel schriftelijk op het verweerschrift te reageren. Indien appellant hiervan geen gebruik maakt, heeft de vergadering het recht het appel te behandelen zonder dat appellant gehoord is.

7.4 I ndien de appellant door ziekte of andere omstandigheden, zulks ter beoordeling van de kerkelijke vergadering, niet in staat is te worden gehoord, zal de commissie het horen van appellant voor een termijn van maximaal vier weken, te verlengen met een termijn van nogmaals vier weken, aanhouden.

7.5 De commissie kan, indien nodig, getuigen horen, zo mogelijk in aanwezigheid van appellant en verweerder.

7.6 De commissie kan, indien nodig, het oordeel vragen van een of meer deskundigen. Voordat de commissie daartoe overgaat, zal zij appellant en verweerder in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen. Indien een of meer deskundigen worden benoemd, kan de commissie besluiten de deskundige(n) te horen. Appellant en verweerder kunnen desgewenst bij dit horen aanwezig zijn.

7.7 Van het horen van appellant en verweerder en van het horen van eventuele getuigen en deskundigen wordt een verslag opgesteld. Het conceptverslag wordt aan appellant en verweerder verstrekt. Aan appellant en verweerder wordt een redelijke termijn gesteld schriftelijk op het conceptverslag te reageren. De door de commissie overgenomen opmerkingen worden in het definitieve verslag verwerkt. Het definitieve verslag en de schriftelijke reacties van appellant en verweerder op het conceptverslag worden aan het definitieve rapport van de commissie gehecht.

7.8 De commissie maakt een rapport op van haar bevindingen. Dit rapport bevat een verslag van de door haar vastgestelde feiten (het feitelijk deel van het rapport), een advies over de gegrondheid van het appel en, zo mogelijk, een conceptbeslissing. De commissie zal appellant en verweerder het concept van het feitelijk deel van het rapport doen toekomen en hen in de gelegenheid stellen binnen een redelijke termijn schriftelijk op dit concept te reageren. De door de commissie overgenomen opmerkingen worden in het definitieve rapport verwerkt. De schriftelijke reacties van appellant en verweerder worden aan het definitieve rapport gehecht.

7.9 Appellant en verweerder ontvangen een afschrift van het feitelijk deel van het definitieve rapport en van de aan het rapport gehechte definitieve verslagen.

7.10 De commissie verstrekt appellant en verweerder de stukken, die zij ten grondslag legt aan haar beslissing. Voor zover het vertrouwelijke stukken betreft, worden deze slechts verstrekt wanneer en appellant en verweerder toezeggen de vertrouwelijkheid van de stukken te zullen respecteren. Wanneer de stukken notulen van kerkelijke vergaderingen betreffen, zullen slechts die gedeelten van de notulen beschikbaar worden gesteld die van belang zijn voor de beoordeling van het appel. De commissie kan, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van in de stukken genoemde personen, de namen van deze personen onleesbaar maken.

Artikel 8. Behandeling van het appel - de kerkelijke vergadering

8.1 Indien een commissie is ingesteld, zullen appellant en verweerder niet aanwezig zijn bij de behandeling van het appel door de kerkelijke vergadering.

8.2 Indien geen commissie is ingesteld, worden zowel appellant als verweerder uitgenodigd om hun standpunt toe te lichten en om vragen te beantwoorden. Het bepaalde in artikel 7.2 is van overeenkomstige toepassing.

8.3 De afgevaardigden van verweerder naar de kerkelijke vergadering die het appel behandelt, zijn niet aanwezig bij de beraadslagingen door de kerkelijke vergadering over het appel.

8.4 De kerkelijke vergadering kan, indien nodig, getuigen horen en deskundigen raadplegen. Het bepaalde in artikel 7.5 is van overeenkomstige toepassing.

8.5 Op de behandeling van het appel door de kerkelijke vergadering is artikel 7.9 van overeenkomstige toepassing.

8.6 De kerkelijke vergadering beoordeelt of op basis van de vastgestelde feiten bewezen is dat het bestreden besluit in strijd is met de Heilige Schrift, de belijdenis van de kerk en/of de aanvaarde kerkorde en synodale besluiten. De bewijslast ten aanzien van de feiten rust op appellant.

8.7 Het besluit van de kerkelijke vergadering op het appel wordt op schrift gesteld en aan appellant en verweerder verstuurd.

8.8 Het besluit van de kerkelijke vergadering bevat een duidelijke conclusie ten aanzien van het appel - niet-ontvankelijk, gegrond of ongegrond - en is duidelijk gemotiveerd. Indien het besluit door een commissie is voorbereid, kan voor de motivering van het besluit worden volstaan met een verwijzing naar het rapport van de commissie. In dat geval dient het rapport aan besluit te worden gehecht.

8.9 Appellant en verweerder hebben geen recht op een verslag van de beraadslagingen ten aanzien van het appel door de kerkelijke vergadering.

Artikel 9. Appel tegen het appelbesluit

9.1 Tegen het appelbesluit kan appel worden ingesteld bij de PS (als het appelbesluit door de classis is genomen) of bij de GS (als het appelbesluit door de PS is genomen). In het eerste geval staat tegen het besluit van de PS nog appel open bij de GS.

9.2 Het in artikel 9.1 bedoelde appel kan alleen worden ingesteld door degenen die appel hebben ingesteld tegen het primaire besluit en door de kerkelijke vergadering die dat besluit heeft genomen.

9.3 Op de appelprocedure ten aanzien van het appelbesluit is het bepaalde in artikel 3, 4 (met uitzondering van 4.1, 4.2 en 4.5), 5, 6, 7 en 8 van overeenkomstige toepassing.

9.4 De scriba van de roepende kerk stuurt een afschrift van het appelbesluit naar de in artikel 9.2 bedoelde partij(en) die geen appel heeft (hebben) ingesteld tegen het appelbesluit en stelt hem (hen) in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.

Artikel 10. Verhouding tot de geschillenregeling

10.1 Het aanhangig maken van een geschil bij de door de PS ingestelde commissie geschiloplossing, verhindert niet dat de partij die het geschil aanhangig heeft gemaakt bij de commissie geschiloplossing appel instelt tegen een primair besluit of een appelbesluit dat onderwerp is van of samenhangt met het geschil dat aanhangig wordt gemaakt. Door het aanhangig maken van een geschil wordt de appeltermijn niet verlengd.

10.2 Wanneer tijdens de appelprocedure ten aanzien van een primair besluit of een appelbesluit een geschil door de commissie geschiloplossing in behandeling wordt genomen, wordt de appelprocedure opgeschort. De procedure wordt vervolgd wanneer partijen meedelen dat zij hun geschil niet hebben opgelost.

Artikel 11. Het recht op revisie

11.1 Iedere belanghebbende kan een verzoek tot revisie indienen.

11.2 Op het indienen en de behandeling van een revisieverzoek is het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, tenzij hieronder anders is bepaald.

11.3 In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.4 geldt als datum van kennisneming van besluiten van de GS:

• voor personen en kerkenraden: het einde van de maand waarin het besluitenboekje van de desbetreffende GS verschijnt;

• voor de overige kerkelijke vergaderingen: de datum waarop deze aansluitend aan de gehouden GS vergaderen.

11.4 In aanvulling op het bepaalde in artikel 4.4 dient het revisieverzoek ook een element te bevatten dat bij het doen van de uitspraak waarvan revisie wordt verzocht buiten beschouwing was gebleven of onvoldoende was overwogen.

11.5 Het is niet mogelijk om tegen eenzelfde besluit in appel te gaan én ten aanzien van dat zelfde besluit een revisieverzoek te doen.

11.6 Tegen een besluit op het revisieverzoek staat geen appel open.

6. BIJLAGE 28A (art. 41 K.O.)

Reglement classicale diaconale vergaderingen (CDV)

Een classicale diaconale vergadering (CDV) is een (niet vrijblijvende) vergadering van afgevaardigden van diaconieën in een classis waarin vreugden en zorgen in het diaconaat met elkaar gedeeld worden en waarin men zo mogelijk elkaar ondersteunt met adviezen en het organiseren van toerusting. Artikel 1

De classis … van de Christelijke Gereformeerde Kerken besluit dat jaarlijks een CDV bijeen geroepen wordt, waarop afgevaardigden van elke diaconie van de classisgemeenten samenkomen om diaconale zaken te bespreken.

Artikel 2

Deze vergadering is een uitbreiding van het formele classisoverleg. Dit komt uit in de officiële afvaardiging vanuit elke diaconie van de classis (zichtbaar in een over te dragen ondertekende lastbrief van de diaconie), de leiding van de vergadering, het behandelen van een vastgestelde agenda en het opmaken van notulen.

Artikel 3

Elke diaconie zal minimaal één en maximaal twee diakenen afvaardigen naar de CDV. Zijn er zaken waarover gestemd moet worden, dan kan de afvaardiging van elke diaconie één stem uitbrengen.

Artikel 4

De te bespreken diaconale zaken betreffen:

1. zaken die vallen onder art. 41 K.O. (het diaconale welzijn van elke gemeente in de classis);

2. zaken die vanuit de classisvergadering ter tafel worden gebracht;

3. zaken die door de CDC worden aangedragen;

4. zaken die een plaatselijke diaconie inbrengt. De vergadering stelt de agenda vast.

Artikel 5

De CDV wordt voorbereid en geleid door het moderamen, dat bestaat uit afgevaardigden van de diaconieën die diakenen dienen af te vaardigen naar de eerstvolgende reguliere classisvergadering. Het moderamen kiest uit zijn midden een voorzitter en een secretaris, maakt een agendavoorstel en verstuurt de uitnodigingen. De CDC ondersteunt het moderamen bij de voorbereiding en leiding van de CDV zo veel als mogelijk.

Artikel 6

Naast de CDV functioneert binnen de classis een CDC. De leden van deze commissie worden benoemd door de classis. De CDC brengt verslag van haar werkzaamheden uit aan de CDV en legt via haar verantwoording af van haar werkzaamheden aan de classis.

Artikel 7

De classis wordt via de notulen van de CDV geïnformeerd over de besproken zaken tijdens deze vergadering. Bovendien kan er op de classisvergadering toelichting worden gegeven door de daar aanwezige diakenen of leden van de CDC.

Artikel 8

De kosten van de CDV kunnen worden gedeclareerd bij de penningmeester van de classis/

CDC. Artikel 9

De CDV is bevoegd om alles te doen wat nodig is om het diaconaat in en door de classiskerken te bevorderen.

Artikel 10

Een van de taken van de CDV is het stimuleren en activeren van het werk van de CDC. Artikel 11

Tijdens de CDV stellen de afgevaardigde diakenen een lijst op met diakenen die beschikbaar en capabel zijn om afgevaardigd te worden naar de eerstvolgende particuliere synode. Deze lijst wordt aan de eerstvolgende reguliere classisvergadering aangeboden.

Artikel 12

Er zal geen bepaling worden vastgesteld die strijdig is met enig artikel uit de kerkorde van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aldus vastgesteld op …

Opmerkingen/nadere toelichting bij het reglement

Art. 1

De CDV dient jaarlijks plaats te vinden.

Dit omdat de CDC een plek krijgt (zie de toelichting bij artikel 6) onder de CDV en dus aan deze vergadering verantwoording aflegt (en via de CDV aan de classis). Maar ook omdat de CDV een lijst opstelt met diakenen die beschikbaar en capabel zijn om afgevaardigd te worden naar de eerstvolgende particuliere synode.

Vanwege dit laatste punt verdient het de voorkeur de CDV voor de voorjaarsclassis plaats te laten vinden.

Art. 2

De lastbrief onderstreept het formele karakter van de vergadering. Het impliceert dus ook geheimhouding van in comité besproken zaken.

Om geheimhouding nog beter te waarborgen, zou een diaconie een concrete casus voorafgaand aan een vergadering aan de CDC kunnen doorgeven. Deze kan de casus dan volledig anoniem aan de vergadering voorleggen.

Art. 3

a. Een classisgemeente zal bij voorkeur twee diakenen afvaardigen naar de CDV, waarbij een van beide het jaar daarop opnieuw aanwezig is. Dit omwille van de continuïteit.

b. CDC-leden, aanwezig op de CDV, hebben geen stemrecht, tenzij ze officieel afgevaardigd zijn namens een diaconie.

Art. 4

Het verdient de voorkeur de zaken van ‘zegen en zorg’, die onder 1 en 4 vallen vooraf schriftelijk aan te leveren bij de CDC. Op deze wijze kan de commissie de verslagen bundelen en voorafgaand aan de CDV aan de diaconieën toesturen en zo kunnen alle aanwezigen de vergadering goed voorbereiden.

Doel van de bespreking is het uitwisselen van ervaringen, het elkaar bemoedigen en waar nodig ondersteunen.

In de bespreking zullen ongetwijfeld onderwerpen ter sprake komen, waarvoor men graag (breder) een stuk toerusting zou willen ontvangen. Daar kan de CDC dan actie op ondernemen.

Art. 5

Indien gewenst kan een CDC-lid optreden als technisch voorzitter van de vergadering. CDC-leden kunnen als adviseur aan de vergadering worden toegevoegd.

Art. 6

Het is niet meer dan logisch dat de classicale diaconale commissie verantwoording (jaarverslag, financieel verslag) aflegt aan de classicale diaconale vergadering en via deze vergadering aan de classis.

De onderlinge verhouding CDV - classis is te vergelijken met die van diaconie - kerkenraad. De plaats van de CDC onder de CDV impliceert ook dat de CDV de eerste verantwoordelijkheid draagt voor de bezetting van de CDC.

Deze verhouding tussen CDV en CDC dient in de instructie voor de CDC door de classis te worden vastgelegd. Het is wenselijk dat de classis de CDV vraagt hiertoe een voorstel te doen.

Art. 7

De verslaglegging zal niet zo expliciet (per gemeente) zijn, maar meer een weergave van tendensen en opvallende zaken.

Art. 8

Hier wordt bewust de optie voor zowel de classis als de CDC opengehouden. Het kan nl. zo zijn dat er wel een CDV gehouden wordt in de classis, maar dat diezelfde classis geen CDC heeft.

Art. 9

Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het organiseren van een classicale diaconaal project of een classicale diaconale collecte.

Art. 11

Het is voor de diaconale inbreng op de meerdere vergaderingen van de kerken van groot belang dat er vanuit de classis (en later vanuit de PS) een diaken wordt afgevaardigd die niet alleen beschikbaar maar ook capabel is.

In de uitnodiging voor de CDV zal aan de diaconieën van de classis gevraagd worden bij de scriba van de CDV namen van mogelijke kandidaten in te dienen, vergezeld van een kort overzicht van hun ervaring als diaken. De CDV zal vervolgens via een stemming de lijst met kandidaten vaststellen.

7. BIJLAGE 41 (art. 79, 80 K.O.) (nieuw)

- Regeling klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties

Preambule

Als kerken geloven wij dat ieder zich in de gemeente van Christus veilig moet kunnen weten. Dit geldt vóór alles voor hen die zich in een kwetsbare positie bevinden of die op enigerlei wijze in het leven beschadigd zijn.

Het is voor ons als kerken een ereplicht deze veiligheid te waarborgen en te beschermen. Wij veroordelen daarom iedere vorm van machtsmisbruik in de gemeente en in het bijzonder iedere vorm van seksueel misbruik.

Tegelijk vinden wij dat kerkelijke functionarissen in het pastorale en diaconale werk waartoe ze geroepen zijn zowel distantie hebben te betrachten alsook nabijheid hebben te betonen.

Daarom houdt de reeds genoemde veiligheid voor ons ook in dat kerkelijke functionarissen hun taak met vrijmoedigheid moeten kunnen blijven uitoefenen. Om die vrijmoedigheid en veiligheid te beschermen mag van kerkelijke functionarissen worden verwacht dat ze uitgaan van morele richtlijnen vervat in een gedragscode die openbaar gemaakt is.

Kerkenraden zullen met het oog op diezelfde veiligheid en vrijmoedigheid hun eigen werkwijze zorgvuldig bewaken, zodat kerkelijke functionarissen niet onnodig in risicovolle situaties geplaatst worden.

Zo willen we recht doen, trouw betrachten en nederig de weg gaan van onze God.

(Micha 6:8)

Algemeen

Artikel 1. Begrippenomschrijving

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. seksueel misbruik:

een of meerdere uitingen, verbaal of non-verbaal, opzettelijk dan wel onopzettelijk, gewenst dan wel ongewenst, in de vorm van seksuele handelingen en/of seksueel getinte toespelingen of uitnodigingen tot seksueel contact, dan wel het op een van voornoemde wijzen ingaan op uitnodigingen tot seksueel contact en/of bedoelde toespelingen, al dan niet onder druk van geheimhouding, gedaan door een kerkelijk werker ten opzichte van iemand binnen of buiten de gemeente, in een ambtelijke of anderszins op bevoegdheid en vertrouwen gebaseerde relatie, waardoor vertrouwen geschonden en de grens van persoonlijke integriteit overschreden wordt, en welke derhalve op gespannen voet staan met datgene wat ons in Gods Woord wordt voorgehouden ten aanzien van de omgang met de naaste;

b. kerkelijk functionaris:

een man of vrouw die uit hoofde van een kerkelijk ambt, of uit hoofde van een aanstelling door een kerkelijke vergadering in een niet-ambtelijke kerkelijke functie, of uit hoofde van een aanstelling in een bijzondere functie voor groepen van gemeenteleden, binnen een gemeente een positie bekleedt die wordt gekenmerkt door het genieten van vertrouwen en het dragen van verantwoordelijkheid, en die vanuit die positie relaties kan aangaan en onderhouden met gemeenteleden en anderen;

c. klager:

klager kan zijn hij/zij die lid is (geweest) van een van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Christelijke Gereformeerde Kerken of Nederlands Gereformeerde Kerken, alsmede hij/zij die geen lid is of geweest is van die kerken indien hij/zij een functioneel contact heeft (gehad) met de aangeklaagde.

Ten behoeve van een minderjarige, een onder curatele, een onder bewind gestelde of een gementoreerde, kan diens wettelijke vertegenwoordiger als klager optreden;

d. aangeklaagde:

aangeklaagde kan zijn hij/zij die kerkelijk functionaris is (geweest) in een van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Christelijke Gereformeerde Kerken of Nederlands Gereformeerde Kerken en voor zover niet meer werkzaam actief als kerkelijk functionaris, tevens lid is van een van die kerken;

e. klachtencommissie:

de ingevolge de binnen het betreffende kerkverband geldende besluitvorming aangestelde commissie, belast met onderzoek en beoordeling van seksueel misbruik in kerkelijke relaties;

f. beroepscommissie:

de ingevolge de binnen het betreffende kerkverband geldende besluitvorming aangestelde commissie, belast met onderzoek en beoordeling van seksueel misbruik in kerkelijke relaties in geval van beroep tegen een beslissing van de klachtencommissie;

g. klacht:

een door een klager ingediend schriftelijk stuk waarin geklaagd wordt over seksueel misbruik door een kerkelijk functionaris;

h. meldpunt:

een centraal punt, waar deskundige medewerkers ter zake van seksueel misbruik en klachtenprocedure informatie en advies kunnen geven. Deze medewerkers kunnen zo nodig verwijzen naar de klachtencommissie en een intensievere vorm van hulpverlening. Tevens kunnen zij als vertrouwenspersoon een klager of aangeklaagde begeleiden tijdens en na de procedure van de klachtencommissie;

i. vertrouwenspersoon:

degene die op verzoek van een klager of aangeklaagde diens belangen mede behartigt, dan wel als diens vertegenwoordiger of gemachtigde optreedt. Dit kan een medewerker van het Meldpunt zijn;

j. de kerkenraad:

de raad aan wie de klachtencommissie haar bevindingen in de vorm van een advies rapporteert.

Artikel 2. Doelstelling

De mogelijkheid scheppen klachten over seksueel misbruik in te dienen. Tevens dient deze klachtenregeling om te voorzien in de bescherming van de belangen van klager en aangeklaagde tijdens het onderzoek en de afhandeling van een klacht.

Artikel 3. Bekendmaking van de klachtenregeling

Op het bestaan van de klachtenregeling wordt jaarlijks in de plaatselijke kerkelijke gemeentemedia gewezen. Een afschrift van de klachtenregeling is te allen tijde bij de scriba te verkrijgen alsmede te downloaden van de website van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Christelijke Gereformeerde Kerken of Nederlands Gereformeerde Kerken.

Klachtencommissie

Artikel 4. Samenstelling klachtencommissie

lid 1. De klachtencommissie dient zodanig te zijn samengesteld dat een deskundige, onpartijdige en onafhankelijke behandeling van klachten zoveel mogelijk gewaarborgd is. lid 2. De klachtencommissie, waarvan vrouwen en mannen - voor zoveel mogelijk - in evenredigheid deel uitmaken, bestaat minimaal uit drie en maximaal uit vijf leden.

De juridische, gedragswetenschappelijke, pastorale en zo mogelijk de kerkrechtelijke deskundigheid dienen in de klachtencommissie vertegenwoordigd te zijn.

lid 3. Benoeming van de commissieleden geldt voor drie jaar. Herbenoeming is maximaal viermaal mogelijk. De zittingsduur van een lid dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats de benoeming plaatsvindt. Deputaten respectievelijk de Commissie Meldpunt Seksueel Misbruik kan een benoeming om dringende redenen tussentijds beëindigen.

Artikel 5. Bevoegdheid en taak klachtencommissie

lid 1. De klachtencommissie is bevoegd kennis te nemen van een klacht indien klager en aangeklaagde voldoen aan de begrippenomschrijvingen in artikel 1.

lid 2. De klachtencommissie heeft tot taak bij haar binnengekomen klachten te beoordelen:

• op ontvankelijkheid, zie de vereisten genoemd in artikel 8;

• op gegrondheid;

• de kerkenraad van advies en aanbevelingen terzake te dienen.

lid 3. De klachtencommissie kan zich laten bijstaan door externe adviseurs, zo nodig uit andere kerkgenootschappen.

lid 4. De klachtencommissie is bevoegd klager en aangeklaagde op te roepen om te worden gehoord.

lid 5. De klachtencommissie is bevoegd getuigen of andere deskundigen op te roepen om te worden gehoord.

Artikel 6. Geheimhouding

De leden van de klachtencommissie en eventuele geraadpleegde deskundigen zijn verplicht geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles wat zij in het kader van een klachtbehandeling te weten zijn gekomen en waarvan zij de vertrouwelijkheid hebben moeten begrijpen.

Artikel 7. Faciliteiten

lid 1. De kosten gemaakt voor bevordering van de deskundigheid van de leden van de klachtencommissie komen ten laste van de gezamenlijke kerken waarvan de klachtencommissie deel uitmaakt.

lid 2. De kosten voor de behandeling van klachten komen voor rekening van de gezamen-lijke kerken waarvan de gemeente waar de situatie van de klacht zich heeft voorgedaan deel uitmaakt.

Procedure

Artikel 8 Ontvankelijkheid van de klacht

lid 1. Een klacht dient zo spoedig mogelijk te worden ingediend.

lid 2. Een klacht wordt schriftelijk ingediend bij de klachtencommissie.

lid 3. Een klacht bevat naast de naam van de klager(s) en een dagtekening, ten minste:

a. een omschrijving van de uiting die aangegeven wordt als het seksueel misbruik;

b. het tijdstip of de periode waarop deze betrekking heeft;

c. de identiteit en het adres van de aangeklaagde(n);

d. een overzicht van door de klager(s) ondernomen stappen en eventueel daarop betrekking hebbende stukken, voor zover deze hebben plaatsgevonden c.q. aanwezig zijn.

Indien een klacht niet aan al deze vereisten voldoet, wordt de klager in de gelegenheid gesteld alsnog de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Artikel 9. Intrekken

Klager kan de ingediende klacht intrekken, tenzij het onderzoek is afgesloten (met de laatste verkrijging van informatie/hoorzitting) en de zaak op uitspraak wacht.

Artikel 10. Procedure klachtbehandeling

lid 1. De klachtencommissie bevestigt klager binnen een week schriftelijk de ontvangst van de klacht, informeert de klager over de werkwijze van de commissie en wijst voor zover nog nodig op de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen.

lid 2. De klachtencommissie onderzoekt of de klager ontvankelijk is in zijn klacht. Zij informeert de klager daarover uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de klacht.

Indien klager niet ontvankelijk wordt verklaard, dient de klachtencommissie dit te motiveren.

lid 3. Indien de klager ontvankelijk wordt verklaard in de klacht, wordt de klacht zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de klacht, aan de aangeklaagde toegezonden. De klachtencommissie informeert hem over de werkwijze van de commissie en de mogelijkheid een vertrouwenspersoon van het Meldpunt in te schakelen. Tevens stelt de klachtencommissie de aangeklaagde in de gelegenheid binnen twee weken een verweerschrift in te dienen.

lid 4. Indien de klager ontvankelijk wordt verklaard, wordt de betrokken kerkenraad, binnen een week na de beslissing omtrent de ontvankelijkheid, vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat er een klacht is ingediend over een - met name te noemen - van de in zijn gemeente werkzame kerkelijk functionarissen.

lid 5. Indien de klacht is ingediend door een minderjarige zonder medeweten (van een) van de ouders zal de klachtencommissie met de betreffende minderjarige overleggen om alsnog (een van) de ouders van de indiening van de klacht op de hoogte te stellen. De klachtencommissie zal geen contacten met de ouders onderhouden zonder de uitdrukkelijke toestemming van de minderjarige.

lid 6. Van bovenvermelde termijnen kan door de klachtencommissie op verzoek van partijen en/of in het belang van het onderzoek worden afgeweken.

lid 7. Indien klager niet ontvankelijk wordt verklaard kan klager binnen twee weken na verzending van de uitspraak daartegen in beroep gaan bij de beroepscommissie voor seksueel misbruik binnen kerkelijke relaties. Het beroepsschrift dient binnen twee weken na verzending van de uitspraak door de beroepscommissie te zijn ontvangen.

Artikel 11. Beoordelingsgrond

lid 1. De klachtencommissie beoordeelt de klachten op basis van redelijke aannemelijkheid. In zoverre seksueel misbruik in redelijkheid aannemelijk kan worden geacht, wordt de klacht gegrond verklaard.

lid 2. Behalve directe getuigen of bewijsmateriaal kunnen hierbij onder meer in beschouwing genomen worden:

• consistentie in de afgelegde verklaringen;

• de audituverklaringen;

• verklaringen van (getuige-)deskundigen;

• stukken die over de direct betrokken personen gaan.

Artikel 12. Hoorzittingen

lid 1. De klachtencommissie bepaalt binnen vier weken na ontvangst van de klacht de datum en de plaats(en) waar klager en aangeklaagde door de klachtencommissie zullen worden gehoord. De hoorzittingen vinden in beginsel plaats binnen acht weken na de beslissing omtrent de ontvankelijkheid.

lid 2. De klachtencommissie zendt klager en aangeklaagde minstens tien dagen (inclusief zon- en feestdagen) voor de hoorzitting een oproep.

lid 3. Wraking:

a. klager en aangeklaagde kunnen een of meer leden van de klachtencommissie wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de klachtencommissie schade zou kunnen lijden;

b. het verzoek dient schriftelijk (tijdens de hoorzitting: eventueel mondeling) en gemotiveerd bij de klachtencommissie te worden ingediend. Het verzoek dient zo spoedig mogelijk nadat de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden te worden gedaan. Nadat het onderzoek is afgesloten (met de laatste verkrijging van informatie/ hoorzitting) en de zaak op uitspraak wacht, kan geen verzoek tot wraking meer worden ingediend;

c. berust(en) het betreffende lid/de betreffende leden in de wraking, dan wordt/worden het lid/de leden vervangen en wordt een nieuwe zitting bepaald. Berust/berusten het lid/de leden niet in de wraking, dan wordt het wrakingsverzoek behandeld door de beroepscommissie;

d. er is geen beroep mogelijk tegen beslissing van de beroepscommissie.

lid 4. Tot zeven dagen (inclusief zon- en feestdagen) voor de hoorzitting kunnen partijen nadere stukken indienen. De secretaris zendt deze door aan de andere partij.

lid 5. De hoorzittingen zijn besloten.

lid 6. Klager en aangeklaagde worden eerst buiten elkaars aanwezigheid gehoord en zo mogelijk - indien de situatie dat toelaat - daarna in elkaars aanwezigheid. Klager wordt als eerste gehoord.

lid 7. Van ieder hoorgesprek wordt een - zakelijk - verslag gemaakt, ondertekend door voor-zitter en secretaris van de klachtencommissie. Het verslag wordt zowel de klager als de aangeklaagde toegezonden. Indien klager en aangeklaagde buiten elkaars aanwezigheid zijn gehoord, worden zij in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de toegezonden verslag-legging te reageren. De klachtencommissie kan na verkregen toestemming ten behoeve van de verslaglegging gebruikmaken van opnameapparatuur. De inhoud van het verslag is voor verantwoording van de klachtencommissie.

Artikel 13. Informatie door de klachtencommissie

Klager en aangeklaagde worden gelijkelijk geïnformeerd door de klachtencommissie.

Het dossier van de klachtencommissie, bevattende alle van buiten de commissie toegevoegde stukken, kan desgewenst door klager en aangeklaagde worden ingezien.

Artikel 14. Beoordeling klacht en verdere afdoening

lid 1. De commissie doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken na de laatste hoorzitting, uitspraak omtrent de gegrondheid van de klacht.

lid 2. Acht de klachtencommissie de klacht ongegrond, dan deelt zij dit gemotiveerd schriftelijk mee aan de klager, de aangeklaagde en de kerkenraad.

lid 3. Acht de klachtencommissie de klacht gegrond, dan deelt zij dit, onder overlegging van een samenvatting van het beroepschrift en de bevindingen tijdens het onderzoek, gemotiveerd schriftelijk mee, en - in geval van een advies voor afdoening - onder toevoeging van dat advies, aan de klager, de aangeklaagde en de kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort of, in voorkomende gevallen, de gemeente waar het misbruik zich heeft voorgedaan. Het oordeel van de klachtencommissie over de gegrondheid van de klacht is bindend voor de kerkenraad1.

lid 4. Indien de klachtencommissie behalve een uitspraak over de gegrondheid van de klacht tevens een advies uitbrengt met betrekking tot de verdere afdoening, zal zij zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de in kerkorde/het Akkoord van Samenleven aangegeven tuchtmaatregelen.

Artikel 15. Beroep

Klager en aangeklaagde kunnen binnen twee weken na datumverzending van de uitspraak in beroep gaan bij de beroepscommissie voor seksueel misbruik binnen kerkelijke relaties. Het beroepschrift dient binnen twee weken na datumverzending te zijn ontvangen door de beroepscommissie.

1 In de Nederlands Gereformeerde Kerken heeft de uitspraak van de klachtencommissie kerkrechtelijk de status van advies.

Artikel 16. Acute situaties

In acute situaties dienen door de desbetreffende kerkenraad, in overleg met de klachtencommissie, vóór of hangende het onderzoek, zo nodig voorlopige maatregelen getroffen te worden.

Artikel 17. Beslissing kerkenraad

De kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort, beslist niet eerder dan na het verlopen van de beroepstermijn en uiterlijk binnen vier weken na het aflopen van de beroepstermijn.

Artikel 1.8 Archivering

De op de klachten betrekking hebbende stukken zullen tot tien jaar na ontvangst van de klacht in het archief van de klachtencommissie bewaard worden.

Artikel 19. Verantwoording

De klachtencommissie legt driejaarlijks verantwoording af van haar werkzaamheden aan de synode respectievelijk de Landelijke Vergadering

Artikel 20. Overgangsbepaling

De klachtencommissie is bevoegd kennis te nemen van klachten over feiten(complexen) die vóór de inwerkingtreding van deze klachtenregeling hebben plaatsgevonden.

8. BIJLAGE 42 (art. 79, 80 K.O.) (nieuw)

– Regeling beroepscommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties

Preambule

Als kerken geloven wij dat ieder zich in de gemeente van Christus veilig moet kunnen weten. Dit geldt vóór alles voor hen die zich in een kwetsbare positie bevinden of die op enigerlei wijze in het leven beschadigd zijn.

Het is voor ons als kerken een ereplicht deze veiligheid te waarborgen en te beschermen. Wij veroordelen daarom iedere vorm van machtsmisbruik in de gemeente en in het bijzonder iedere vorm van seksueel misbruik.

Tegelijk vinden wij dat kerkelijke functionarissen in het pastorale en diaconale werk waartoe ze geroepen zijn zowel distantie hebben te betrachten alsook nabijheid hebben te betonen.

Daarom houdt de reeds genoemde veiligheid voor ons ook in dat kerkelijke functionarissen hun taak met vrijmoedigheid moeten kunnen blijven uitoefenen. Om die vrijmoedigheid en veiligheid te beschermen mag van kerkelijke functionarissen worden verwacht dat ze uitgaan van morele richtlijnen vervat in een gedragscode die openbaar gemaakt is.

Kerkenraden zullen met het oog op diezelfde veiligheid en vrijmoedigheid hun eigen werkwijze zorgvuldig bewaken, zodat kerkelijke functionarissen niet onnodig in risicovolle situaties geplaatst worden.

Zo willen we recht doen, trouw betrachten en nederig de weg gaan van onze God.

(Micha 6:8)

Algemeen

Artikel 1. Begrippenomschrijving

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. seksueel misbruik:

een of meerdere uitingen, verbaal of non-verbaal, opzettelijk dan wel onopzettelijk, gewenst dan wel ongewenst, in de vorm van seksuele handelingen en/of seksueel getinte toespelingen of uitnodigingen tot seksueel contact, dan wel het op een van voornoemde wijzen ingaan op uitnodigingen tot seksueel contact en/of bedoelde toespelingen, al dan niet onder druk van geheimhouding, gedaan door een kerkelijk werker ten opzichte van iemand binnen of buiten de gemeente, in een ambtelijke of anderszins op bevoegdheid en vertrouwen gebaseerde relatie, waardoor vertrouwen geschonden en de grens van persoonlijke integriteit overschreden wordt, en welke derhalve op gespannen voet staan met datgene wat ons in Gods Woord wordt voorgehouden ten aanzien van de omgang met de naaste;

b. kerkelijk functionaris:

een man of vrouw die uit hoofde van een kerkelijk ambt, of uit hoofde van een aanstelling door een kerkelijke vergadering in een niet-ambtelijke kerkelijke functie, of uit hoofde van een aanstelling in een bijzondere functie voor groepen van gemeenteleden, binnen een gemeente een positie bekleedt die wordt gekenmerkt door het genieten van vertrouwen en het dragen van verantwoordelijkheid, en die vanuit die positie relaties kan aangaan en onderhouden met gemeenteleden en anderen;

c. klager:

klager kan zijn hij/zij die lid is (geweest) van een van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Christelijke Gereformeerde Kerken of Nederlands Gereformeerde Kerken, alsmede hij/zij die geen lid is of geweest is van die kerken indien hij/zij een functioneel contact heeft (gehad) met de aangeklaagde.

Ten behoeve van een minderjarige, een onder curatele, een onder bewind gestelde of een gementoreerde, kan diens wettelijke vertegenwoordiger als klager optreden;

d. aangeklaagde:

aangeklaagde kan zijn hij/zij die kerkelijk functionaris is (geweest) in een van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Christelijke Gereformeerde Kerken of Nederlands Gereformeerde Kerken en voor zover niet meer werkzaam actief als kerkelijk functionaris, tevens lid is van een van die kerken;

e. klachtencommissie:

de ingevolge de binnen het betreffende kerkverband geldende besluitvorming aangestelde commissie, belast met onderzoek en beoordeling van seksueel misbruik in kerkelijke relaties;

f. beroepscommissie:

de ingevolge de binnen het betreffende kerkverband geldende besluitvorming aangestelde commissie, belast met onderzoek en beoordeling van seksueel misbruik in kerkelijke relaties in geval van beroep tegen een beslissing van de klachtencommissie;

g. klacht:

een door een klager ingediend schriftelijk stuk waarin geklaagd wordt over seksueel misbruik door een kerkelijk functionaris;

h. meldpunt:

een centraal punt, waar deskundige medewerkers ter zake van seksueel misbruik en klachtenprocedure informatie en advies kunnen geven. Deze medewerkers kunnen zo nodig verwijzen naar de klachtencommissie en een intensievere vorm van hulpverlening. Tevens kunnen zij als vertrouwenspersoon een klager of aangeklaagde begeleiden tijdens en na de procedure van de klachtencommissie;

i. vertrouwenspersoon:

degene die op verzoek van een klager of aangeklaagde diens belangen mede behartigt, dan wel als diens vertegenwoordiger of gemachtigde optreedt. Dit kan een medewerker van het Meldpunt zijn;

j. de kerkenraad:

de raad aan wie de klachtencommissie haar bevindingen in de vorm van een advies rapporteert;

j. appellant:

klager of aangeklaagde die een beroep instelt tegen de beslissing van de klachtencommissie;

j. beroepschrift:

het door appellant ingediend stuk waarin de gronden van het beroep staan vermeld.

Artikel 2. Doelstelling

De mogelijkheid scheppen in beroep te gaan van uitspraken van de klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties.

Artikel 3. Bekendmaking van de beroepsregeling

Op het bestaan van de beroepsregeling wordt jaarlijks in de plaatselijke kerkelijke gemeentemedia gewezen. Een afschrift van de beroepsregeling is te allen tijde bij de scriba te verkrijgen alsmede te downloaden van de website van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Christelijke Gereformeerde Kerken of Nederlands Gereformeerde Kerken.

Beroepscommissie

Artikel 4. Samenstelling beroepscommissie

lid 1. De beroepscommissie dient zodanig te zijn samengesteld dat een deskundige, onpartijdige en onafhankelijke behandeling van het beroep zoveel mogelijk gewaarborgd is.

lid 2. De beroepscommissie, waarvan vrouwen en mannen - voor zoveel mogelijk - in evenredigheid deel uitmaken, bestaat minimaal uit drie en maximaal uit vijf leden. De juridische, gedragswetenschappelijke, pastorale en zo mogelijk de kerkrechtelijke deskundigheid dienen in de beroepscommissie vertegenwoordigd te zijn.

lid 3. Benoeming van de commissieleden geldt voor drie jaar. Herbenoeming is maximaal viermaal mogelijk. De zittingsduur van een lid dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats de benoeming plaatsvindt. De Commissie kan een benoeming om dringende redenen tussentijds beëindigen.

lid 4. Leden van de beroepscommissie kunnen geen lid zijn geweest van de klachtencommissie die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld.

Artikel 5. Bevoegdheid en taak beroepscommissie

lid 1. De beroepscommissie is bevoegd kennis te nemen van een beroepschrift indien appellant voldoet aan de begrippenomschrijvingen in artikel 1.

lid 2. De beroepscommissie heeft tot taak bij haar binnengekomen beroepschriften te beoordelen:

• op ontvankelijkheid, zie de vereisten genoemd in artikel 8;

• op gegrondheid;

• de kerkenraad van advies en aanbevelingen terzake te dienen.

lid 3. De beroepscommissie kan zich laten bijstaan door externe adviseurs, zo nodig uit andere kerkgenootschappen.

lid 4. De beroepscommissie is bevoegd partijen op te roepen teneinde te worden gehoord.

lid 5. De beroepscommissie is bevoegd getuigen of andere deskundigen op te roepen teneinde te worden gehoord.

Artikel 6. Geheimhouding

De leden van de beroepscommissie en eventuele geraadpleegde deskundigen zijn verplicht geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles wat zij in het kader van een beroep te weten zijn gekomen en waarvan zij de vertrouwelijkheid hebben moeten begrijpen.

Artikel 7. Faciliteiten

lid 1. De kosten gemaakt voor bevordering van de deskundigheid van de leden van beroepscommissie te komen ten laste van de gezamenlijke kerken waarvan de beroepscommissie deel uitmaakt.

lid 2. De kosten voor de behandeling van klachten komen voor rekening van de gezamenlijke kerken waarvan de gemeente waar de situatie van de klacht zich heeft voorgedaan deel uitmaakt.

Procedure

Artikel 8. Ontvankelijkheid van het beroep

lid 1. Het beroepschrift dient binnen twee weken na datumverzending van de uitspraak van de klachtencommissie te zijn ontvangen door de beroepscommissie.

lid 2. Het beroepschrift wordt schriftelijk ingediend bij de commissie.

lid 3. Het beroepschrift bevat naast de naam van indiener(s) en een dagtekening een gemotiveerde omschrijving van gronden voor de indiening van het beroep.

Artikel 9. Intrekken

Appellant kan zijn beroep intrekken, tenzij het onderzoek is afgesloten (met de laatste verkrijging van informatie/hoorzitting) en de zaak op uitspraak wacht.

Artikel 10. Procedure behandeling in beroep

lid 1. De beroepscommissie bevestigt appellant binnen een week schriftelijk de ontvangst van het beroep, informeert appellant over de werkwijze van de commissie en wijst voor zover nog nodig op de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen.

lid 2. De beroepscommissie onderzoekt of appellant ontvankelijk is in zijn beroep. Zij informeert appellant uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift. Indien appellant niet ontvankelijk wordt verklaard, dient de beroepscommissie deze beslissing te motiveren.

lid 3. Indien appellant ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, wordt het beroepschrift zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift, aan de wederpartij toegezonden. De beroepscommissie informeert over de werkwijze van de commissie en de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen. Tevens stelt de beroepscommissie de wederpartij in de gelegenheid binnen twee weken een verweerschrift in te dienen.

lid 4. Indien appellant ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, wordt de betrokken kerkenraad binnen een week, na de beslissing omtrent de ontvankelijkheid, vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat er in de betrokken zaak beroep is aangetekend.

lid 5. Indien het beroepschrift is ingediend door een minderjarige zonder medeweten (van een) van de ouders, zal de beroepscommissie met de desbetreffende minderjarige overleggen om alsnog (een van) de ouders van de indiening van het beroepschrift op de hoogte te stellen. De beroepscommissie zal geen contacten met de ouders onderhouden zonder de uitdrukkelijke toestemming van de minderjarige.

lid 6. Van voormelde termijnen kan door de beroepscommissie op verzoek van partijen en/ of het belang van het onderzoek worden afgeweken.

Artikel 11. Beoordelingsgrond

lid 1. De beroepscommissie beoordeelt de klachten op basis van redelijke aannemelijkheid. In zoverre seksueel misbruik in redelijkheid aannemelijk kan worden geacht, wordt de klacht gegrond verklaard.

lid 2. Behalve directe getuigen of bewijsmateriaal kunnen hierbij onder meer in beschouwing genomen worden:

• consistentie in de afgelegde verklaringen;

• de audituverklaringen;

• verklaringen van (getuige-)deskundigen;

• stukken die over de direct betrokken personen gaan.

Artikel 12. Hoorzittingen

lid 1. De beroepscommissie bepaalt binnen vier weken na ontvangst van het beroepschrift de datum en de plaats(en) waar klager en aangeklaagde door de beroepscommissie zullen worden gehoord. De hoorzittingen vinden in beginsel plaats binnen acht weken na de beslissing omtrent de ontvankelijkheid.

lid 2. De beroepscommissie zendt klager en aangeklaagde minstens tien dagen (inclusief zon- en feestdagen) voor de hoorzitting een oproep.

lid 3. Wraking:

a. elk van partijen kan een of meer leden van de beroepscommissie wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de klachtencommissie schade zou kunnen lijden;

b. het verzoek dient schriftelijk (tijdens de hoorzitting: eventueel mondeling) en gemotiveerd bij de klachtencommissie te worden ingediend. Het verzoek dient zo spoedig mogelijk nadat de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden te worden gedaan. Nadat het onderzoek is afgesloten (met de laatste verkrijging van informatie/hoorzitting) en de zaak op uitspraak wacht, kan geen verzoek tot wraking meer worden ingediend.

c. berust(en) het betreffende lid/de betreffende leden in de wraking, dan wordt/worden het lid/de leden vervangen en wordt een nieuwe zitting bepaald. Berust/berusten het lid/de leden niet in de wraking, dan wordt het wrakingsverzoek behandeld door de beroepscommissie;

d. er is geen beroep mogelijk tegen beslissing van de beroepscommissie.

lid 4. Tot zeven dagen (inclusief zon- en feestdagen) voor de hoorzitting kunnen partijen nadere stukken indienen. De secretaris zendt deze door aan de andere partij.

lid 5. De hoorzittingen zijn besloten.

lid 6. Klager en aangeklaagde worden eerst buiten elkaars aanwezigheid gehoord en zo mogelijk - indien de situatie dat toelaat - daarna in elkaars aanwezigheid. Klager wordt als eerste gehoord.

lid 7. Van ieder hoorgesprek wordt een - zakelijk - verslag gemaakt, ondertekend door voorzitter en secretaris van de beroepscommissie. Het verslag wordt zowel de klager als de aangeklaagde toegezonden. Indien appellant en de wederpartij buiten elkaars aanwezigheid zijn gehoord, worden zij in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de toegezonden verslaglegging te reageren. De beroepscommissie kan na verkregen toestemming ten behoeve van de verslaglegging gebruikmaken van opnameapparatuur. De inhoud van het verslag is voor verantwoording van de beroepscommissie.

Artikel 13. Informatie door de beroepscommissie

Appellant en de wederpartij worden gelijkelijk geïnformeerd door de beroepscommissie. Het dossier van de beroepscommissie, bevattende alle extern toegevoegde stukken, kan desgewenst door klager en aangeklaagde worden ingezien.

Artikel 14. Beoordeling beroep en verdere afdoening

lid 1. De commissie doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken na de laatste hoorzitting, uitspraak omtrent de gegrondheid van het beroepsschrift.

lid 2. Acht de beroepscommissie het beroep ongegrond, dan deelt zij dit gemotiveerd schriftelijk mee aan appellant, de wederpartij en de kerkenraad.

lid 3. Acht de beroepscommissie het beroep gegrond, dan deelt zij dit, onder overlegging van een samenvatting van het beroepschrift en de bevindingen tijdens het onderzoek, gemotiveerd schriftelijk mee, en - in geval van een advies voor afdoening - onder toevoeging van dat advies, aan appellant, de wederpartij en de kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort of, in voorkomende gevallen, de gemeente waar het misbruik zich heeft voorgedaan. Het oordeel van de klachtencommissie over de gegrondheid van de klacht is bindend voor de kerkenraad1.

lid 4. Indien de beroepscommissie behalve een uitspraak over de gegrondheid van de klacht tevens een advies uitbrengt met betrekking tot de verdere afdoening, zal zij zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de kerkorde respectievelijk het Akkoord van Samenleven aangegeven tuchtmaatregelen.

Artikel 15. Acute situaties

In acute situaties dienen door de desbetreffende kerkenraad, in overleg met de beroepscommissie, vóór of hangende het onderzoek, zo nodig voorlopige maatregelen getroffen te worden.

Artikel 16. Beslissing kerkenraad

De kerkenraad van de gemeente waartoe de aangeklaagde behoort, beslist binnen vier weken na datumverzending van de uitspraak door de beroepscommissie.

Artikel 17. Archivering

De op de beroepen betrekking hebbende stukken zullen tot tien jaar na ontvangst van het beroep in het archief van de beroepscommissie bewaard worden.

Artikel 18. Verantwoording

De beroepscommissie legt driejaarlijks verantwoording af van haar werkzaamheden aan de synode respectievelijk de Landelijke Vergadering.

Artikel 19. Overgangsbepaling

De beroepscommissie is bevoegd kennis te nemen van beroepschriften over feiten (complexen) die vóór de inwerkingtreding van deze beroepsregeling hebben plaatsgevonden.

9. BIJLAGE 51 (art. 4 en 5 K.O.)

Bijlage 3 - financiële bijlage beroepsbrief

I. Traktement

a. omvang traktement.

Volgens het advies van deputaten financiële zaken, zoals vastgelegd in hun schrijven d.d. ……december……. , zal aan u een jaartraktement worden uitbetaald ad € ……….Uit te betalen in 12 gelijke maandelijkse termijnen ad €………

Dit traktement is gebaseerd op schaal ……. conform het advies van eerder vermelde deputaten.

(indien van toepassing): Aangezien onze gemeente een ledenbestand heeft van …. leden wordt het traktement verhoogd met ……%.

Jaarlijks vindt aanpassing van uw traktement plaats eveneens conform het advies van eerder vermelde deputaten.

1 In de Nederlands Gereformeerde Kerken heeft de uitspraak van de beroepscommissie kerkrechtelijk de status van advies.

b. Vakantietoeslag

Over het jaartraktement zal 8% als vakantietoeslag worden uitbetaald. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand mei van elk jaar en heeft betrekking op de periode van 1 juli t/m 31 december van het vorig jaar en van 1 januari t/m 30 juni van het jaar waarin de vakantietoeslag wordt uitbetaald.

II. Emolumenten

a. Tegemoetkoming premie ziektekosten

Aan de predikant wordt een tegemoetkoming in de premie voor ziektekosten verstrekt. Deze tegemoetkoming is gelijk aan de inkomensafhankelijke bijdrage welke jaarlijks wordt vastgesteld door de Belastingdienst.

b. Vergoeding representatiekosten

Voor representatiekosten wordt aan u een vergoeding verstrekt ad €…… perjaar conform het jaarlijks advies van deputaten financiële zaken, ongeacht de hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Tijdens vakantie en studieverlof wordt de vergoeding doorbetaald. Bij langdurige afwezigheid wordt de vergoeding nog gedurende twee maanden doorbetaald. Bij afwezigheid wegens schorsing voor bepaalde tijd stopt de vergoeding direct.

c. Vergoeding administratie- en bureaukosten

Als tegemoetkoming in de kosten voor inrichting en onderhoud van werk-, ontvang - en studeerkamer, pc-apparatuur en software en kantoorbenodigdheden ontvangt u een vaste vergoeding van € …… per jaar, ongeacht de daadwerkelijk gemaakte kosten conform het advies van deputaten financiële zaken.

d. Vergoeding communicatiekosten

De kosten voor vaste telefonie voor de ambtsuitoefening worden volledig vergoed. Wanneer er geen privélijn aanwezig is, worden de telefoonkosten belastingvrij vergoed onder inhouding van een eigen bijdrage voor privégebruik. Voor internet wordt een vergoeding gegeven van € ………… per maand en voor mobiele telefonie eveneens een vergoeding van €…… er maand, conform het advies van deputaten financiële zaken.

e. Vergoeding aanschaf vakliteratuur

Voor de kosten van de aanschaf van vakliteratuur, abonnementen voor studiedoeleinden wordt een vast bedrag verstrekt van € …… per jaar, conform het advies van deputaten financiële zaken.

f. Vergoeding bij bijscholing.

De kosten voor bijscholing worden voor 75% vergoed op declaratiebasis tot een maximum ad € ……………per 2 jaar, conform het advies van deputaten financiële zaken.

g. Vergoeding reiskosten.

De kosten, die u maakt in uw ambtsuitoefening worden vergoed. De vergoeding is afhankelijk van het gebruikte vervoermiddel. Alle kosten openbaar vervoer worden volledig vergoed (eerste of tweede klasse). Bij gebruik van de auto wordt € …… per km vergoed conform advies van deputaten financiële zaken.

Wij merken hierbij op, dat de vergoedingen belast zijn voor de inkomstenbelasting, voor zover de werkelijke kosten lager zijn dan de vergoedingen. Dit dient met een belastingadviseur overlegd te worden.

h. Vergoeding voor de kosten van een belastingadvies

De predikant is niet onderworpen aan de Wet op de Loonbelasting en zal van zijn brutoinkomen zelf de verschuldigde inkomstenbelasting dienen te voldoen. Voor alle vergoedingen/verstrekkingen geldt dat de predikant verantwoordelijk is voor de fiscale verantwoording en consequenties. Ten behoeve van een belastingadvies kan de predikant naar keuze een onafhankelijk belastingadviseur inschakelen. De kosten hiervan kunnen bij de kerk wordt gedeclareerd tot een maximum € ……..per jaar.

i. Pastorie

Aan u zal de pastorie, gelegen te………………………… als ambtswoning ter beschikking worden gesteld voor de periode, waarin u als dienstdoend gemeentepredikant aan onze gemeente zult zijn verbonden. U bent gehouden om de pastorie gedurende die periode te bewonen.

Voor uw rekening komen de lasten, welke normaliter ten laste van de huurder komen zoals kosten verband houdende met de levering van gas, elektriciteit en water, afvalstoffenheffing, rioolrechten, kabelaansluiting en verdere eventueel in de toekomst op te leggen overheidslasten. Daarnaast dient u jaarlijks het vrije genot van het bewonen van de pastorie bij uw fiscale inkomen te tellen.

De voorwaarden voor bewoning van de pastorie zullen worden vastgelegd in een door u te tekenen bewonersovereenkomst.

Eventueel: indien u zelf voor huisvesting zorg draagt door aankoop van een andere woning, zullen wij u eventueel woonvergoeding uitbetalen. De omvang daarvan zal in onderling overleg worden vastgesteld.

Bij emeritaat of verbreking van het dienstverband, dient in goed overleg met u en de kerkenraad een periode te worden vastgesteld, waarin de pastorie moet worden verlaten, waarbij minimaal een periode van drie maanden en maximaal een periode van zes maanden in acht dient te worden genomen.

j. Vergoeding verhuiskosten

Aan u zullen de kosten van het verhuisbedrijf worden vergoed. Als herinrichtingkosten van de pastorie of eventueel andere woning zal u worden vergoed een maximum bedrag van ……% van uw bruto jaarinkomen, derhalve een bedrag ad € …………Als bruto inkomen hanteren wij uw jaartraktement verhoogd met de vakantietoeslag. Zowel de vergoeding voor de kosten van het verhuisbedrijf alsmede de vergoeding voor herinrichtingkosten zijn volgens het huidige fiscale regime voor u fiscaal onbelast.

III. Vakantie, vrije zondagen

……… weken vakantie per jaar. De zondagen in vakantietijd behoren tot de vrije zondagen, zoals hieronder vermeld. ……… vrije zondagen per jaar. Van deze vrije zondagen dienen er één of meerder –zulks op aanwijzing van de classicale vergaderingen – te worden besteed in de classis …… waartoe de gemeente behoort.

IV. Studieverlof

Studie en het volgen van trainingen achten wij van groot belang:

• u kunt in overleg met de kerkenraad gebruik maken van studieverlof tot een maximum van drie maanden per periode van vijf jaar;

• de inhoud van de studie/training, die een relatie moet hebben met uw functioneren in de gemeente, wordt bepaald in goed overleg met de kerkenraad en uzelf;

• de kosten van de studie worden voor een kwart door uzelf en voor 75% door de kerk betaald. De kosten kunnen worden vergoed, indien de noodzaak van de studie vast staat en u vooraf met de kerkenraad heeft overlegd;

• na afloop van de studieperiode zult u daarover schriftelijk rapporteren aan de kerkenraad. Deze rapportage is bedoeld om verantwoording af te leggen en om het geleerde en de opgedane ervaringen en eventuele suggesties ten dienste van de kerken te stellen;

• in geval van vertrek uit onze gemeente kan een terugbetalingsregeling redelijk zijn, die ten laste komt van de nieuwe gemeente.

V. Nevenfuncties

Voor de aanvaarding van nevenfuncties is vooraf toestemming van de kerkenraad vereist; deze kan aan zijn toestemming voorwaarden van financiële aard verbinden.

VI. Emeritaatsuitkering

De kerkenraad garandeert u de door de generale synode vastgestelde uitkering en/of pensioenvoorziening naar art 13 K.O. bij eventuele emeritaatverlening tijdens uw dienst en aan uw gezin bij uw overlijden alhier.

VII. Arbeidsongeschiktheidsuitkering

Bij langdurige arbeidsongeschiktheid zal de kerkenraad de regeling hanteren conform de handleiding van deputaten emeritikas.

C.TOEVOEGINGEN EN WIJZIGINGEN IN BITLAGEN VAN DE KERKORDE

1. BIJLAGE 3 (art. 6)

Instructie voor de deputaten voor de geestelijke verzorging van de militairen

art. 2, lid e. laten vervallen;

art. 2, lid f. laten vervallen;

2. BIJLAGE 4 (art. 11)

Instructie voor de deputaten voor onderlinge bijstand en advies

Wijziging artikel 1:

Art. 1. Samenstelling

Het door de generale synode ingestelde deputaatschap voor onderlinge bijstand en advies bestaat uit negen leden. De generale synode benoemt de leden van het deputaatschap. De voorzitter, secretaris, en penningmeester worden in functie benoemd. Zij vormen samen het moderamen. De synode benoemt ook maximaal negen secundi.

Deputaten benoemen uit hun midden plaatsvervangers voor de leden van het moderamen, alsmede tenminste drie leden die samen de sectie bouwaangelegenheden vormen;

Art. 9. Verantwoording

De laatste zin (Deputaten geven jaarlijks een overzicht van hun werkzaamheden aan de particuliere synoden) vervalt.

3. BIJLAGE 9 (art. 19)

Regelingen deputaten studie- en stimuleringsfonds

In regeling 2010 zoals gegeven onder art. 4 dient in art. 9 daarvan bij ad 3.2 bij de definiëring van brutogezinsinkomen de zin te vervallen over het huurwaardeforfait.

4. BIJLAGE 18

Regeling voor de evangelisatie

art. 4, regel 5 wijzigen:

negen in plaats van drie;

art. 5, h invoegen:

het aandacht geven aan de pastorale, diaconale, financiële, organisatorische en kerkordelijke problemen van kleiner wordende gemeenten in grootstedelijke gebieden; art.5, i invoegen:

het opwekken, adviseren en voorlichten van kerkenraden inzake het stichten van zendingsgemeenten.

5. BIJLAGE 27 (art. 47)

Regeling voor een commissie geschiloplossing per particuliere synode

De tekst aldus te wijzigen:

• art. 2.3: De passage: ‘De PS benoemt voor elk lid van de commissie een secundus. De secundus heeft dezelfde competentie als zijn/haar primus.’ wordt vervangen door ‘De PS benoemt twee algemene secundi voor het gezamenlijk ledental van de commissie. Daarbij streeft de PS er naar dat ook de secundi beschikken over een van de sub 2.2. genoemde competenties’;

• art. 5.1: De laatste drie woorden ‘met een verweerschrift’ worden geschrapt;

• art. 5.2: De aanduiding ‘het verweerschrift’ wordt vervangen door ‘de onder 5.1 genoemde schriftelijke reactie’;

6. BIJLAGE 28 (art. 44)

Reglement op de kerkvisitatie

Wijzigen vraag I, 7:

Studeert de predikant – mede met het oog op de prediking – ijverig? Voldoet hij aan de verplichting tot permanente educatie en stelt u hem als kerkenraad daartoe ook voldoende in staat? Hoe neemt u kennis van het resultaat?

Toevoegen:

X. Vragen te stellen in gemeenten die overwegen een besluit tot opheffing van de gemeente te nemen, dan wel zo’n besluit genomen hebben:

1. Hebt u zich in nauw overleg met de classis gebogen over de kerkrechtelijke aspecten van een opheffing?

2. Hebt u zich bezonnen op de afwikkeling van financiële en overige materiële zaken, het beheer van het archief en andere zaken van beleidsmatige aard die een besluit tot opheffing met zich meebrengt?

3. Hoe geeft u, met inachtneming van het gestelde sub art. 39 K.O., vorm aan de pastorale begeleiding van de leden voor en na een besluit tot opheffing?

7. BIJLAGE 32 (art. 54)

Instructie deputaten kerkjeugd en onderwijs

art. 3.h als volgt wijzigen:

‘het actief stimuleren van het (laten) ontwikkelen van materialen met betrekking tot jeugd, jeugdwerk, opvoeding, catechese en onderwijs.’

8. BIJLAGE 34 (art. 50)

Instructie deputaten eenheid gereformeerde belijders in Nederland

Toevoegen art. 3, lid d.

d. met het oog op het belang van een zoveel mogelijk gezamenlijk optrekken van kerken in het publieke domein kunnen deputaten, gezien de secularisatie van de samenleving, contacten onderhouden met andere kerken en kerkelijke organisaties dan bedoeld in 3 a en b, zonder het oogmerk met hen tot nauwer kerkelijk samenleven te komen.

9. BIJLAGE 51 (art. 4 en 5)

Conceptberoepsbrief

Aan het slot de volgende alinea toevoegen:

Door ondertekening van deze beroepingsbrief verklaart de gemeente dat zij de financiële gevolgen van het beroep kan dragen. De consulent verklaart dat hij in voorkomende gevallen heeft vastgesteld dat de schriftelijke toestemming van OB&A is verkregen.

10. BIJLAGE 48

Rechtspositieregeling

De synode besloot:

De wijzigingen, zoals reeds besloten door de GS 2010 alsnog aan te brengen in bijlage 48 art.15.2:

1. de afkorting ‘PKN’ dient vervangen te worden door ‘lkb’.

2. de beide goedgekeurde ‘model arbeidsovereenkomsten’ toe te voegen aan bijlage 48 K.O.:

Bijlage 1

Model arbeidsovereenkomst lkb

De Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, ten deze vertegenwoordigd door haar deputaten (lkb), hierna te noemen ‘werkgever’, namens wie handelen……… en ………., voorzitter en secretaris van voornoemde deputaten, woonplaats kiezend aan het adres van het, en

de heer /mevrouw ________________________________ (naam en voornamen)

geboren te _______________________________________ (plaats)

op ______________________________________________ (datum)

wonende te _______________________________________(woonplaats)

__________________________________________________(adres)

hierna te noemen ‘werknemer’,

verklaren een arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan onder de volgende voorwaarden:

Art. 1. De werknemer treedt in dienst met ingang van ……. in de functie van ………

Art. 2. De werknemer vervult zijn functie onder leiding van deputaten lkb,

Of: De werknemer vervult zijn functie onder leiding van deputaten …., waarvan voorzitter en secretaris deze overeenkomst eveneens ondertekenen.

De werknemer verklaart zich bereid om op basis van daartoe dienend onderling bureau-overleg, dan wel op aanwijzing door of namens deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult tijdelijk arbeid te verrichten ten behoeve en onder leiding van een ander deputaatschap, indien dit mogelijk is en daaraan aldaar behoefte bestaat.

De werknemer vervult zijn functie vanuit ….. in het werkgebied …….

Art. 3. De werknemer is aangesteld in volledig dienstverband / voor … uren per week.

Art. 4. De werknemer werkt … uur per dag en heeft aanspraak op … compensatie-uren per jaar, op te nemen in overleg met de werkgever.

Art. 5. De eerste… (aantal) weken/maanden van het dienstverband gelden als proeftijd overeenkomstig de voorschriften van boek 7 artikel 652 en 676 van het BW.

Gedurende de proeftijd kan ieder der partijen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en zonder opgave van redenen beëindigen.

Art. 6. Een volledige dienstbetrekking omvat 36,00 uur per week. De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer……… (aantal) uur per week. De werknemer verricht de bedongen werkzaamheden van maandag tot en met vrijdag dagelijks van …. Uur ’s morgens tot….. uur (tijdstip) ’s avonds. De lunchpauze is tussen… en … uur (tijdstip).

Art. 7. De werknemer wordt gesalarieerd volgens de geldende uitvoeringsregeling van de PKN, zoals deze salarisregeling thans luidt of nadien zal worden gewijzigd, volgens …..dienstjaren in salarisgroep …, zodat bij de aanvang van het dienstverband het salaris €.………bruto per maand bedraagt. De eerstvolgende periodieke verhoging wordt steeds toegekend per……

Art. 8. Het aantal vakantie- en vergrijzingsdagen bij de aanvang van het dienstverband bedraagt …… uur.

Art. 9. De werknemer is wel / niet verplicht te verhuizen naar de plaats van tewerkstelling c.q. het werkgebied.

Art. 10. In geval van nevenwerkzaamheden dient werknemer goedkeuring te vragen aan werkgever.

Art. 11. Op deze arbeidsovereenkomst is de rechtspositieregeling, omvattende de Algemene Bepalingen (zoals opgenomen in bijlage 43 K.O.) van toepassing.

Art. 12. Het dienstverband kan door ieder der partijen per aangetekende brief en onder opgave van redenen worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. De opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de opzegging.

Het dienstverband kan tevens eindigen met wederzijds goedvinden op een door de werknemer en werkgever overeengekomen tijdstip.

Art. 13. De werkgever en de werknemer verklaren hierbij met deze voorwaarden bekend te zijn en daarmee akkoord te gaan.

Art. 14. De werknemer verklaart een exemplaar van de Algemene Bepalingen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen te hebben ontvangen.

Art. 15. Overige bepalingen:

Aldus overeengekomen en in tweevoud / drievoud opgemaakt op………………

De werkgever…., voorzitter: De werknemer

en…………., secretaris

van deputaten lkb

Deputaten……………,

Vertegenwoordigd door ……………., voorzitter

en ……………, secretaris

Bijlage 2

Model arbeidsovereenkomst kerkenraden

De Raad van de Christelijke Gereformeerde Kerk te ……………, namens wie handelen ………. en ……….., preses en scriba van voornoemde Raad, hierna te noemen ‘werkgever’, en

de heer /mevrouw ____________________________ (naam en voornamen)

geboren te ___________________________________ (plaats)

op __________________________________________ (datum)

wonende te __________________________________ (woonplaats)

_____________________________________________ (adres)

hierna te noemen ‘werknemer’,

verklaren een arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan onder de volgende voorwaarden:

Art. 1. De werknemer treedt in dienst met ingang van …… in de functie van …….

Art. 2. De werknemer vervult zijn functie onder leiding van de Christelijke Gereformeerde Kerk te …….,

De werknemer vervult zijn functie vanuit …….. in het werkgebied …….

Art. 3. De werknemer is aangesteld in volledig dienstverband / voor … uren per week.

Art. 4. De werknemer werkt … uur per dag en heeft aanspraak op … compensatieuren per jaar, op te nemen in overleg met de werkgever.

Art. 5. De eerste … (aantal) weken/maanden van het dienstverband gelden als proeftijd overeenkomstig de voorschriften van boek 7 artikel 652 en 676 van het BW.

Gedurende de proeftijd kan ieder der partijen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en zonder opgave van redenen beëindigen.

Art. 6. Een volledige dienstbetrekking omvat 36,00 uur per week. De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer……..(aantal) uur per week. De werknemer verricht de bedongen werkzaamheden van maandag tot en met vrijdag dagelijks van …. Uur ’s morgens tot….. uur (tijdstip) ’s avonds. De lunchpauze is tussen… en … uur (tijdstip).

Art. 7. De werknemer wordt gesalarieerd volgens de geldende uitvoeringsregeling van de PKN, zoals deze salarisregeling thans luidt of nadien zal worden gewijzigd, volgens ….. dienstjaren in salarisgroep … , zodat bij de aanvang van het dienstverband het salaris €.………. bruto per maand bedraagt. De eerstvolgende periodieke verhoging wordt steeds toegekend per……

Art. 8. Het aantal vakantie- en vergrijzingsdagen bij de aanvang van het dienstvrband bedraagt …… uur.

Art. 9. De werknemer is wel/ niet verplicht te verhuizen naar de plaats van tewerkstelling c.q. het werkgebied.

Art. 10. In geval van nevenwerkzaamheden dient werknemer goedkeuring te vragen aan werkgever.

Art. 11. Op deze arbeidsovereenkomst is de rechtspositieregeling, omvattende de Algemene Bepalingen (zoals opgenomen in bijlage 43 K.O.) van toepassing.

Art. 12. Het dienstverband kan door ieder der partijen per aangetekende brief en onder opgave van redenen worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. De opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de opzegging.

Het dienstverband kan tevens eindigen met wederzijds goedvinden op een door de werknemer en werkgever overeengekomen tijdstip.

Art. 13. De werkgever en de werknemer verklaren hierbij met deze voorwaarden bekend te zijn en daarmee akkoord te gaan.

Art. 14. De werknemer verklaart een exemplaar van de Algemene Bepalingen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen te hebben ontvangen.

Art. 15. Grondslag en geheimhouding:

1. De werknemer verklaart zich in zijn werk trouw te zullen houden aan de Heilige Schrift, de belijdenis der kerken en de geldende kerkorde.

2. De werknemer neemt tijdens de duur en na het beëindigen van deze overeenkomst strikte geheimhouding in acht van alles wat hem omtrent de werkgever zowel als van de gerelateerde stichtingen of kerken op welke wijze dan ook bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden.

Art. 16. Overige bepalingen:

Aldus overeengekomen en in tweevoud / drievoud opgemaakt op………………

De werkgever: De werknemer

De Christelijke Gereformeerde kerk te………………,

Vertegenwoordigd door………………, preses

en……………, scriba

D. UITSPRAKEN VIA INSTRUCTIES

1. BETREFFENDE HET UITSPREKEN VAN GROET EN ZEGEN DOOR ANDEREN DAN PREDIKANTEN

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. de instructie van de particuliere synode van het Noorden van 4 april 2013;

2. de instructie van de particuliere synode van het Westen van 17 april 2013;

3. rapport 1 van commissie 3;

heeft gehoord

de bespreking ter vergadering;

constateert

1. dat de instructie van de particuliere synode van het Noorden vraagt om een uitspraak over de vraag of het geoorloofd is dat een ander dan een predikant de groet aan de gemeente geeft en de zegen oplegt;

2. dat de instructie van de particuliere synode van het Westen voorstelt om toe te staan, dan wel aan te bevelen dat een ouderling in een leesdienst de zegen uitspreekt;

3. dat er in de kerken wel een breed aanvaard gebruik is dat alleen een predikant de groet aan de gemeente geeft en de zegen oplegt, maar dat er op dit punt geen kerkelijke uitspraak is;

4. dat de gevestigde praktijk met zich meebrengt dat de gemeente de zegen niet krijgt opgelegd aan het einde van leesdiensten en van andere diensten die niet door een predikant worden geleid;

5. dat er onder christelijke gereformeerde ambtsdragers die geen predikant zijn de behoefte wordt gevoeld om de diensten die zij leiden met votum en groet te beginnen en met de zegen te beëindigen;

6. dat de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) hebben uitgesproken dat wie de dienst mag leiden ook de zegen (met bijbehorende gebaren) mag opleggen en dat dit in samenwerkingsgemeenten leidt tot vragen hoe hierin te handelen;

overweegt

1. dat het verzoek in beide instructies de verhouding raakt tussen de bijzondere ambten en de aard van de eredienst;

2. dat deze onderwerpen tot op heden geen onderwerp van studie zijn geweest op het niveau van de generale synode;

oordeelt

1. dat het gewenst is dat er helderheid komt ten aanzien van dit onderwerp;

2. dat om tot een weloverwogen besluit te kunnen komen er een studie verricht dient te worden naar alle principiële aspecten van dit onderwerp;

en besluit

1. deputaten eredienst op te dragen om te onderzoeken of de groet aan de gemeente bij het begin van de eredienst en het opleggen van de zegen aan het einde van de eredienst, met de bijbehorende gebaren, ook kan worden gedaan door broeders uit de onderscheiden categorieën die gerechtigd zijn diensten te leiden maar geen predikant zijn;

2. dat in deze studie de resultaten van bezinning en studie in de zusterkerken en de overwegingen van instructie 8.10 betrokken dienen te worden;

3. deputaten op te dragen de generale synode van 2016 te dienen met een onderbouwd voorstel voor een uitspraak;

4. de kerkenraden te verzoeken in afwachting van deze uitspraak terughoudendheid te betrachten op dit punt;

5. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synodes van het Noorden en van het Westen.

2. BETREFFENDE HET DOPEN VAN PLEEGKINDEREN

De generale synode

heeft kennis genomen van

1. de instructie van de particuliere synode van het Noorden, d.d. 4 april 2013;

2. het rapport van de door haar ingestelde commissie

heeft gehoord

de bespreking op de vergadering;

constateert

1. dat art. 60 sub 2.e. van de kerkorde luidt: Aangenomen kinderen en vondelingen kunnen gedoopt worden, indien vaststaat dat zij kinderen des verbonds zijn en de pleegouders het recht van opvoeding metterdaad hebben;

2. dat het in genoemd artikel gaat over pleegouders en adoptiekinderen of vondelingen, maar niet specifiek over pleegkinderen;

3. dat het tot heden aan de wijsheid van plaatselijke kerkenraden overgelaten wordt om zelf in te schatten in hoeverre art. 60 K.O. ruimte biedt voor de doop van pleegkinderen;

4. dat er geen cijfers beschikbaar zijn over de vraag hoe vaak in onze kerken het verzoek tot dopen van pleegkinderen aan kerkenraden wordt gesteld;

5. dat verzoeken tot het dopen van pleegkinderen in ons kerkverband voorkomen en in een aantal gemeenten ook daadwerkelijk gehonoreerd worden op grond van richtlijnen van de kerkenraad van de plaatselijke gemeente;

6. dat er in andere kerkverbanden van gereformeerd belijden besluiten op generaal-synodaal niveau zijn genomen t.a.v. het dopen van pleegkinderen;

7. dat het volgens de instructie van belang is door de formulering van een gezamenlijk beleid te voorkomen dat de kerkelijke praktijk in deze zaak gaat divergeren, met als ongewenst resultaat een verschillende behandeling in vergelijkbare situaties;

overweegt

1. dat desbetreffende pleegkinderen door Gods voorzienige leiding een plaats ontvangen in zijn verbondsgemeente;

2. dat de situatie van deze pleegkinderen niet in alle opzichten is te vergelijken met die van aangenomen kinderen en vondelingen en dat nadere kerkordelijke bepalingen voor het al dan niet dopen van pleegkinderen daar meer duidelijkheid in kunnen verschaffen;

3. dat wanneer kerkenraden te maken krijgen met een verzoek om pleegkinderen te dopen, zij geen specifiekere richtlijn hebben dan hetgeen bepaald is in art. 60 K.O.;

4. dat ook al kunnen situaties van pleegkinderen heel specifiek zijn, het toch van belang is om een gezamenlijke richtlijn met betrekking tot het dopen van pleegkinderen te formuleren om zoveel mogelijk te voorkomen dat er in vergelijkbare situaties verschillend wordt gehandeld;

5. dat de kerkorde in art. 60 sub 2a stelt: ‘Bij de doop in bijzondere gevallen moet voor de kerkenraad vaststaan: 1. dat het te dopen kind een kind des verbonds is; 2. dat er waarborg is, dat zij die door beantwoording van de doopvragen de bepalingen met de kerk aangaan, deze kunnen volbrengen’;

6. dat bij de vraag naar de doop van pleegkinderen de hoofdlijn uit art. 60 sub 2.a. zoveel mogelijk gevolgd moet worden;

is van oordeel

1. dat evenals adoptiekinderen ook pleegkinderen die langdurig geplaatst worden bij christelijke pleegouders, door Gods voorzienige leiding zijn gebracht binnen de kring van Gods verbond en zijn gemeente;

2. dat er voor de doop een waarborg dient te zijn dat de pleegouders de opvoeding naar de eis van het verbond van God kunnen bieden, en deze waarborg er alleen is wanneer pleegkinderen langdurig in een pleeggezin worden geplaatst;

en besluit

1. art. 60 K.O. uit te breiden met: het sacrament van de heilige doop kan aan pleegkinderen worden bediend en daarbij zijn de volgende richtlijnen van toepassing:

a. het gaat om een pleegzorgsituatie naar Nederlands recht;

b. er is sprake van een langdurige plaatsing, zodat er een waarborg is dat de pleegouders de opvoeding naar de eis van het verbond van God kunnen bieden;

c. de langdurige plaatsing blijkt uit een verklaring van de instantie die het kind in het pleeggezin heeft geplaatst;

d. het verlangen naar de doop voor hun pleegkind leeft bij de pleegouders;

e. de kerkenraad heeft zich kunnen overtuigen van de goede motivatie van de pleegouders;

f. de kerkenraad heeft zich ingespannen om – afhankelijk van de leeftijd van het te dopen kind – de doop voor te bereiden d.m.v. een pastoraal gesprek met het kind;

g. 1. er is schriftelijke toestemming van de biologische ouder(s) en bewilliging van de instantie die het kind in het pleeggezin heeft geplaatst en – indien van toepassing – de gezinsvoogd om het dopen toe te staan;

2. er is schriftelijke toestemming van de voogd en bewilliging van de instantie die het kind in het pleeggezin heeft geplaatst, in geval er sprake is van ontzetting van de biologische ouders uit het ouderlijk gezag;

3. in geval van ontzetting van de biologische ouders uit het ouderlijke gezag is, zo mogelijk, de mening van die ouders gevraagd (hoewel deze niet doorslaggevend hoeft te zijn, maar wel meegewogen dient te worden).

2. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synode van het Noorden.

3. BETREFFENDE DANS EN DRAMA IN DE EREDIENST

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. de instructie van de particuliere synode van het Noorden van 4 april 2013;

2. rapport 3 en 3a van commissie 3;

heeft gehoord

de bespreking ter vergadering;

constateert

1. dat binnen de kerken gebruikgemaakt wordt van dans en drama in erediensten;

2. dat er wel kerkelijke bezinning is geweest over de invloed van de huidige beeldcultuur op de liturgie (in de uitgave ‘Stijlvol samenkomen’ van deputaten eredienst), maar dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over het concrete gebruik van genoemde cultuuruitingen in erediensten;

3. dat men in de (christelijke) gereformeerde traditie over het algemeen afwijzend gestaan heeft ten opzichte van het gebruik van dans en drama;

overweegt

1. dat in de gereformeerde eredienst de bediening van het Woord en van de sacramenten centraal moet staan;

2. dat het toevoegen van andere elementen alleen op basis van weloverwogen Bijbels verantwoorde argumenten dient te gebeuren;

oordeelt

1. dat het geheel van de kerken gediend zal zijn met een goede bezinning op de vraag of bij het gebruik van dans en/of drama het karakter van de gereformeerde eredienst in het geding is;

2. dat bij een bezinning op dans en drama in ieder geval de volgende vragen nadere studie vereisen:

a. wat moet in dit verband verstaan worden onder ‘dans’ en ‘drama’?;

b. hoe spreken het Oude en het Nieuwe Testament over het gebruik van dans en drama in de eredienst?;

c. hoe verhoudt dit spreken in beide Testamenten zich tot elkaar?;

d. zijn er in het Bijbels spreken aanwijzingen te vinden voor het gebruik van dans en drama in de eredienst?;

e. welke bezwaren leven er binnen de gereformeerde traditie tegen het gebruik van dans en drama, en welke argumenten worden vandaag de dag gebruikt om deze elementen in de eredienst in te voeren?;

3. dat bij een dergelijke bezinning ook volgende vragen dienen te worden overwogen:

a. in hoeverre mag de gemeente in een eredienst toeschouwer worden?;

b. hoe is het ambtelijk voorgaan in de eredienst te verstaan als er ruimte is voor persoonlijk optreden van gemeenteleden?;

besluit

1. deputaten eredienst op te dragen een studie te verrichten naar de vraag of het karakter van de gereformeerde eredienst zich verdraagt met het gebruik van dans en drama in die erediensten, met inachtneming van hetgeen geformuleerd is onder ‘oordeelt 2 en 3’, en de synode van 2016 te dienen met het resultaat van die studie;

2. de kerken dringend in overweging te geven zich te onthouden van dans en drama in de eredienst zolang de generale synode dienaangaande geen uitspraak doet;

3. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synode van het Noorden.

4. BETREFFENDE HERTAALDE BELIJDENISGESCHRIFTEN

De synode deed de volgende uitspraak:

De generale synode

heeft kennis genomen van

de instructie van de particuliere synode van het Noorden d.d. 4 april 2013 inzake hertaalde belijdenisgeschriften;

heeft gehoord

de bespreking ter vergadering;

constateert

1. dat de synode van Amersfoort 1980 een hertaling van zes belijdenisgeschriften, te weten de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, de Geloofsbelijdenis genoemd naar Athanasius (verder: de oecumenische belijdenissen), de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels (verder: de formulieren van eenheid), heeft vrijgegeven voor kerkelijk gebruik;

2. dat de Protestantse Kerk in Nederland in 2009 een nieuwe hertaling van de genoemde belijdenisgeschriften, de editie Zwanepol, heeft gepubliceerd;

3. dat de synode van Huizen 2010 de Herziene Statenvertaling (HSV) vrijgaf voor kerkelijk gebruik;

4. dat de Stichting HSV voornemens is de formulieren van eenheid in de editie Zwanepol te gebruiken voor nieuwere Bijbeluitgaven in de HSV, met enkele wijzigingen betreffende de spelling van de Godsnaam, de eerbiedskapitaal en de toevoeging van verwijsteksten;

overweegt

1. dat de verstaanbaarheid van de taal waarin de belijdenisgeschriften gesteld zijn van groot belang is, zonder dat dit ten koste gaat van adequate vertaling c.q. hertaling;

2. dat referenties aan Bijbelteksten in de klassieke vertaling van de belijdenisgeschriften gericht zijn op de Statenvertaling en dat deze derhalve niet helemaal sporen met de HSV;

3. dat het gebruik van Bijbeluitgaven in de HSV logischerwijs de vraag oproept of de formulieren van eenheid in de editie Zwanepol gebruikt mogen worden in de erediensten;

4. dat dezelfde vraag kan worden gesteld ten aanzien van de oecumenische belijdenissen in de editie Zwanepol;

5. dat vrijgave van de oecumenische belijdenissen samen met de formulieren van eenheid in de editie Zwanepol aan de kerken een nieuwe, samenhangende verwoording biedt van het aloude belijden van de kerk;

6. dat de teksten van de belijdenisgeschriften die in de Christelijke Gereformeerde Kerken worden gebruikt ook kerkelijk dienen te worden goedgekeurd en vrijgegeven voor kerkelijk gebruik;

oordeelt

1. dat het verlangen van gemeenten en kerkleden naar een verstaanbaar taalkleed van de belijdenisgeschriften legitiem is;

2. dat de editie Zwanepol een betrouwbare hertaling biedt van de oecumenische belijdenissen en de formulieren van eenheid;

en besluit

1. de hertaling van de oecumenische belijdenissen en de formulieren van eenheid volgens de editie Zwanepol, de laatstgenoemde met eventuele amendementen volgens de bijlage bij de instructie van de particuliere synode van het Noorden, te aanvaarden en vrij te geven voor gebruik in de kerken;

2. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synode van het Noorden.

5. BETREFFENDE GEBRUIK HERTAALDE LITURIGISCHE FORMULIEREN

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. de instructie van de particuliere synode van het Oosten van 9 mei 2012;

2. rapport 7 van commissie 3;

heeft gehoord

de bespreking ter vergadering

constateert

1. dat onderscheiden synoden vanaf die van Hilversum 1968/69 meerdere nieuwe teksten hebben vastgesteld voor een aantal liturgische formulieren;

2. dat het in de lijn der verwachting ligt dat ook de synode van 2013 nieuwe teksten voor diverse liturgische formulieren zal vaststellen;

3. dat er ook gemeenten zijn die wensen vast te houden aan de klassieke formulieren, zoals de synode van Dordrecht 1618-19 die heeft aanvaard;

4. dat er in toenemende mate onder de sub 3 genoemde gemeenten zijn die de inhoud van genoemde formulieren integraal willen handhaven, maar problemen hebben met de verstaanbaarheid ervan;

5. dat er sinds 2004 een hertaling van de klassieke formulieren bestaat die op initiatief van de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland is uitgegeven, waarin de taal eenvoudiger is, maar de inhoud onverkort is weergegeven, zoals blijkt uit vergelijking van beide teksten;

6. dat het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis in genoemde hertaling is toegesneden op gebruik in de Protestantse Kerk in Nederland;

7. dat eveneens de aanduiding van en de passage over de ouderling-kerkrentmeester in het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen in genoemde hertaling toegesneden is op het gebruik in de Protestantse Kerk in Nederland;

8. dat in het formulier voor de bevestiging van dienaren van het Woord en in dat voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen in genoemde hertaling een uitbreiding heeft plaatsgevonden over de geheimhoudingsplicht;

9. dat er in laatstgenoemd formulier eveneens een uitbreiding en verdieping heeft plaatsgevonden ten aanzien van de Schriftuurlijke fundering van het diakenambt;

overweegt

1. dat het van belang is en blijft dat liturgische formulieren voor gebruik in de kerken door de generale synode worden goedgekeurd, ten einde wildgroei te voorkomen;

2. dat het verlangen van gemeenten die wensen vast te houden aan de klassieke formulieren legitiem is, omdat de nieuwere liturgische formulieren niet zonder meer bedoeld zijn om de klassieke te vervangen;

3. dat het ook voor gemeenten die wensen vast te houden aan de klassieke formulieren van belang is dat deze gelezen kunnen worden in verstaanbare taal;

4. dat in Bijbeluitgaven van de Herziene Statenvertaling, die in een toenemend aantal gemeenten gebruikt wordt, de liturgische formulieren zijn opgenomen in de genoemde hertaling van de Gereformeerde Bond;

5. dat de aanduiding van en de passage over de ouderling-kerkrentmeester in het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen niet ter zake is voor de Christelijke Gereformeerde Kerken;

is van oordeel

1. dat aan het verlangen van gemeenten om de klassieke formulieren integraal te kunnen lezen in eenvoudiger taal tegemoet kan worden gekomen;

2. dat de aanvaarding van een hertaling van de klassieke formulieren zal bevorderen dat de rijkdom van de klassieke verwoording van de wezenlijke geloofszaken rond de sacramenten een levend bezit blijft;

3. dat de hertaling van de klassieke formulieren, zoals die door de Gereformeerde Bond is uitgegeven, aanvaard kan worden voor gebruik in de kerken, met uitzondering van het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis, dat is toegesneden op gebruik in de Protestantse Kerk in Nederland;

4. dat de aanvullingen met betrekking tot de geheimhoudingsplicht en de bredere Schriftuurlijke fundering van het diakenambt goede uitbreidingen zijn;

5. dat is gebleken dat de Gereformeerde Bond afdoende tegemoet is gekomen aan de wens om in het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen een voetnoot te plaatsen t.a.v. de in overweging 5 genoemde zaak;

en besluit

3. de hertaling van de klassieke formulieren, zoals die door de Gereformeerde Bond is uitgegeven, te aanvaarden voor gebruik in de kerken, met uitzondering van het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis en met verwijzing naar een voetnoot ten aanzien van de in overweging 5 genoemde zaak;

4. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synode van het Oosten.

6. BETREFFENDE ROL KERKENRAAD EN CLASSIS RONDOM OPHEFFING PLAATSELIJKE KERK (ART. 38 K.O.)

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. de instructie van de particuliere synode van het Zuiden d.d. 9 mei 2012;

2. rapport 1 van commissies 3 en 7;

heeft gehoord

de bespreking op de vergadering;

constateert

1. dat de particuliere synode van oordeel is dat de moeiten van kleiner wordende gemeenten die met opheffing worden bedreigd, van dien aard zijn dat het nodig is dat het kerkverband die kerken c.q. hun kerkenraden in dat proces bijstaat met goede informatie, advies en eventueel ook begeleiding;

2. dat de particuliere synode daarom de generale synode verzoekt om art. 38 K.O. zo te actualiseren dat taak en rol van de kerkenraad en de classis rondom de opheffing van een plaatselijke kerk worden omschreven;

3. dat de particuliere synode de generale synode voorts verzoekt een handreiking te schrijven waarin de kerkrechtelijke, beleidsmatige en pastorale aspecten rondom de opheffing van een plaatselijke kerk worden belicht;

overweegt

1. dat art. 38 K.O. in de huidige redactie een duidelijke verwijzing biedt om aan de classis benodigd advies te vragen;

2. dat ook de art. 41 en 44 K.O. alle ruimte bieden om de moeiten met de classis te delen en haar om advies en bijstand te vragen;

3. dat de classis, bekend met de betreffende kerk, haar ontwikkeling en omstandigheden, in staat geacht moet worden om op de situatie toegesneden advies te leveren, eventueel met gebruikmaking van elders in haar ressort of het bredere kerkverband aanwezige (ervarings-)deskundigheid (te denken is o.a. aan artikelen in Ambtelijk Contact; de website www.kerkrecht.nl), waarbij mogelijke alternatieven terdege onderzocht zullen worden;

4. dat de classis ook begeleiding en/of hulp zal kunnen bieden in datgene wat in de loop van het proces en rond het opheffingsbesluit van gemeente en kerkenraad gevraagd wordt;

is van oordeel

1. dat aard en gewicht van de door de particuliere synode gesignaleerde problematiek zodanig zijn dat de kerken in breder verband daaraan goede aandacht behoren te geven;

2. dat de door de particuliere synode verlangde bredere betrokkenheid van het kerkverband bij genoemde plaatselijke problematiek met name classicaal gestalte kan en dient te krijgen;

3. dat de geregelde kerkvisitatie daartoe het geëigende instrument biedt;

4. dat een handreiking met betrekking tot de in de instructie genoemde drie aandachtspunten mogelijk toch dienstig zou kunnen zijn;

5. dat de door de particuliere synode aangedragen argumenten overigens niet dringen om de voorstellen van de instructie integraal over te nemen;

6. dat het niettemin aanbeveling verdient om de intentie van de instructie over te nemen en voor de onderhavige problematiek aandacht te vragen in de kerkorde;

en besluit

1. de instructie af te wijzen;

2. aan de intentie van de instructie recht te doen door met het oog op de onderhavige problematiek sub art. 38 K.O. in kleine letter de volgende passage toe te voegen: ‘4. Kerkenraden van met opheffing bedreigde gemeenten worden voor advies en bijstand verwezen naar de visitatoren van de classis.’;

3. bijlage 28 K.O. uit te breiden met in voorkomende gevallen te stellen vragen, waarin de drie in voorstel 2 van de instructie genoemde aspecten expliciet worden benoemd, als volgt:

‘X. Vragen te stellen in gemeenten die overwegen een besluit tot opheffing van de gemeente te nemen, dan wel zo’n besluit genomen hebben:

1. Hebt u zich in nauw overleg met de classis gebogen over de kerkrechtelijke aspecten van een opheffing?

2. Hebt u zich bezonnen op de afwikkeling van financiële en overige materiële zaken, het beheer van het archief en andere zaken van beleidsmatige aard die een besluit tot opheffing met zich meebrengt?

3. Hoe geeft u, met inachtneming van het gestelde sub art. 39 K.O., vorm aan de pastorale begeleiding van de leden voor en na een besluit tot opheffing?’;

4. aan deputaten kerkorde en kerkrecht op te dragen een handreiking te ontwikkelen met betrekking tot de kerkrechtelijke, beleidsmatige en pastorale aspecten van een proces tot opheffing van een plaatselijke kerk een dergelijke handreiking zo mogelijk nog in de intersynodale periode ter beschikking te stellen van de kerken;

5. de particuliere synode van het Zuiden van dit besluit op de hoogte te stellen.

7. BETREFFENDE AANVAARDING EN DOORWERKING GEREFORMEERDE BELIJDENIS IN ZENDINGSGEMEENTEN OP HET PUNT VAN DE DOOP

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. de instructie van de particuliere synode van het Zuiden van 20 maart 2013;

2. rapport 10 van commissie 3;

heeft gehoord

de bespreking ter vergadering

is van oordeel

1. dat deze instructie wezenlijke vragen aan de orde stelt die verband houden met verschillen in opvatting rond de doop die leven in zendingsgemeenten;

2. dat de kerken gediend zijn met duidelijke en concrete handreikingen en adviezen met betrekking tot het in de toelichting bij de instructie genoemde vragencomplex;

constateert

1. dat uitvoering van de opdrachten van de synode aan deputaten evangelisatie, genummerd 1.3, 2.1.1.1 t/m 2.1.1.4, 2.1.2.2 en 2.1.5 op de pagina’s 49 en 50 van rapport deputaten evangelisatie, zal leiden tot het beschikbaar komen van concrete schriftelijke handreikingen, mede op het gebied van de sacramenten;

is voorts van oordeel

1. dat daarmee aan de intentie van deze instructie is voldaan;

en besluit

1. de instructie niet te aanvaarden;

2. deputaten evangelisatie opdracht te geven de bij deze instructie gevoegde toelichting te betrekken bij de uitvoering van genoemde opdrachten;

3. dit besluit ter kennis te brengen van de particuliere synode van het Zuiden met de vermelding dat de synode deze instructie naar zijn intentie ondersteunt.

E. DEPUTAATSCHAPPEN EN COMMISSIES

I. EMERITIKAS

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen bij het uitvoeren van de opdracht van de generale synode 2010 betreffende deeltijdemeritaat, ook te kijken naar de mogelijkheid dit toe te passen op de periode na pensionering;

2. de eigen bijdrage van de predikanten op 30% te laten, om zo verdere tekorten te voorkomen;

3. percentages van inhouding voortaan op te nemen in de beroepsbrief, te weten:

2014: 7,5 % van de premie;

2015: 15% van de premie;

2016: 22,5 % van de premie;

vanaf 2017: 30 % van de premie;

4. deputaten opdracht te geven om in overleg te treden met deputaten OB&A om de gevolgen van het nieuwe pensioenreglement voor predikanten in kaart te brengen alsmede de gevolgen voor de steun aan die kerken die daarvoor in aanmerking komen;

5. gemeenten aan te sporen ziekte van hun predikant vanaf de eerste dag te melden zodat er een historie opgebouwd wordt;

6. deputaten opdracht te geven een vlugschrift uit te brengen waarin de hele problematiek van de arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de kerken in kaart worden gebracht om die vervolgens aan alle kerken toe te sturen;

7. de volgende tekstuele wijzigingen over te nemen:

a. Kerkorde art. 20 paragraaf 6.3 moet zijn: Kerkorde bijlage 7 art. 20.

b. Bijlage 3 tekst wordt: De penningmeester van de emeritikas is tegenover deputaten verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleggingsbeleid. De penningmeester kan zich daarbij laten bijstaan door beleggingsdeskundigen.

c. Bijlage 3 tekst wordt: In zeer bijzondere omstandigheden kan van deze richtlijn worden afgeweken …… maar dan wel als unaniem besluit.

d. Bijlage 5 blz. 31 PGGM komt in 2014 of 2015 met en nieuw pensioenreglement … PGGM is hier PFZW.

8. de voorstellen voor wijziging richtlijnen vermogensbeheer, zoals die zijn verwoord in bijlage 3 van het rapport van deputaten integraal over te nemen;

9. de voorstellen zoals die zijn opgenomen in de Beschrijving compensatieregeling, zoals verwoord in bijlage 4 van het rapport van deputaten integraal over te nemen;

10. de voorstellen tot aanpassing van art. 13 K.O. met bijlage 7, zoals verwoord in het rapport van deputaten, in de bijlagen 5 t/m 8, integraal over te nemen.

11. wijziging K.O.: Bijlage 7 (art. 13): Artikel 3. En wel als volgt: Het beheer van de kas is opgedragen aan acht deputaten, die daartoe machtiging en instructie ontvangen van de generale synode. De voorzitter, de eerste en de tweede penningmeester, de deputaat-actuaris en de vier deputaten worden benoemd door de generale synode voor de periode, die ligt tussen de benoemende en de volgende generale synode. Zij zijn herbenoembaar. Voor de vier deputaten worden ook secundi benoemd. Deputaten zijn verplicht op aanvraag van de desbetreffende kerkenraad steun te verlenen, overeenkomstig de in deze instructie gestelde regels.

12. wijziging K.O.: Bijlage 7 (art. 13) Art. 21 als volgt: de eerste zin : ‘Jaarlijks brengen deputaten art 13 K.O. verslag uit van hun (…) en de balans per 31 december van dat jaar’, laten vervallen.

De synode besloot verder:

1. deputaten emeritikas op te dragen een klankbordgroep in te richten, samengesteld uit een evenwichtige vertegenwoordiging van (emeritus)predikanten en gemeenten, om zo te vernemen hoe het nieuwe stelsel in de praktijk uitwerkt;

2. een commissie te benoemen, bestaande uit 4 personen, die deputaten emeritikas en de klankbordgroep begeleidt en beoordeelt in het evalueren van de gevolgen van het nieuwe stelsel en het indien nodig uitwerken van wijzigingsvoorstellen, met de naam ‘evaluatiecommissie emeritikas-II’;

3. de evaluatiecommissie-II, indien er voorstellen zijn tot wijziging, in contact te laten treden met het moderamen van de GS om te bezien of er een vervolgzitting gewenst is voor besluitvorming;

Tevens:

1. de kerkenraad van Ede te bedanken voor de constructieve manier van meedenken in deze moeilijke materie;

2. Ede te berichten dat er naar aanleiding van zijn brief geen wijzigingen worden aangebracht, maar dat er een klankbordgroep zal worden ingesteld (zie hiervoor rapporten 6a en 7a van uw commissie 6) om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen mee te spreken bij het evalueren van het nieuwe stelsel;

3. uit te spreken dat voor het hanteren van de eigen bijdrage een uniform inhoudingpercentage zal worden gehanteerd en dit geen zaak te laten zijn die per gemeente wordt onderhandeld met de predikant.

En eveneens inzake enkele instructies:

1. De instructie van de particuliere synode van het Westen inzake pensioenvoorziening evangelisten in zendingsgemeenten voor te leggen aan deputaten emeritikas met het verzoek de behandeling over te nemen en daarbij

a. voorstellen te doen en deze aan de generale synode 2013 voor te leggen indien deze provisorisch/conditioneel is gesloten, dan wel;

b. voorstellen te doen en deze aan de generale synode van 2016 voor te leggen.

2. Wat betreft de instructie van de particuliere synode van het Westen inzake compensatieregeling pensioenpremie:

a. het eerste voorgestelde besluit van de instructie betreffende extra periodieken voor te leggen aan deputaten emeritikas met het verzoek de behandeling over te nemen;

b. het tweede voorgestelde besluit van de instructie betreffende de WOZ-waarden niet over te nemen;

c. deputaten emeritikas op te dragen betreffende bovengenoemd besluit 1 voorstellen te doen en deze aan de generale synode 2013 voor te leggen indien deze provisorisch/ conditioneel is gesloten, dan wel;

d. voorstellen te doen en deze aan de generale synode van 2016 voor te leggen.

2. DE THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT

De synode besloot:

2.1 het curatorium

1. aan prof. dr. A. Baars op de meest eervolle wijze emeritaat te verlenen;

2. akkoord te gaan met het gebruik van de mogelijkheid dat prof. dr. G.C. den Hertog na het bereiken van de emeritaatsgerechtigde leeftijd aanblijft tot de synode van 2016 als actief hoogleraar;

3. goedkeuring te hechten aan de verandering van naamgeving van diaconiologie naar gereformeerde praktische theologie;

4. a. de mogelijkheid te openen tot de benoeming van kerkelijke docenten, geen hoogleraar zijnde;

b. een vervolgopdracht te geven aan het curatorium in samenspraak met deputaten kerkorde en kerkrecht onderzoek te doen welke consequenties de introductie van de term ‘kerkelijk docent’ heeft voor de kerkorde en welke aanpassingen noodzakelijk zijn in de kerkorde en de betreffende reglementen aan de TUA, en hierover voorstellen te doen aan de generale synode van 2016;

5. met inachtneming van bovenstaande te voorzien in de hoogleraarsvacature gereformeerde praktische theologie door in te stemmen met het voorstel van het curatorium om dr. M.J. Kater tot kerkelijk hoofddocent (gereformeerde) praktische theologie te benoemen;

6. i n te stemmen met het voorstel van het curatorium om tot kerkelijk hoofddocent systematische theologie dr. A. Huijgen te benoemen;

7. goedkeuring te hechten aan het besluit van het college van bestuur en het curatorium om dr. M.C. Mulder als vast docent judaïca/kerk en Israël te benoemen;

8. goedkeuring te hechten aan de voortgang van de contacten met de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);

9. curatoren samen met de raad van toezicht op te dragen te bezien of de aanbevelingen in het totaalplan omgezet kunnen worden in beleid en daarbij ook de financiële consequenties in ogenschouw te nemen;

10. een studiecommissie in te stellen voor de bezinning op die zaken waarop volgens het totaalplan nog bezinning nodig is.

2.2 deputaten toezicht

1. de naam van ‘deputaten toezicht’ te veranderen in ‘raad van toezicht’;

2. de emeritaatleeftijd van hoogleraren gelijk te laten lopen met de leeftijd waarop men recht heeft op AOW;

3. dankbaar kennis te nemen van de incorporatie van de klassieke talen in het curriculum van de bachelor opleiding;

4. de raad van toezicht te verzoeken de voorzitter van het college van bestuur te vragen om naar aanleiding van het rapport van de arbodeskundige met de hoogleraren concrete afspraken te maken over verlichting van de werkdruk;

5. aan de betrokken gremia te vragen om - uitgaande van de geschetste rolverdeling en aandachtspunten – in de periode tussen de generale synode van 2013 en 2016 enerzijds slagvaardig en zorgvuldig de TUA te besturen en anderzijds de betrokkenheid en het draagvlak van de Christelijke Gereformeerde kerken bij de TUA in een periode van overgang te waarborgen;

6. ermee in te stemmen om nieuw te benoemen hoogleraren arbeidsrechtelijk een dienstverband bij de TUA te geven;

7. bij een voorkomende vacature van een door de generale synode benoemde (kerkelijke) hoogleraar voortaan in principe eerst over te gaan tot een tijdelijke benoeming van een universitair (hoofd)docent als kerkelijk docent, ten aanzien van wie via een ‘tenure track’ na verloop van tijd door het college van bestuur van de TUA (geadviseerd door het college van hoogleraren) in samenspraak met het curatorium bezien kan worden of hij in aanmerking komt om voorgedragen te worden voor benoeming tot hoogleraar door de generale synode;

8. de raad van toezicht op te dragen te bezien in hoeverre de beloningssystematiek voor een UHD aansluit bij de traktementsgelden inclusief emolumenten zoals voorgesteld door deputaten financiële zaken en te bezien in hoeverre hier aanvullende maatregelen nodig zijn;

9. nieuw te benoemen hoogleraren in te schalen conform de systematiek van de cao Nederlandse universiteiten;

10. in te stemmen met de in rapport van deputaten toezicht genoemde wijzigingen wat betreft de pensioenvoorzieningen;

11. een commissie in te stellen die de vereenvoudiging van de huidige procedure rond het toezicht op leer en leven van kerkelijke docenten onderzoekt en met voorstellen komt voor besluitvorming tijdens de generale synode van D.V. 2016;

12. i n te stemmen met de benoeming van ir. W.J.A. Hanekamp als voorzitter van het college van bestuur;

13. over te gaan tot (her)benoeming voor een nieuwe periode van drie jaar van de leden van de raad van toezicht en secundi.

2.3 studie- en stimuleringsfonds

1. de voorgestelde wijzigingen in de Regeling deputaten studiefonds (bijlage 9, art. 19 K.O.), zoals verwoord in bijlage 1 van het rapport van deputaten , over te nemen m.u.v. het onderscheid bij terugbetaling tussen lopende toezeggingen en nieuwe aanmeldingen; de wijziging in de terugbetaling geldt alleen voor nieuwe toezeggingen;

2. deputaten op te dragen om in de te sluiten overeenkomst met degenen die gebruikmaken van het studiefonds uit te gaan van de vigerende beleidsregels door de generale synode vastgesteld, en deze toe te zeggen voor de periode dat de student van het studiefonds gebruikmaakt;

3. het saldo van het stimuleringsfonds, indien daarvan in de komende periode geen gebruik wordt gemaakt, te beschouwen als een reserve voor het studiefonds;

4. deputaten opdracht te geven te onderzoeken hoe de regeling kan worden uitgebreid voor studenten met een late roeping en hierover op de synode van 2016 te rapporteren.

2.4 toekomst TUA

1. a. i n te stemmen met het voorstel om te streven naar de totstandkoming van een breder theologisch instituut in Apeldoorn of elders, dat gedragen wordt door een brede orthodox-protestantse achterban, waarin bij voorkeur niet alleen de NGP en de TUK maar zo mogelijk ook anderen participeren, en waarvan de gereformeerde identiteit geborgd is;

b. het college van bestuur op te dragen om, in nauw overleg met de raad van toezicht, het college van hoogleraren en het curatorium, voortvarend onderzoek te doen om tot de totstandkoming van een dergelijk instituut te komen en daarover voorstellen te doen aan de generale synode;

2. a. i n te stemmen met het voorstel om, wanneer het tot de vorming van het sub 1 genoemd instituut komt, de eigen, nieuw te vormen predikantsopleiding daar onder te brengen, met behoud van de hechte band tussen de opleiding en de kerken, en de via het admissie-examen toegelaten theologische studenten aan dit instituut te laten opleiden;

b. het college van bestuur op te dragen om, in nauw overleg met het college van hoogleraren, het curatorium en de raad van toezicht, een voorstel voor te bereiden voor de structuur en de inrichting van de eigen, nieuw te vormen predikantsopleiding en dat aan de synode te presenteren;

3. de synode mede met het oog hierop conditioneel te sluiten, zodat de vergadering weer samengeroepen kan worden indien de uitvoering van het onder 1 en 2 genoemde daartoe aanleiding geeft.

3. KERK EN ISRAËL

De synode besloot:

1. deputaten een opdracht tot studie voor de kerken te geven t.a.v. de vraag ‘Wat betekent de term ‘Israël’ in kerk en theologie?’;

2. akkoord te gaan met de nieuwe bestuursvorm van het CIS;

3. deputaten de opdracht te geven om te onderzoeken of er voldoende draagvlak in de kerken is voor een Israëlzondag en daar op de volgende generale synode verslag van te doen en te komen met voorstellen ter zake;

4. de tekst van art. 21 K.O. aan te passen (conform rapport 3a commissie 3);

5. de tekst van bijlage 19 (bij art. 21 K.O.) aan te passen (conform rapport 3a commissie 3);

6. deputaten op te dragen bij hun bezinning nog meer rekening te houden met wat er leeft in de plaatselijke gemeenten en waar mogelijk hen te betrekken bij het proces van de bezinning;

7. deputaten op te dragen om de resultaten van hun studie en bezinning nog meer dan voorheen met plaatselijke gemeenten te delen en daarbij gebruik te maken van de deskundigheid die in andere deputaatschappen aanwezig is op het gebied van pr.

4. DE BUITENLANDSE ZENDING

De synode besloot:

1. goedkeuring te geven aan ‘Zolang het dag is’, de Beleidsnota 2013; en ten aanzien van de bestaande terreinen:

Indonesië

2. opnieuw goedkeuring te geven aan de voorgenomen verdere ondersteuning op projectbasis van onderwijsprojecten en van het primaire zendingswerk in Bunggu en Mada’ van de Gereja Toraja Mamasa (GTM);

Venda

3. opnieuw goedkeuring te verlenen aan het voornemen om de bestaande relatie met de kerken van de synode Soutpansberg in stand te houden en op behoedzame wijze ook een relatie op te bouwen met andere (Venda)kerken om zendingswerk te ondersteunen;

4. goedkeuring te verlenen aan het voornemen om in goed overleg met deputaten correspondentie buitenlandse kerken goede relaties te onderhouden zowel met de algemene synode van de GKSA als met de synode Soutpansberg – en bij beiden te blijven aandringen op pogingen de kerkelijke verdeeldheid te overwinnen;

KwaNdebele

5. opnieuw goedkeuring te verlenen aan het voornemen de reorganisatie van de kerken van KwaNdebele te ondersteunen, met prioriteit voor het vormen van zelfstandige kerken en steun voor het beroepen van eigen predikanten;

6. goedkeuring te verlenen aan de sluiting van de Mukhanyo Bible School per 23 november 2013;

7. goedkeuring te verlenen aan de overdracht van het terrein en de gebouwen van het Mukhanyo Theological College en aan de voorwaarden waaronder dit in juli 2012 is geschied;

Botswana

8. opnieuw goedkeuring te verlenen aan het voornemen om de opbouw van het kerkelijke leven van de RCB in een breder verband dan voorheen te ondersteunen met name door hulp te verlenen bij het bekostigen van de salarissen van de nieuwe predikanten en hun begeleider;

9. goedkeuring te verlenen aan de verzelfstandiging van het vertaalteam te D’kar, waarbij de taak van br. H. Visser verschuift van leider naar begeleider van het team en naar vertaalconsulent in de omgeving van zijn huidige werkplek;

Mozambique

10. opnieuw goedkeuring te verlenen aan de voortzetting van de steun aan InForTeM, dat zowel het decentrale (ETE) als het centrale onderwijswerk (EBOM) behartigt;

Thailand

11. opnieuw goedkeuring te verlenen aan de ondersteuning van het zendingswerk in Isaan, in goed overleg met de zendende kerk(en) en met OMF;

12. goedkeuring te verlenen aan de voorgenomen benoeming van drs. W.M. den Hertog als zendingswerker in Isaan;

Burundi

13. opnieuw goedkeuring te verlenen aan voortgezette assistentie aan de Église Protestante Réformée du Burundi;

Siberië

14. opnieuw goedkeuring te verlenen aan de ondersteuning van het zendingswerk van de Russische onafhankelijke baptisten kerken in Tajmyr, Siberië in goed overleg met Friedensstimme Nederland;

IFES

15. goedkeuring te verlenen aan de wijze waarop zendingsdeputaten de wens van de synode van 2010 om het werk onder buitenlandse studenten in Nederland te blijven steunen heeft uitgevoerd;

16. goedkeuring te verlenen aan het voornemen deze steun in de komende periode te continueren;

Europa

17. a. zich te bezinnen op de specifieke aanpak van zending in Europa, gebruikmakend van de kennis van deputaten evangelisatie, deputaten buitenlandse kerken en deputaten diaconaat, en vervolgens deze bezinning in beleid om te zetten;

b. nader beleid te ontwikkelen om missionaire projecten van gereformeerde kerken in Europa op incidentele basis te ondersteunen;

18. in overleg met deputaten evangelisatie, deputaten buitenlandse kerken en deputaten diaconaat in de kerken een enquête te houden met als doel te inventariseren op elke wijze de kerken al betrokken zijn bij plaatselijke dan wel landelijke (mogelijk interkerkelijke) missionaire of diaconale initiatieven in Europa buiten de grenzen van Nederland en België;

19. hierover te rapporteren aan de generale synode van 2016.

5. EVANGELISATIE

De synode besloot:

1. met betrekking tot het deputaatschap:

1.1 negen deputaten te benoemen;

1.2 deputaten op te dragen de rijke geestelijke inhoud van de belijdenissen van de kerk vruchtbaar te maken, door deze te vertalen naar concrete schriftelijke handreikingen en adviezen rondom de vragen die in zendingsgemeenten spelen, en die in de komende intersynodale periode te bespreken met de zendingsgemeenten, moedergemeenten, classes waar zendingsgemeenten ontstaan zijn en daar op de volgende synode gedetailleerd verslag van te doen;

1.3 deputaten op te dragen in samenwerking met deputaten kerkorde en kerkrecht een onderzoek in te stellen naar het functioneren van de taken en verantwoordelijkheden van zendingsgemeenten, moedergemeenten, classes en breder kerkverband met het oog op de begeleiding van de zendingsgemeenten naar zelfstandigheid en op het vormen en vasthouden van een gereformeerde identiteit, en daar op de volgende generale synode verslag van te doen en te komen met voorstellen ter zake;

1.4 deputaten op te dragen niet alleen zendingsgemeenten te begeleiden maar ook classes en moedergemeenten, opdat zij worden toegerust om hun verantwoordelijkheden en taken met betrekking tot de zendingsgemeenten zo goed mogelijk uit te voeren;

1.5 deputaten op te dragen om de bevindingen van de bezinning op de vraag hoe de kerken in de niet-grootstedelijke gebieden kunnen worden geholpen een gastvrije kerk te zijn, diepgaand te bespreken met vertegenwoordigers van deze kerken;

1.6 samen met deputaten zending na te denken over mogelijkheden voor steun aan etnische leiders in zendingsgemeenten, die als zendeling onder hun eigen volk willen gaan werken;

1.7 in de rapportage aan de generale synode per zendingsgemeente aan te geven of en hoe de missionaire gerichtheid wordt bewaakt;

1.8 deputaten op te dragen de hoogste prioriteit te geven aan de opdrachten gegeven in 1.2 en 1.3.

2. met betrekking tot zendingsgemeenten deputaten op te dragen:

2.1 met de zendingsgemeenten in wederkerigheid te blijven spreken over

2.1.1 de sacramenten, waarbij aandacht gegeven dient te worden aan:

2.1.1.1 bezinning op betekenis van de sacramenten;

2.1.1.2 versteviging van het onderwijs aangaande de sacramenten;

2.1.1.3 bezinning op de vormgeving van de viering van de sacramenten met het oog op de missionaire context;

2.1.1.4 bezinning op de taal en de inhoud van de formulieren voor doop en avondmaal;

2.1.2 de rituelen, waarbij aandacht gegeven dient te worden aan:

2.1.2.1 het uitwisselen van ervaringen

2.1.2.2 het toetsen van de rituelen aan de Bijbelse boodschap;

2.1.3 de kadervorming, waarbij aandacht gegeven dient te worden aan goed onderwijs;

2.1.4 het pastoraat, waarbij aandacht gegeven dient te worden aan:

2.1.4.1 onderlinge uitwisseling van ervaringen;

2.1.4.2 bezinning op nieuwe pastorale vragen;

2.1.4.3 doordenking van wat in het pastoraat bij de gemeenten hoort te liggen en wat onder professionele leiding moet gebeuren;

2.1.4.4 de betekenis van ziekenzalving en bevrijdingspastoraat;

2.1.5 de ambten in de gemeente van Christus;

2.2 de wederzijdse betrokkenheid tussen bestaande kerken en zendingsgemeenten te vergroten door een blijvende uitwisseling te stimuleren en te faciliteren;

2.3 een stage voor predikanten in zendingsgemeenten te faciliteren;

2.4 de bezinning op de positie van de evangelist te stimuleren.

3. in de kerkorde resp. de volgende artikelen te wijzigen c.q. aan te vullen:

• art. 4, lid 6d;

• art. 52, lid 1;

• bijlage 18: art. 4, regel 5 art. 5, h en i.

De synode besloot inzake Partners in zending (een initiatief van vier deputaatschappen, te weten: deputaten buitenlandse zending, deputaten diaconaat, deputaten evangelisatie en deputaten onderlinge bijstand en advies):

1. goedkeuring te verlenen aan het instellen van een commissie partners in zending;

2. drie commissieleden te benoemen die resp. als voorzitter, secretaris en penningmeester zullen functioneren;

3. de vier deelnemende deputaatschappen (evangelisatie, buitenlandse zending, diaconaat en onderlinge bijstand en advies) elk een commissielid te laten benoemen;

4. goedkeurig te verlenen aan het navolgende voorlopige reglement voor de commissie partners in zending:

Voorlopig reglement voor de commissie partners in zending

Art. 1 – doelstelling

De commissie partners in zending wordt in het leven geroepen om steun te zoeken voor en steun te geven aan zendingsgemeenten met financieel minder draagkrachtige leden zodat een evangelist of predikant beroepen en bevestigd kan worden.

Art. 2 – machtiging

De commissie partners in zending wordt door de generale synode gemachtigd en geïnstrueerd tot beheer van gelden om deze steun te verlenen. Zij is verantwoording schuldig van al haar handelingen aan de generale synode via deputaten evangelisatie en is bevoegd binnen de grenzen van haar taak tot het in ontvangst nemen van gelden en tot het verrichten van betalingen. De financiële administratie wordt uitgevoerd door het Dienstenbureau, onder verantwoordelijkheid van deputaten evangelisatie. De financiële controle vindt plaats door deputaten financiële zaken en hun externe accountant.

Art. 3 – leden

de commissie bestaat minstens uit zeven leden die benoemd zijn door de generale synode waarvan drie rechtstreeks en vier op voordracht van deputaten buitenlandse zending, diaconaat, evangelisatie en onderlinge bijstand & advies.

Minimaal dienen onder de commissieleden vier expertises aanwezig te zijn:

a. de financiële, met specifiek diaconale deskundigheid;

b. de theologische, met specifiek missionaire deskundigheid;

c. de communicatieve, met specifieke deskundigheid op het terrein van pr en fondsenwerving;

d. de sociaal maatschappelijke, met deskundigheid zowel op macro- als microniveau; Art. 4 – werkzaamheden

4.1 de commissie inventariseert welke zendingsgemeenten al dan niet in aanmerking komen voor het ontvangen van financiële steun met het oog op verlichting van de lasten van gemeenten met financieel minder draagkrachtige leden, rekening houdend met de steun die volgens de door deputaten OB&A gehanteerde criteria aan gemeenten in ons kerkverband kan worden verleend;

4.2 ze zal daartoe eigen criteria vaststellen;

4.3 ze zal t.b.v. haar taken jaarlijks een werkplan opstellen met een reële begroting;

4.4 ze zal haar administratieve werkzaamheden laten verrichten door het Dienstenbureau. Art. 5 – verslag

De commissie zal van haar werkzaamheden op de synode van 2016 verslag uitbrengen waarin zij expliciet aandacht zal geven aan de evaluatie van haar werkzaamheden en hoe in de toekomst de steun aan zendingsgemeenten met financieel minderdraagkrachtige leden het beste kan worden geregeld.

Art. 6 – middelen

De commissie wordt, ten einde steun te kunnen geven, van financiële middelen voorzien door een eenmalige storting door drie van de vier deputaatschappen, nl. buitenlandse zending, diaconaat en evangelisatie, van in totaal € 150.000, en door het zelfstandig werven van fondsen in de kerken maar ook bij instanties en particulieren die steun en/of subsidies verstrekken voor onderscheiden taken van het kerkelijk werk van een zendingsgemeente. Het is de commissie niet toegestaan verplichtingen aan te gaan waardoor een negatief saldo ontstaat. Fondsen die geworven zijn met een specifiek oormerk dienen overeenkomstig te worden aangewend; externe fondsen zijn altijd geoormerkt en dienen dienovereenkomstig verantwoord te worden.

Art. 7 – voorwaarden

7.1 de commissie wordt benoemd voor de periode tot de volgende generale synode en ontvangt mandaat om steun te verlenen voor maximaal drie jaar om in elk geval aan de aanvragende zendingsgemeenten financiële zekerheid te verschaffen;

7.2 de commissie neemt alleen aanvragen in overweging van gemeenten die door de classis zijn aangemerkt als zendingsgemeente, zoals beschreven in art. 21, lid 1 van de K.O., en na voldoende overleg met deputaten evangelisatie en indien nodig een van de andere deputaatschappen;

7.3 de commissie overtuigt zich van het evidente missionaire karakter van de gemeente;

7.4 de commissie overtuigt zich van de inzet en de betrokkenheid van de leden van de betrokken zendingsgemeente;

7.5 de commissie overtuigt zich van voldoende toekomstperspectief voor de aanvragende gemeente, waarbij de kans tot zelfstandigheid groot moet zijn;

7.6 de commissie baseert zich in haar besluit om steun te verlenen met name op sociaal-demografische kaart van de betrokken zendingsgemeente (waarbijde sociaal-demografische kaart van de regio of het stadsdeel behulpzaam kan zijn);

7.7 de commissie levert maatwerk waardoor er geen precedentwerking kan zijn van eenmaal genomen beslissingen;

7.8 beslissingen worden voor elke gemeente afzonderlijk genomen;

7.9 er bestaat geen recht op een bijdrage uit het steunfonds partners in zending;

7.10 de steunverlening vindt vooralsnog plaats voor een periode van drie jaar en zolang er fondsen beschikbaar zijn;

7.11 de commissie zorgt voor coördinatie van de steunacties t.b.v. de aanvragende zendingsgemeente.

Art. 8– publiciteit

De commissie zal binnen de kerken actief publiciteit voeren om:

8.1 de zendingsgemeenten als nieuwe vormen van kerkelijk leven binnen ons kerkverband onder de aandacht te brengen;

8.2 de gevestigde kerken te stimuleren een band aan te gaan (jumelage) met een zendingsgemeente en in een wederkerige relatie elkaar van dienst te zijn. Dat betreft een geestelijke steun, wederzijdse bemoediging in de opdracht om te getuigen van het evangelie in ieders situatie, en ook een financiële steun, waarin de financieel sterkere bereid is de zwakkere te helpen;

8.3 de gevestigde kerken die niet komen tot een jumelage te stimuleren hun offervaardigheid mede te richten op de financiële ondersteuning van die zendingsgemeenten die volgens de criteria van de commissie daarvoor in aanmerking komen;

8.4 de zendingsgemeenten die niet komen tot jumelage daadwerkelijk volgens vastgestelde criteria te ondersteunen;

8.5 de zendingsgemeenten te stimuleren en hulp te bieden om ook langs andere wegen financiële steun te verkrijgen.

5. de commissie partners in zending op te dragen te werk te gaan volgens het door de generale synode goedgekeurde voorlopige reglement;

6. de commissie partners in zending bevoegdheid te geven om tot de volgende generale synode zendingsgemeenten met financieel minder draagkrachtige leden te ondersteunen uit het steunfonds dat de commissie beheert;

7. deputaten evangelisatie, buitenlandse zending en diaconaat toestemming te geven een startkapitaal ter grootte van € 150.000,- ter beschikking te stellen van de commissie partners in zending;

8. de commissie partners in zending op te dragen:

a. een studie te doen naar het functioneren van het steunfonds en op basis daarvan nadere criteria te ontwikkelen voor steunverlening;

b. i n overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht een voorstel te doen voor een definitief reglement voor de commissie partners in zending;

c. een onderzoek te doen naar de financiële levensvatbaarheid van zendingsgemeenten;

d. in samenwerking met deputaten kerkorde en kerkrecht een onderzoek te doen naar de wenselijkheid art. 21 K.O. uit te breiden op het punt van het instellen van een zendingsgemeente door een classis na advies van deputaten evangelisatie;

e. in samenwerking met deputaten kerkorde en kerkrecht te onderzoeken of de commissie partners in zending kan gaan functioneren onder deputaten onderlinge bijstand en advies;

f. en daarvan op de volgende generale synode via deputaten evangelisatie uitgebreid en gedetailleerd verslag te doen en te komen met voorstellen ter zake.

6. ONDERLINGE BIJSTAND EN ADVIES

De synode besloot:

1. akkoord te gaan met de volgende keuzes en voorstellen (bijlage 3 van rapport 9.07):

1) OB&A heeft met ingang van 2014 de minimumbijdrage per lid verhoogd van € 265 naar € 275. Dit sluit aan bij de trendmatige verhoging door de jaren heen.

2) mede omdat de steun voor kerkbouw vervalt, heeft OB&A voor daarvoor in aanmerking komende gemeenten de spaarregeling opgetrokken van € 285+ naar € 300+ regeling.

3) steun kerkbouw vervalt voor nieuwe gevallen geheel. De reden hiervoor is dat er vele mogelijkheden zijn om ruimten te huren, terwijl de kosten voor een eigen gebouw tot een onevenredige hoogte zijn gestegen.

4) de steun voor draagkracht (deel teruggave van de betaalde kerkelijke kassen) wordt voor de periode 2014 t/m 2016 van 60% naar 30% teruggebracht. Dit betreft een overgangsregeling, gezien voorstel 5.

5) de steun voor draagkracht wordt voor de periode 2017 t/m 2019 van 30% naar 0% teruggebracht. De achtergrond hierbij is dat een gemeente die in het geheel geen omslagen ten behoeve kerkelijke klassen kan afdragen, materieel niet levensvatbaar is.

6) de steunpercentages voor predikantskosten worden met ingang van 2014 over de hele linie met 5% teruggebracht tot: 35, 30, 25 en 20%. Op deze wijze wordt de pijn zo gelijk mogelijk over gemeenten verdeeld.

2. akkoord te gaan met het tekstvoorstel voor in de beroepsbrief, zoals verwoord in bijlage 5 van het rapport van deputaten;

3. akkoord te gaan met de voorgestelde tekst voor artikel 1 van de instructie OB&A, zoals verwoord in bijlage 6 van het rapport van deputaten, waarbij de synode maximaal zes secundi benoemt;

4. deputaten opdracht te geven in overleg te treden met deputaten financiële zaken om tot de vaststelling van één solvabiliteitsfactor te komen;

5. de jaarlijkse verantwoording aan de particuliere synodes met onmiddellijke ingang te beëindigen. Uit de kerkorde, bijlage 4 (art. 11), artikel 9 inz. Verantwoording, dient daartoe de laatste zin (‘Deputaten geven jaarlijks een overzicht van hun werkzaamheden aan de particuliere synoden’) te worden verwijderd.

7. KERK EN MEDIA

De synode besloot:

1. de naam van het deputaatschap te wijzigen in ‘deputaatschap kerk en media’;

2. deputaten op te dragen:

a. zich in aansluiting aan hun instructie te bezinnen op de (on)mogelijkheden van moderne media om het evangelie landelijk en plaatselijk via de massamedia te verbreiden, de uitvoering daarvan voortvarend ter hand te nemen en daarvan verslag te doen aan de komende generale synode;

b. zich te bezinnen op de presentie van de Christelijke Gereformeerde Kerken in de moderne media, hier in de intersynodale periode zo mogelijk ervaring mee op te doen, van de bezinning en de praktijkervaring verslag te doen en te komen met nadere voorstellen ter zake.

8. GEESTELIJKE VERZORGING VARENDEN

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen de verantwoordelijkheden van de predikant voor de varenden, zijn zendende kerkenraad en deputaten ten opzichte van elkaar te onderzoeken en vast te leggen, zodat de eigen verantwoordelijkheden van deze drie partijen adequaat kunnen worden ingevuld.

2. deputaten opdracht te geven om in de komende periode tevens goede aandacht te schenken aan de punten 4.a, 4.b en 4.d van hun instructie en aan de synode van 2016 daarover te rapporteren;

3. in afwijking van de instructie van deputaten vier deputaten te benoemen.

9. GEESTELIJKE VERZORGING MILITAIREN

De synode besloot:

1. het contingent CGK-krijgsmachtpredikanten op de huidige sterkte te houden en deputaten op te dragen die wervingsactiviteiten te ontplooien die nodig zijn om dat doel te bereiken;

2. deputaten uit te nodigen in hun rapport aan de volgende synode inzicht te verschaffen in de inhoud en de voortgang van het werk van de krijgsmachtpredikanten, dit in overeenstemming met het gestelde in art. 6 K.O., paragraaf 2f;

3. deputaten te laten onderzoeken of zij hun werk zodanig anders kunnen organiseren dat hun deputaatschap op termijn kan worden opgeheven;

4. opnieuw deputaten te benoemen ten getale van drie.

10. KERKJEUGD EN ONDERWIJS

De synode besloot:

1. deputaten opdracht te geven tot het blijven bevorderen van het gesprek tussen de beide jeugdwerkorganisaties over de visie op het jeugdwerk;

2. deputaten opdracht te geven het document ‘Visie op jongeren’ verder uit te werken en de inhoud ervan onder de aandacht van de kerken te brengen;

3. deputaten op te dragen prioriteit te geven aan opvoedingsondersteuning door ouders en gemeenten en zo nodig daarbij een ‘loketfunctie’te vervullen.

4. art. 3.h. van bijlage 32 K.O. als volgt te wijzigen: ‘het actief stimuleren van het (laten) ontwikkelen van materialen met betrekking tot jeugd, jeugdwerk, opvoeding, catechese en onderwijs.’.

11. PASTORAAT IN DE GEZONDHEIDSZORG

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te blijven zoeken naar een goede vorm om theologische, medische en ethische thema’s op het gebied van de gezondheidszorg plaatselijk en/of regionaal aan de orde te stellen;

2. deputaten op te dragen zo spoedig mogelijk om te zien naar een fulltimepredikant als opvolger van ds. A. Dingemanse per 1 augustus 2015, waarbij voorbereidende studie in de taal van doven wordt aangeboden op kosten van deputaten;

3. zeven (in plaats van elf) deputaten te benoemen.

12. DIACONAAT

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen het beleids- en werkplan ‘De ander de naaste, over betrouwbaar present zijn’ zo aan te passen dat meer accent krijgt dat de diaken de gemeente moet stimuleren en toerusten tot en voorgaan in dienstbetoon, en op basis van het aangepaste plan het beleid te gaan uitvoeren;

2. het conceptreglement t.a.v. de CDV’s te aanvaarden en deputaten opdracht te geven de classes te ondersteunen bij het implementeren hiervan;

3. deputaten opdracht te geven ervoor zorg te dragen dat in classes waar geen CDC is of waar deze onvoldoende functioneert, er opnieuw initiatieven worden ontplooid en de classes te wijzen op hun verantwoordelijkheid en het belang van structurele toerusting;

4. deputaten op te dragen de diaconieën te stimuleren aan beleidsvorming te doen en eenmaal vastgesteld beleid regelmatig te actualiseren;

5. deputaten op te dragen de art. 24 t/m 27 K.O. in concept te herformuleren in overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht;

6. deputaten op te dragen de bezinning op ‘het eigene van het diakenambt’ verder uit te werken en concreet te maken;

7. deputaten op te dragen aandacht te geven aan en te vragen voor het beoefenen van gerechtigheid in maatschappelijke contexten;

8. deputaten op te dragen maatschappelijke ontwikkelingen van diaconaal belang te volgen en diakenen en diaconaal betrokkenen daarover te informeren, hen daarbij te ondersteunen en hun deskundigheid te vergroten, zodat zij in de gemeenten de leden kunnen voorgaan in adequaat dienstbetoon;

9. deputaten op te dragen in overleg met de klachtencommissie en de quaestor van de generale synode te bezien hoe de financiering van het meldpunt seksueel misbruik in kerkelijke relaties onder te brengen is bij de quaestor van de synode;

10. deputaten op te dragen waar nodig in overleg met deputaten contact met de overheid kabinetsbeleid ten aanzien van de Wmo, de participatiewet, de jeugdzorg, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en andere sociale wetgeving te volgen en de diakenen op deze gebieden voor te lichten;

11. deputaten op te dragen de mogelijkheid tot samenwerking met de diaconale organen van de Hersteld Hervormde Kerk, de Gereformeerde Bond in de PKN en de Gereformeerde Gemeenten te onderzoeken;

12. goedkeuring te verlenen aan de participatie die deputaten aangegaan zijn met Micha Nederland voor zover de werkzaamheden van deze stichting samenvallen met de taken van deputaten.

13. JAARBOEK

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te bezien of de gedane suggesties om een eenvoudige handleiding toe te voegen en om de indeling in PS’en en classes inzichtelijker te maken te realiseren zijn;

2. deputaten opnieuw te verzoeken om te bezien of een meer logische indeling van het jaarboek mogelijk is, zodat het jaarboek toegankelijker wordt;

14. KERKORDE EN KERKRECHT

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen maximale druk te oefenen op de beheerders van de website www.kerkrecht.nl, opdat die site zo spoedig mogelijk ook toegankelijk zal worden voor plaatsing van kerkrechtelijke artikelen van christelijk-gereformeerde auteurs. Mocht dat niet op korte termijn tot de gewenste ontwikkeling leiden, dan zullen deputaten mogelijkheden ontwikkelen voor de opzet van een kerkrechtelijke rubriek op de eigen site van de kerken;

2. deputaten op te dragen om in het kader van het ontstane overleg met GKv en NGK de mogelijkheid te onderzoeken om te komen tot een breed gedragen interkerkelijke geschillencommissie en alles te doen om ook vertegenwoordigers van de GG, HHK en GB in de PKN bij dat overleg te betrekken, indien zij dat wensen;

3. de notitie ‘Integrale regeling voor de appelprocedure’ vast te stellen met de volgende wijzigingen:

a. art. 2.3: De regeling is ook van toepassing op verzoeken om revisie van primaire besluiten van de kerkenraad, classis of particuliere synode en van appelbesluiten van de meerdere vergadering;

b. art. 5.2: In afwijking van het in artikel 5.1 bepaalde, blijft niet-ontvankelijkheid vanwege een termijnoverschrijding achterwege wanneer én (1) het appel niet is ingesteld door een kerkelijke vergadering, én (2) in het besluit waartegen het appel is gericht de in artikel 3.3 bedoelde kennisgeving ontbreekt, én (3) aannemelijk is dat het appellant vanwege het achterwege blijven van deze mededeling niet duidelijk was wanneer de appeltermijn tegen het besluit verstreken was;

c. een nieuw artikel 7.3 als volgt: ‘Indien de appellant door ziekte of andere omstandigheden, zulks ter beoordeling van de kerkelijke vergadering, niet in staat is te worden gehoord, zal de commissie het horen van appellant voor een termijn van maximaal vier weken, te verlengen met een termijn van nogmaals vier weken, aanhouden.

I ndien de appellant aangeeft dan nog niet te kunnen worden gehoord, stelt de commissie hem in de gelegenheid zich te laten vertegenwoordigen door een woordvoerder, dan wel schriftelijk op het verweerschrift te reageren. Indien appellant hiervan geen gebruik maakt, heeft de vergadering het recht het appel te behandelen zonder dat appellant gehoord is’;

d. aanpassing van de nummering van de na artikel 7.3 volgende artikelen, inclusief de verwijzingen naar de artikelen genoemd in de artikelen 8.4 (7.4 wordt 7.5) en 8.5 (7.8 wordt 7.9);

e. het woord ‘betrokkene’ in artikel 7.5 vervangen door het woord ‘verweerder’;

4. deputaten op te dragen zich te beijveren om deze regeling zo breed mogelijk bekend te doen worden in de kerken. Daarbij is te denken aan een beknopte handleiding, te plaatsen in de kerkrechtrubriek op de website en aan classicale voorlichtingsbijeenkomsten voor ambtsdragers;

5. deputaten opdracht te geven zich te beraden op de wenselijkheid van een uitbreiding van de gronden voor appel in art. 31 K.O., met dien verstande dat het ook een grond voor appel zou kunnen zijn wanneer een kerkelijke vergadering in redelijkheid niet had kunnen komen tot het besluit waarvan appel;

6. aan deputaten de opdracht te geven om zich te bezinnen op de kerkenraadsstructuur/ bestuursstructuur in grote gemeenten met het doel om eenheid te scheppen in de bestaande regelingen en om te komen tot een goed werkbare structuur binnen de juiste kerkrechtelijke kaders.

15. CONTACT MET DE OVERHEID

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen de ontwikkelingen omtrent de ANBI-regelgeving en de op handen zijnde wijzigingen in de btw-wet- en regelgeving nauwlettend te blijven volgen en daarover de plaatselijke kerken zo nodig te informeren;

2. deputaten op te dragen met adequate informatieverstrekking:

a. deputaten financiële zaken te ondersteunen in het treffen van voorbereidingen met het oog op het nieuwe systeem van Europees betalingsverkeer (SEPA), zodat zij daarover de plaatselijke kerken kunnen informeren;

b. deputaten onderlinge bijstand en advies te ondersteunen, zodat

1. zij zich kunnen bezinnen op de begeleiding en de ondersteuning van gemeenten wier kerkgebouw een gemeentelijk monument wordt;

2. zij de plaatselijke kerken kunnen informeren en waar nodig adviseren over de relevante gevolgen van het nieuwe bouwbesluit, de regelgeving omtrent de bedrijfshulpverlening en de arbo-regelgeving;

c. deputaten kerkelijke archieven en deputaten onderlinge bijstand en advies te ondersteunen in het ontwikkelen van beleid op herbestemming van kerkelijk (on) roerend goed en deputaten kerkorde en kerkrecht dienaangaande te voorzien van informatie ten behoeve van de door hen op te stellen handreiking voor op te heffen gemeente;

3. deputaten pastoraat in de gezondheidszorg en deputaten diaconaat op te dragen zich gezamenlijk te bezinnen op de gevolgen van de aanpassing van de AWBZ en de plaatselijke kerken hierover te informeren en desgevraagd te adviseren.

16. EENHEID VAN DE GEREFORMEERDE BELIJDERS IN NEDERLAND

De synode besloot:

1. Algemeen beleid

1. deputaten op te dragen

a. binnen het kerkverband blijvende aandacht te vragen voor de belijdenis van de katholiciteit van de kerk;

b. blijvende aandacht te geven aan de spanning tussen enerzijds het zoeken naar eenheid met andere kerken van gereformeerd belijden en overige bredere kerkelijke contacten, en anderzijds de eenheid binnen onze eigen kerken;

2. de volgende generale synode te rapporteren op welke wijze deze blijvende aandacht in het beleid van deputaten is gewaarborgd.

2. Specifieke zaken

1. uit te spreken dat deputaten zorg dragen voor het overdragen van het archief tot en met 2004;

2. uit te spreken dat deputaten hebben voldaan aan de opdracht een meerjarenbeleid op te stellen dat verder reikt dan één synodeperiode;

3. deputaten toe te staan incidenteel in het kader van de contacten met de Gereformeerde Bond contact te hebben met het moderamen van de Protestantse Kerk in Nederland;

4. uit te spreken dat contact met de Protestantse Kerk in Nederland ook los van de contacten met de Gereformeerde Bond is toegestaan als contact op een ander niveau dan het zoeken van eenheid op de grondslag van Gods Woord en de gereformeerde confessie;

5. de instructie van deputaten aan te passen door in bijlage 34 K.O., art. 3, een lid d toe te voegen: ‘d. met het oog op het belang van een zoveel mogelijk gezamenlijk optrekken van kerken in het publieke domein kunnen deputaten, gezien de secularisatie van de samenleving, contacten onderhouden met andere kerken en kerkelijke organisaties dan bedoeld in 3 a en b, zonder het oogmerk met hen tot nauwer kerkelijk samenleven te komen’;

6. aan lid 1.d van bijlage 8a K.O. de volgende zin toe te voegen: ‘Anderzijds zijn onze predikanten gerechtigd voor te gaan in een gemeente van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerken in Nederland wanneer een kerkenraad hen daartoe uitnodigt’.

17. DE VERTEGENWOORDIGING VAN DE KERKEN

De synode besloot:

1. opnieuw deputaten te benoemen overeenkomstig art. 50 sub 11 K.O., opdat zij de kerken kunnen vertegenwoordigen in gevallen die niet behoren tot de competentie van andere deputaatschappen;

2. in het huishoudelijk reglement de volgende wijzigingen aan te brengen: ad 1, art 3:

De laatste zin ‘In dit voorlopige agendum worden ingekomen bezwaarschriften niet opgenomen’ vervalt. Toegevoegd wordt: ‘Deputaten vertegenwoordiging zullen de vergadering dienen met een advies over de ontvankelijkheid van de te vermenigvuldigen bezwaarschriften, om onnodige verspreiding zoveel mogelijk te voorkomen; indien zij van oordeel zijn dat enig bezwaarschrift niet ontvankelijk is, zal dat vooralsnog niet vermenigvuldigd worden.’

ad 3, art 8b:

De volgorde van verkiezen zal zijn: preses, assessor, eerste scriba en tweede scriba. ad 3, art 32:

Deze afgevaardigden hebben ook het recht de comitézittingen van de synode bij te wonen, tenzij de synode in bepaalde gevallen besluit dit recht niet te verlenen.

3. deputaten te machtigen om deputaten eenheid gereformeerde belijders van dienst te zijn bij het entameren van het gesprek binnen eigen kerkverband over de verhouding van de eenheid tussen kerkverbanden enerzijds en de eenheid binnen eigen kerkverband anderzijds.

18. LANDELIJK KERKELIJK BUREAU

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen om die deputaatschappen die nog niet deelnemen in het centraal rekeningenbeheer, zodanig te overtuigen van de voordelen hiervan dat ze zich hierbij willen aansluiten;

2. deputaten op te dragen met alle (relevante) deputaatschappen in gesprek te gaan om hun websites onder te brengen bij www.cgk.nl en het beheer centraal (namelijk via het Dienstenbureau) te regelen;

3. de wijzigingen, zoals besloten tijdens de generale synode 2010 alsnog aan te brengen in Bijlage 48, K.O. art.15.2 en de beide goedgekeurde ‘ model arbeidsovereenkomsten’ toe te voegen aan bijlage 48 K.O.

19. KERKELIJKE ARCHIEVEN

De synode besloot:

1. ontheffing te verlenen aan de archivarissen brs. F.van der Hart en C.J. van Heel wegens het bereiken van de 70-jarige leeftijd en hen hartelijk te bedanken voor hun inzet voor het deputaatschap kerkelijke archieven;

2. goedkeuring te hechten aan de benoeming van zuster L. ‘t Hart tot archivaris en haar tot adviseur van het deputaatschap te benoemen;

3. deputaten te verzoeken voorwaarden te definiëren waardoor de inzet van zuster ’t Hart ook op langere termijn kan worden gewaarborgd, hierbij valt bijv. te denken aan het verstrekken van een vrijwilligersbijdrage o.i.d.;

4. deputaten op te dragen met het oog op de continuïteit van de archiefwerkzaamheden te blijven omzien naar een tweede archivaris;

5. deputaten opdracht te geven kritisch te onderzoeken welke zaken uit het Documentatiecentrum moeten worden aangehouden om dit archief zoveel mogelijk af te slanken en hierover aan de generale synode van 2016 verslag te doen;

6. de beloning voor de vrijwilliger die het archief in het Documentatiecentrum beheert in drie jaar af te bouwen naar nul;

7. aan de diverse deputaatschappen op te dragen hun archiefstukken die betrekking hebben op hun arbeid vóór de generale synode van 2007 z.s.m. doch uiterlijk 1 september 2014 aan het synodale archief over te dragen;

8. de scribae van de deputaatschappen op te dragen in hun synoderapport te vermelden in hoeverre men voldaan heeft aan de plicht om het archief over te dragen;

9. de scribae van de opgeheven deputaatschappen op te dragen hun archief z.s.m. over te dragen.

20. EREDIENST

De synode besloot:

1. de voorgestelde formulieren voor de openbare geloofsbelijdenis, voor de bevestiging van een dienaar van het woord, voor de bevestiging van ouderlingen en/of diakenen, voor de bevestiging van een evangelist, voor de ban of uitsluiting uit de gemeente en voor de wederopneming in de gemeente, geamendeerd volgens de voorstellen in rapport 9a van commissie 3, vast te stellen en vrij te geven voor beproeving door de kerken;

2. deputaten opdracht te geven:

a. zich opnieuw te bezinnen op het formulier voor de doop van volwassenen zodat voldoende duidelijk wordt dat het om dezelfde doop gaat als bij de kinderdoop en er toch een verschil is vanwege de positie van de dopeling, en de synode van 2016 te dienen met het resultaat van die bezinning;

b. te voorzien in een consistente en overzichtelijke manier van het citeren van Schriftplaatsen in de liturgische formulieren;

c. de synode van 2016 een voorstel aan te bieden voor een algehele uitgave van de liturgische formulieren;

d. zich, indien nodig in overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht, te bezinnen op de vraag of het formulier voor de ban in de huidige vorm gehandhaafd kan blijven of dat een herziening nodig is, en de synode van 2016 met een voorstel dienaangaande te dienen;

e. zich te bezinnen op de zingbaarheid van de psalmen, toegespitst op de vraag of met name jongeren vandaag de inhoud van de psalmen zich geestelijk eigen kunnen maken als ze gezongen worden in de bekende berijmingen (van 1773 en 1968) op de gebruikelijke (Geneefse) melodieën en de synode van 2016 te dienen met het resultaat van die bezinning;

21. DEPUTATEN VOORTIJDIGE AMBTSBEËINDIGING

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen de synode van 2016 te dienen met een voorstel omtrent de duur van de uitkering ten einde de regeling in dit opzicht te laten aansluiten bij de dan geldende maatschappelijke regels op arbeidsrechtelijk gebied;

2. de einddatum van de uitkering te koppelen aan de sinds 2010 geldende regels voor de emeritaatsleeftijd en de uitvoeringsregeling dienovereenkomstig aan te passen;

3. de bedragen voor kostenvergoeding en verhuiskostenvergoeding vast te stellen op € 575,- per jaar, respectievelijk € 4.275,- en de uitvoeringsregeling dienovereenkomstig aan te passen;

4. dat het recht op uitkering bij aanvaarding van een roeping als deeltijdpredikant slechts vervalt voor dat deel dat de predikant in deeltijd werkt en de uitvoeringsregeling overeenkomstig aan te passen;

22. VERTROUWENSCOMMISSIE

De synode besloot:

1. opnieuw een vertrouwenscommissie predikanten te benoemen bestaande uit zes veldwerkers en drie adviserende leden die desgewenst in het veldwerk betrokken kunnen worden;

2. voor deze leden en adviserende leden secundi te benoemen;

3. de leden op te dragen: predikanten en/of kerkenraden op hun verzoek of op verzoek van kerkvisitatoren/classes pastorale bijstand te verlenen en advies te geven;

4. de adviserende leden op te dragen de andere leden met hun deskundigheid terzijde te staan bij de onder 3 vermelde taak;

5. een verplicht mentoraat in te stellen voor pas beginnende predikanten voor de duur van twee jaar en daartoe de volgende regelingen te treffen:

a. in het mentoraat wordt gewerkt aan persoonlijke groei als mens en als professional en het beoefenen van collegialiteit (zie bijlage 1 handleiding mentoraat);

b. mentoren op te (laten) leiden. Hiervoor gebruik te maken van het aanbod van de PKN. De mentoren dienen ervaren predikanten te zijn die affiniteit hebben met het begeleiden van jongere collega’s. Zij dienen geschikt te zijn om na scholing deze begeleiding vorm te geven;

c. de mentoren te organiseren per particuliere synode;

d. de kosten voor scholing en nascholing van de mentor komen voor rekening van de desbetreffende particuliere synode;

e. de handreiking en instructie(s) voor het volgen van het mentoraat (bijlage 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bij het VCP-rapport 2013) te accorderen;

f. voor de concrete uitvoering aan te sluiten bij het Steunpunt Kerkenwerk van de GKv;

6. aansluitend bij wat gesteld wordt in de gedragscode voor predikanten en andere kerkelijke werkers (bijlage 43 K.O.) onder ‘De relatie tot zichzelf’ sub 1, uit te spreken dat het met het oog op een gezond functionerend predikantschap noodzakelijk is dat predikanten blijven leren en regelingen te treffen teneinde te komen tot de invoering van een vorm van permanente educatie voor predikanten met daarbij de volgende aandachtspunten:

a. de permanente educatie voor predikanten heeft een verplicht karakter;

b. voor net afgestudeerde predikanten dient deze permanente educatie in te gaan na het tweejarig mentoraat;

c. de kerkenraden worden dringend opgeroepen zorgvuldig toe te zien op de permanente educatie door – tijdens het jaarlijks gesprek over het ambtelijk werk – met de predikant te spreken over het gebruik maken van de mogelijkheden tot bij- en nascholing;

d. aan de adviserende leden van de VCP in samenwerking met de studiecommissie waarvan sprake is in rapport 1 van commissie 1 opdracht te geven om een evaluatiedocument voor de classes voor te bereiden ten einde na drie jaar aan de hand van de ingestuurde documenten hierover te kunnen rapporteren aan de GS;

e. de classes dienen hierop toe te zien. Hiertoe zal in het reglement op de kerkvisitatie (bijlage 28 K.O.) vraag I,7 aldus geformuleerd worden: ‘Studeert de predikant – mede met het oog op de prediking – ijverig? Voldoet hij aan de verplichting tot permanente educatie en stelt u hem als kerkenraad daar toe ook voldoende in staat? Hoe neemt u kennis van het resultaat?’;

f. uitgangspunt voor de permanente educatie vormt het gestelde in de gedragscode onder het hoofdstuk ‘De relatie tot zichzelf’, sub 1. Voor jonge predikanten komen de specifieke doelen uit de opleiding en het mentoraat. Voor oudere predikanten kunnen het jaarlijks gesprek over het ambtelijk werk en overige gesprekken met de kerkenraad als basis dienen voor het formuleren van specifieke doelen;

g. in deze permanente educatie dient aandacht te worden gegeven aan:

i. theologische vakinhoudelijke kennis;

ii. persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door het met enige regelmaat een traject van supervisie of coaching te volgen, deel te nemen aan een intervisiegroep en het zich (laten) bekwamen in communicatieve vaardigheden;

h. als voorbeelden van mogelijkheden voor permanente educatie te verwijzen naar de programma’s van permanente educatie binnen de Protestantse Kerk Nederland, de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Nederlands Gereformeerde Kerken;

i. deze permanente educatie dient nauw aan te sluiten bij de persoonlijke vragen en leerdoelen van de predikant. Hiertoe dient hij de vrijheid te krijgen om zijn studieprogramma in overleg met zijn kerkenraad zelfstandig vorm te geven;

7. de kerkenraden door middel van een brief met klem op te roepen met hun predikanten een jaarlijks gesprek te houden over het ambtelijk werk en daarvoor de volgende regelingen te treffen:

a. de handreiking inzake een jaarlijks gesprek over ambtelijk werk vast te stellen;

b. aan de voorgestelde handreiking in het onderdeel ‘gemeente/kerkenraad’ de volgende vraag op te nemen: ‘Hoe houdt u de balans in de gaten tussen uw werk in de gemeente en werk dat u voor het bredere kerkverband doet?’;

c. hoofdstuk 1 uit het rapport 2013 van de VCP (een kader) na redactie toe te voegen als bijlage bij de handreiking;

d. de handreiking als bijlage op te nemen in de kerkorde;

8. deputaten kerkorde en kerkrecht de opdracht te geven hulp te bieden door middel van verwijzing naar instanties c.q. regelingen betreffende zaken als rechtspositie van predikanten en kerkelijk werkers, ziekmeldingen, bij- en nascholingsactiviteiten, maar ook op het gebied van rechten en plichten op financieel en juridisch gebied. Ook door middel van verwijzing naar instanties waar predikanten, kerkenraden en gemeenten terecht kunnen als er problemen of conflicten in een concrete probleemsituatie lijken te ontstaan behoren tot deze taak;

9. deputaten kerkorde en kerkrecht opdracht te geven studie te doen naar de mogelijkheid van de vorming van een (classicaal dan wel regionaal) college van kerkvisitatoren ten einde daardoor het middel van de kerkvisitatie te optimaliseren en daarover te rapporteren aan de generale synode van 2016;

10. de classes met nadruk te bepalen bij het reeds nu in de kerkorde gestelde betreffende de kwaliteiten van de visitatoren en hen dringend te adviseren voor de broeders die als visitatoren worden aangesteld bij hun kerkenraden met nadruk te vragen om ruimte te bieden voor deze taak;

11. de commissie op te dragen vertrouwelijk verslag te doen van haar werkzaamheden aan de generale synode 2016;

12. opnieuw uit te spreken dat de vertrouwenscommissie verantwoording schuldig is aan de generale synode en niet aan andere kerkelijke vergaderingen, waarbij – indien nodig – vertrouwelijke informatie uitsluitend wordt gegeven aan het moderamen van de synode.

23. KLACHTENCOMMISSIE INZAKE MISBRUIK VAN PASTORALE EN ANDERE KERKELIJKE GEZAGSRELATIES

De synode besloot:

1. de kerken op te roepen om in voorkomende gevallen van misbruik in pastorale en andere gezagsrelaties vroegtijdig het Meldpunt te raadplegen;

2. goedkeuring te verlenen aan de geïntegreerde klachtenregeling van de drie kerken (GKv, NGK en CGK) conform bijlage 1;

3. goedkeuring te verlenen aan de gewijzigde bestuursstructuur t.a.v. de klachtencommissie en het Meldpunt conform bijlage 2;

4. de Klachtencommissie op te dragen overleg te openen met de bestuurlijke gremia van de TUA (college van bestuur, deputaten Toezicht en Curatorium), teneinde nog voor de sluiting van deze generale synode te regelen dat de klachtencommissie inzake seksuele intimidatie van de TUA zich aansluit bij de nieuwe beroepsregeling van de klachtencommissie;

5. de klachtencommissie op te dragen het nut van en de mogelijkheden tot gemeentebegeleiding, wanneer een geval van seksueel misbruik in een gemeente openbaar komt, nader onder de aandacht van de kerkenraden te brengen;

6. de klachtencommissie op te dragen na afloop en afdoening van een zaak, alsmede verantwoording aan de generale synode, haar archief ter zake over te dragen aan deputaten kerkelijke archieven.

24. GENERAAL-SYNODALE BEROEPSCOMMISSIE KLACHTEN

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. het rapport van de generaal synodale beroepscommissie klachten;

2. rapporten 4 en 4a van haar commissie 7;

overweegt

dat door haar eerdere besluiten naar aanleiding van het rapport van de klachtencommissie inzake misbruik pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties inmiddels voorzien is in een bredere beroepsregeling terzake;

is van oordeel

dat de eigen generaal-synodale beroepscommissie klachten overbodig geworden is; en besluit

1. de generaal synodale beroepscommissie klachten op te heffen;

2. de commissieleden onder dankzegging voor hun beschikbaarheid van hun taak te ontheffen;

3. van dit besluit mededeling te doen aan de leden van deze commissie, de klachtencommissie misbruik en het college van bestuur van de Theologische Universiteit Apeldoorn.

25. COMMISSIE DIGITALISERING

De synode besloot:

1. de toepassing van digitale hulpmiddelen ter ondersteuning van de vergadering van de generale synode te continueren, naast de mogelijkheid tot gebruik van papieren kopieën;

2. de commissie digitalisering, onder dankzegging voor de verrichte werkzaamheden, op te heffen en de verdere uitbouw van digitale ondersteuning te beleggen bij het Dienstenbureau als onderdeel van zijn reguliere taak;

3. het Dienstenbureau te verzoeken beleid te ontwikkelen hoe moet worden omgegaan met de elektronische verspreiding van comitéstukken en hoe deze aan het einde van de bespreking/vergadering moeten/kunnen worden vernietigd;

4. deputaten landelijk kerkelijk bureau op te dragen het Dienstenbureau een eindevaluatie te laten maken van de pilot gedurende de generale synode 2013 en die voor te leggen aan de generale synode 2016;

5. te bekijken of het huishoudelijk reglement van de synode en de instructie voor de roepende en ontvangende kerk in overleg met deputaatschap vertegenwoordiging moeten worden aangepast, zodat ze in lijn komen met de gerealiseerde maatregelen.

26. COMMISSIE DOELMATIGHEID

De synode besloot:

1. de indeling van deputaatschappen zoals de studiecommissie deze als werkwijze heeft gehanteerd, akkoord te verklaren;

2. de adviezen van de studiecommissie (vermeld op blz. 29 van het rapport) over te nemen, zoals deze hieronder verwoord zijn:

a. studie en stimuleringsfonds:

Gezien het belang van het opleiden van predikanten, de benodigde middelen toekennen.

b. kerk en Israël:

De taken van dit deputaatschap dienen anders georganiseerd te worden. Er dient in elk geval in de komende GS-periode structureel meer aandacht te komen voor promotie van het werk van dit deputaatschap. Het deputaatschap zal daarom een aanzienlijk deel van de middelen die de komende periode voor studie en bezinning gereserveerd staan, gebruiken voor middelen die de bekendheid van het werk binnen de plaatselijke gemeenten vergroten.

c. geestelijke verzorging van de varenden:

Geen nieuwe schipperspredikant aanstellen na emeritering van de huidige. De synode besluit om een begeleidingscommissie voor het deputaatschap te benoemen. Na genoemde emeritering pastorale taken overlaten aan thuisgemeenten en collega (emeritus-) predikanten laten voorgaan in de diensten te Mannheim.

d. pastoraat in de gezondheidszorg:

Inzet dovenpastor continueren. De deputaten dienen de benodigde inzet te onderbouwen. Het werk van deze deputaten dient meer zichtbaar gemaakt te worden.

3. studiecommissie doelmatigheid een nieuwe naam te geven, namelijk studiecommissie zichtbaarheid, met als opdracht:

a. te onderzoeken hoe kerken het werk van deputaatschappen (en de daaraan gekoppelde omslagen) bij hun leden onder de aandacht brengen en indien gewenst kerken van advies te dienen hieromtrent;

b. in afstemming met deputaatschappen, die tot die afstemming bij deze opdracht krijgen, zich te bezinnen op de wijze waarop kerken worden geïnformeerd en gestimuleerd om taken, uitbouw van taken en eventuele nieuwe taken van deputaatschappen financieel mogelijk te maken;

c. Hierover te rapporteren op de synode van 2017.

27. WERKWIJZE GENERALE SYNODE

De synode besloot:

1. bij wijze van proef:

a. de generale synode 2016 in juni te openen;

b. de werkzaamheden van de generale synode te spreiden over het najaar en het daarop volgende voorjaar;

c. per commissie twee rapporteurs aan te wijzen;

2. een commissie te benoemen die tijdens de generale synode van 2016 de (algemene) gang van zaken evalueert en daarover rapporteert in de laatste vergaderweek van de synode om zo tot een besluit te komen ten aanzien van volgende synoden.

28. STUDIECOMMISSIE HOMOSEKSUALITEIT EN HOMESEKSUELE RELATIES

De synode besloot:

1. a. het visiedocument ‘Homoseksualiteit en homoseksuele relaties’ dankbaar te aanvaarden;

b. het ontwerp voor een pastorale handreiking dankbaar te aanvaarden;

2. de volgende uitspraak te doen:

a. de generale synode erkent dat in de Christelijke Gereformeerde Kerken in het verleden in het algemeen te weinig specifieke aandacht is geweest voor een pastoraal spreken en handelen inzake homoseksualiteit en homoseksuele relaties;

b. gemeenteleden met een homoseksuele gerichtheid hebben binnen de gemeente van Christus dezelfde positie als andere leden van de gemeente. Hun gerichtheid doet daaraan niets af. Zij zijn volwaardig en gelijkwaardig lid van de gemeente, delen in de onderlinge zorg en worden met hun eigen gaven ingeschakeld tot opbouw van het geheel;

c. seksuele omgang tussen mensen van gelijk geslacht en relaties waarin die omgang gestalte krijgt, zijn niet in overeenstemming met het Woord van God en moeten derhalve zonde worden genoemd. Hierbij heeft de kerk in haar pastorale verantwoordelijkheid de weg van kerkelijke vermaning te gaan in overeenstemming met Schrift, belijdenis en kerkorde;

d. de hantering van dit Bijbelse spreken ten aanzien van homoseksualiteit en homoseksuele relaties in prediking, catechese en pastoraat dient in de gezindheid van Christus te geschieden;

3. ten aanzien van de communicatie van de kerkelijke uitspraak:

a. het visiedocument en de pastorale handreiking in één document te publiceren;

b. het moderamen te mandateren met behulp van een communicatieadviesbureau een communicatieplan op te stellen en een samenvatting van het rapport van de studiecommissie aan de media ter beschikking te stellen;

c. het moderamen als deputaten vertegenwoordiging op te dragen om bijeenkomsten te (laten) organiseren voor ambtsdragers waar de kerkelijke uitspraak aan de hand van de publicatie zoals bedoeld in 4a wordt besproken en toegelicht, opdat zij worden toegerust met het oog op het gesprek binnen de gemeenten;

d. het moderamen als deputaten vertegenwoordiging op te dragen een toegankelijke bewerking van het visiedocument en de pastorale handreiking te (laten) maken en die digitaal beschikbaar te stellen op de cgk-website en in gedrukte vorm (in beperkte oplage) toe te sturen aan kerkenraden en predikanten en beschikbaar te stellen voor belangstellenden;

e. een tijdelijk steunpunt in te richten voor de periode tussen het besluit van de synode en de toerusting op plaatselijk niveau, bestaande uit twee leden van de voormalige studiecommissie, ter beantwoording van eventuele vragen aangaande de kerkelijke uitspraak en onderliggende documenten;

f. de publicatie, zoals bedoeld in 4a, te delen met andere kerken van gereformeerd belijden;

4. deputaten kerkorde en kerkrecht op te dragen een studie te verrichten naar de wijze waarop de tucht als tweede sleutel van het Koninkrijk der hemelen functioneert binnen onze kerken en de volgende synode voorstellen te doen ten aanzien van een eventuele verbetering van het gebruik van deze sleutelmacht.

F. VERHOUDING TOT ANDERE KERKEN

1. KERKELIJKE VERHOUDINGEN BINNENLAND

1. de Nederlandse Gereformeerde Kerken

De synode besloot:

a. onderlinge relatie

1. deputaten op te dragen de gesprekken met de Nederlands Gereformeerde Kerken, vanuit de eerder gevonden wederzijdse erkenning van elkaar als kerken die zich in alles willen stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis, voort te zetten;

2. deputaten op te dragen het gesprek over de geïnventariseerde (mogelijke) geschilpunten voort te zetten en na te gaan of en in hoeverre die geschilpunten het toepasbaar verklaren van de gehele bijlage 8 K.O. op de relatie met de Nederlands Gereformeerde Kerken in de weg staan. Deze (mogelijke) geschilpunten zijn: (a) het aanspreekbaar-zijn op de belijdenis van alle ambtsdragers binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken, (b) de binding aan het Akkoord voor kerkelijk samenleven en landelijke afspraken, (c) het toelaten van kinderen aan de avondmaalstafel; (d) vrouw en ambt, en (e) de visie op en wijze van omgaan met homoseksualiteit;

3. deputaten op te dragen met de Nederlands Gereformeerde Kerken het gesprek aan te gaan over het rapport ‘Vrouwelijke ouderlingen en predikanten’ en daarbij als uitgangspunt te nemen wat de generale synode van onze kerken in 1998 heeft besloten ten aanzien van de vrouw in het ambt en daarover de volgende synode rapport uit te brengen;

4. lid 1.d van bijlage 8 K.O van toepassing te verklaren op de relatie met de Nederlands Gereformeerde Kerken, met dien verstande dat de in deze bijlage bedoelde bevoegdheid en uitnodiging zich beperken tot mannelijke predikanten;

5. deputaten op te dragen de gesprekken met de Nederlands-gereformeerde commissie van contact en samenspreking voort te zetten met het oog op de plaatselijke situaties en zaken van gemeenschappelijk belang;

6. deputaten op te dragen verslag te doen van hun werkzaamheden aan de volgende generale synode;

7. het moderamen op te dragen de brief van de Landelijke Vergadering Houten 2010 te beantwoorden.

b. Uitzonderingsbepaling bij bijlage 8 K.O.

De synode

heeft kennisgenomen van

het onderzoek van deputaten eenheid in samenwerking met deputaten kerkorde en kerkrecht naar aanleiding van de instructie van de kerken uit het Zuiden;

heeft gehoord

de bespreking op de vergadering;

overweegt

1. dat een situatie zoals die zich in Gorinchem voordeed zich als gevolg van voortgaande interkerkelijke contacten in de toekomst vaker kan voordoen en dat het daarom goed is nu een regeling te maken voor deze situaties;

2. dat in een situatie waarin een plaatselijke christelijke gereformeerde kerk die in hetkader van samensprekingen met een plaatselijke gereformeerde kerk (vrijgemaakt) tot enigerlei relatie komt met een plaatselijke Nederlands gereformeerde kerk waarmee de genoemde gereformeerde kerk (vrijgemaakt) reeds nauwer samenleeft het principieel niet mogelijk is in een andere verhouding dan de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) tot die Nederlands gereformeerde kerk te staan;

3. dat de generale synode van 1998 besloot dat bijlage 8 K.O. niet langer toepasbaar is opde Nederlands Gereformeerde Kerken met uitzondering van die situaties waar sprakeis van een vergevorderd stadium van samensprekingen;

4. dat de generale synode 2010 na rapportage van deputaten eenheid over gesprekken met de Nederlands Gereformeerde Kerken over de prediking uitsprak dat de toe-eigening van het heil geen barrière meer vormt tussen de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken;

5. dat de generale synode 2013 heeft bevestigd dat deputaten het gesprek over de geïnventariseerde geschilpunten met de Nederlands Gereformeerde Kerken moet voortzetten vanuit de eerder uitgesproken wederzijdse erkenning van elkaar als kerken die zich in alles willen stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis;

6. dat een toepasbaarheid van bijlage 8 K.O. in een dergelijke plaatselijke situatie niet anders dan een uitzondering kan zijn op de besluiten die in 1998 ten aanzien van de Nederlands Gereformeerde Kerken zijn genomen;

7. dat met deze uitzondering recht wordt gedaan aan de opdracht aan deputaten ‘om samenwerking en nauwer kerkelijk samenleven met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op plaatselijk niveau voluit te stimuleren en te faciliteren’;

8. dat voorwaarde voor deze uitzondering is dat in plaatselijke samensprekingen genoegzame eenparigheid is gebleken in de zaken die beschreven zijn in bijlage 8 K.O. sub 2a en 2b en dat de classis haar werk gedaan heeft overeenkomstig hetgeen beschreven is in bijlage 8 K.O. sub 2d;

oordeelt

dat deputaten eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland aan hun opdracht hebben voldaan om in samenwerking met deputaten kerkrecht en kerkorde te onderzoeken of, en zo ja onder welke voorwaarden, bijlage 8 K.O. van toepassing kan zijn op die gemeenten uit het verband van de Nederlands Gereformeerde Kerken waarmee een gereformeerde kerk (vrijgemaakt) reeds nauwer samenleeft en waarmee een christelijke gereformeerde kerk in het kader van samensprekingen met de betreffende gereformeerde kerk (vrijgemaakt) dientengevolge tot enigerlei relatie komt;

en besluit

uit te spreken dat bijlage 8 K.O. bij wijze van uitzondering van toepassing is op die plaatselijke kerk uit het verband van de Nederlands Gereformeerde Kerken waarmee een gereformeerde kerk (vrijgemaakt) reeds nauwer samenleeft en waarmee een christelijke gereformeerde kerk in het kader van samensprekingen met de desbetreffende gereformeerde kerk (vrijgemaakt) dientengevolge tot enigerlei relatie komt.

2. de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen het overleg met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond voort te zetten;

2. deputaten op te dragen samen met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond te blijven bespreken hoe wij elkaar tot steun kunnen zijn in het bewaren en doorgeven van het gereformeerde erfgoed;

3. deputaten op te dragen om plaatselijke kerken te stimuleren (nader) contact te zoeken met gemeenten van hervormd-gereformeerde signatuur;

4. de gewijzigde regeling voor het gestalte geven aan eenheid met gemeenten van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerk in Nederland te aanvaarden;

5. de onder 4 genoemde regeling op te nemen als bijlage 8a in de kerkorde;

6. deputaten op te dragen ten aanzien van de resultaten van de gehouden enquête

a. zich intern te bezinnen op de conclusies;

b. de resultaten van de enquête te bespreken met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, en

c. de kerkenraden te informeren over resultaten en evaluatie van de enquête;

7. deputaten op te dragen de volgende generale synode verslag te doen van hun handelingen.

3. de Gereformeerde Gemeenten

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen het gesprek met het deputaatschap kerkelijke eenheid van de Gereformeerde Gemeenten voort te zetten met het doel de tot nu gevonden herkenning vast te houden en actuele ontwikkelingen in kerk en samenleving gezamenlijk te bespreken;

2. deputaten op te dragen in de gesprekken aandacht te geven aan de gezamenlijke basis in Schrift en belijdenis;

3. deputaten op te dragen de volgende generale synode verslag te doen van hun handelingen.

4. de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)

De synode besloot:

1. de opdracht te continueren samen met de deputaten van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) samenwerking en nauwer kerkelijk samenleven met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op plaatselijk niveau voluit te stimuleren en te faciliteren;

2. deputaten op te dragen het bovenplaatselijke gesprek over de prediking te stimuleren en waar mogelijk ook te faciliteren;

3. deputaten op te dragen zich opnieuw bezig te houden met de opdracht die in 2010 al was gegeven, namelijk ‘zich samen met de deputaten van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te bezinnen op de gevolgen van het feit dat er in steeds meer plaatsen contact is tussen kerken, terwijl landelijk ineenschuiven van de kerkverbanden nu niet haalbaar is’;

4. deputaten op te dragen om afhankelijk van de uitkomst van de bezinning onder 3 genoemd zich samen met de deputaten van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te bezinnen op de vraag of en, zo ja, hoe een eventuele landelijke organisatie van beide kerkverbanden in de toekomst vorm moet krijgen en daarbij ook verder te kijken dan alleen de contacten tussen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Christelijke Gereformeerde Kerken.

5. deputaten aan te bevelen om ook in de toekomst inhoudelijke onderwerpen, die zowel de Hersteld Hervormde Kerk als de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Christelijke Gereformeerde Kerken aangaan te bespreken in een tripartiet overleg;

6. deputaten op te dragen zich te bezinnen op recente ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), deze ontwikkelingen te taxeren in het licht van de groeiende kerkelijke eenheid tussen deze en onze kerken en deze te bespreken met de gereformeerd-vrijgemaakte deputaten;

7. deputaten op te dragen van hun handelingen verslag te doen aan de volgende generale synode;

8. het moderamen op te dragen de brief van de generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) Harderwijk 2011 te beantwoorden.

5. de Hersteld Hervormde Kerk

De synode besloot:

1. de leden van de commissie interkerkelijke contacten van de Hersteld Hervormde Kerk uit te nodigen voor de zitting van deze generale synode waarin gesproken wordt over de contacten met deze kerk;

3. deputaten de opdracht te geven om op basis van Schrift en belijdenis contact te blijven onderhouden met de Hersteld Hervormde Kerk;

4. dankbaar kennis te nemen van de finale besluitvorming van de Hersteld Hervormde Kerk tot het openstellen van kansels voor predikanten van de Christelijke Gereformeerde Kerken en tot het mogelijk maken van samenwerking in plaatselijke gemeenten;

5. deputaten op te dragen samen met de commissie interkerkelijke contacten van de Hersteld Hervormde Kerk te bespreken of en hoe plaatselijke kerken gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden tot het zoeken naar plaatselijke samenwerking volgens bijlage 8 K.O.;

6. deputaten aan te bevelen ook in de toekomst inhoudelijke onderwerpen die zowel het contact met de Hersteld Hervormde Kerk als ook de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) raken, tripartiet te blijven bespreken;

7. deputaten voorlopig geen verder uitwerking te laten geven aan de opdracht van de generale synode van 2010 m.b.t. een studie die de gehanteerde kerkorden binnen beide kerkverbanden met elkaar vergelijkt en de verschillende structuur beoordeelt;

8. deputaten op te dragen de volgende synode verslag te doen van hun handelingen;

9. het moderamen op te dragen de brief van de generale synode van de Herstel Hervormde Kerk maart 2012 te beantwoorden.

6. Raad van kerken

De synode besloot:

1. uit te spreken dat deputaten voldaan hebben aan hun opdracht de generale synode te rapporteren over de vraag of het zinvol en principieel gewenst is lid te worden van de Raad van Kerken;

2. het kandidaat-lidmaatschap te beëindigen en ook geen lid of geassocieerd lid te worden van de Raad van Kerken;

3. in gezamenlijkheid met de NGK, de GKv en zo mogelijk de HHK te onderzoeken of een contact met de RvK op een lager niveau mogelijk en zinvol is en, zo ja, hoe dat vorm kan krijgen op een zodanige wijze dat geen afbreuk wordt gedaan aan het gereformeerd belijden en daarover aan de volgende generale synode te rapporteren.

4. deputaten op te dragen de volgende generale synode verslag te doen van hun handelingen.

7. Deputaten Overleg Eenheid

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te blijven participeren in het deputatenoverleg eenheid;

2. de ‘Handreiking voor de verkiezing van ambtsdragers in een samenwerkingsgemeente’ (bijlage 3, rapport 9.18) te aanvaarden;

3. het complete model voor de vorming van een samenwerkingsgemeente (zie www. kerkelijkeeenheid.nl) te aanvaarden.

8. Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te blijven participeren in het contactorgaan gereformeerde gezindte;

2. de volgende synode te rapporteren over het concrete effect van de uitvoering van het missie- en visiedocument;

3. deputaten op te dragen de volgende generale synode verslag te doen van hun handelingen.

9 Nationale Synode

De synode besloot:

1. deel te nemen aan de Nationale Synode 2013 en bij het vervolg van dit werk betrokken te blijven;

2. deputaten opdracht te geven te bevorderen dat de ‘synode’ een appel doet op onze samenleving zich door het Woord van God te laten gezeggen;

3. toestemming te geven dat een lid van het deputaatschap zitting neemt in de stuurgroep van deze ‘synode’;

4. deputaten op te dragen de volgende generale synode verslag te doen van hun handelingen.

10. Vathorst

De synode besloot:

1. deputaten op te dragen te onderzoeken:

a. of situaties van missionair belang ook in het algemeen reden zouden kunnen zijn bijlage 8 K.O. van toepassing te verklaren op de relatie met een plaatselijke Nederlands Gereformeerde Kerk; en zo ja

b. in samenspraak met deputaten evangelisatie te bepalen welke toetsingscriteria gelden voor het bepalen van een situatie van missionair belang;

2. deputaten op te dragen samen met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond en met deputaten kerkorde en kerkrecht te onderzoeken of en onder welke voorwaarden het mogelijk is een samenwerkingsgemeente te vormen met een gemeente van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerk in Nederland.-

11. De afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers naar meerdere vergaderingen

De generale synode

heeft kennisgenomen van

1. het bespreekstuk van deputaten voor de eenheid van gereformeerde belijders in Nederland inzake afvaardiging van ambtsdragers uit samenwerkingsgemeenten naar de classisvergaderingen;

2. het rapport van haar synodecommissie inzake de afvaardiging van ambtsdragers uit samenwerkingsgemeenten naar de classisvergaderingen;

heeft gehoord

de bespreking op de vergadering;

overweegt

1. dat de vorming van een samenwerkingsgemeente gebaseerd is op eenheid van belijden van plaatselijke kerken;

2. dat de classis deze eenheid heeft geconstateerd;

3. dat de kerkenraad van een samenwerkingsgemeente wordt gevormd door ambtsdragers uit verschillende gemeentedelen;

4. dat de nadruk op het plaatselijke en vooral het voorlopige karakter van de samenwerking volgens bijlage 8 K.O. dient om te voorkomen dat samenwerkingsgemeenten een soort eigen kerkformatie gaan vormen en om daardoor aan te geven dat deze gemeenten voluit deel blijven uitmaken van de verschillende kerkverbanden;

5. dat - voor wat betreft de contacten met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) - deputaten opgeroepen werden door achtereenvolgende synodes plaatselijke eenheid voluit te stimuleren en te faciliteren;

6. dat bij de totstandkoming van het gereformeerd kerkverband in de zestiende eeuw afgevaardigden uit de kerken op de kerkelijke vergaderingen ontvangen werden wanneer zij voorzien waren van een deugdelijke geloofsbrief;

7. dat deputaten kerkorde en kerkrecht van oordeel zijn dat een positief besluit over de vraag of niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers vanuit een samenwerkingsgemeente naar de classis afgevaardigd kunnen worden kerkordelijk ingebed kan worden in bijlage 8 K.O.;

overweegt verder

1. dat door afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers de samenwerking een bovenplaatselijk element krijgt;

2. dat opmerkingen die in eerdere synodes gemaakt zijn over het nog niet invoeren van het zogenaamde federatief groeimodel inhoudelijk bepaald zijn door zorg om onderlinge verschillen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken;

3. dat met een afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers de kwestie van rechtsongelijkheid niet wordt opgelost, maar slechts wordt verplaatst;

4. dat vorige synodes hebben aangedrongen op zorgvuldigheid ten aanzien van het omgaan met verschillen binnen het eigen kerkverband;

5. dat deputaten kerkorde en kerkrecht zich niet hebben uitgesproken over de vraag of een afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers wenselijk is;

overweegt ook

1. dat in 2010 gelijktijdig in drie particulier-synodale ressorten instructies dienden die kwamen uit samenwerkingsgemeenten met een concrete nood of met knelpunten ten aanzien van de afvaardiging naar de classis;

2. dat daaruit blijkt dat deze vragen breed leven in de kerken en veelal zijn ingegeven door de nood van kleine samenwerkingsgemeenten;

is van oordeel

1. dat deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland aan hun opdracht hebben voldaan om in samenwerking met deputaten kerkorde en kerkrecht te onderzoeken of en hoe het principieel en kerkrechtelijk mogelijk is om niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers van samenwerkingsgemeenten af te vaardigen naar de classisvergaderingen;

2. dat het principieel en kerkordelijk mogelijk is niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers van samenwerkingsgemeenten af te vaardigen naar classisvergaderingen;

3. dat het op dit moment niet wenselijk is de grens die eerdere synodes hebben getrokken bij het plaatselijk en voorlopige karakter van samenwerking tussen kerken, te verschuiven, vanwege:

a. de reeds langer bestaande moeite met de doorwerking van de samenwerking op bovenplaatselijk vlak, welke onder andere blijkt uit het nog niet invoeren van het federatief groeimodel;

b. de ontwikkelingen in kerken waarmee wordt samengesproken en/of samengewerkt;

c. het principe dat ook de eenheid in eigen kerkverband in het oog moet worden gehouden;

4. dat, als besloten wordt om voort te gaan op de weg naar eenheid met andere kerken volgens de principiële lijn die deputaten met recht volgen (in concreto het afvaardigen van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers naar de classisvergadering), er een botsing ontstaat met een ander principe, namelijk het bevorderen van de eenheid in eigen kerkverband;

5. dat forceren van een besluit in de ene of andere richting betekent dat vooruit wordt gelopen op de uitkomst van de bezinning op de verhouding tussen enerzijds het zoeken naar eenheid met andere kerken van gereformeerd belijden en overige bredere kerkelijke contacten, en anderzijds de eenheid binnen eigen kerken (zie genomen besluit bij rapport 1a van commissie 4), en dat een besluit als bovengenoemd contraproductief zou werken met betrekking tot de eenheid;

6. dat het overigens wel wenselijk is rekening te houden met samenwerkingsgemeenten die geen volledige christelijk-gereformeerde afvaardiging kunnen samenstellen;

en besluit

deputaten op te dragen:

a. het gesprek met andere kerkverbanden waarmee onze kerken samenspreken dan wel samenwerken aan te gaan op het punt van de verhouding van de eenheid tussen kerkverbanden enerzijds en de eenheid binnen het eigen kerkverband anderzijds;

b. eenzelfde gesprek te entameren binnen eigen kerkverband en de deputaten vertegenwoordiging te machtigen hen daarbij van dienst te zijn;

c. aan de synode van 2016 verslag uit te brengen van het onder besluit a en b genoemde, opdat die synode in deze zaak vanuit een breder perspectief een besluit kan nemen.

en besluit verder

d. intussen de samenwerkingsgemeenten tegemoet te komen door hun de mogelijkheid te bieden in situaties van overmacht voor een bepaalde classisvergadering een of twee niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers te zenden die door de classis als lid met adviserende stem aanvaard kunnen worden.

2. CONTACTEN MET KERKEN IN HET BUITENLAND

De synode besloot:

1. goedkeuring te hechten aan het door deputaten geformuleerde uitnodigingsbeleid;

2. het voorstel om volledige correspondentie aan te bieden aan de Evangelical Presbyterian Church in England and Wales goed te keuren;

3. deputaten op te dragen om in samenwerking met deputaten zending de ontwikkelingen rondom Die Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika en de synode Soutpansberg te blijven volgen en alert te zijn op nieuwe mogelijkheden om de relatie tussen hen beiden te verbeteren;

4. goedkeuring te hechten aan het voornemen van deputaten om de directe relatie met de Christian Reformed Churches of Australia en de Reformed Churches of New Zealand af te bouwen, en in de komende periode in overweging te nemen of hetzelfde proces ten aanzien van de Orthodox Presbyterian Church ingezet moet worden;

5. het voorstel om beperkte correspondentie aan te bieden aan de Heritage Reformed Churches goed te keuren;

6. goedkeuring te hechten aan het voorstel tot wijziging van art. 4, lid 4b, en 51 K.O.;

G. FINANCIËN

1. FINANCIËN

De synode besloot:

1. alle kashoudende deputaatschappen decharge te verlenen voor hun financiële beheer over de periode 2010 – 2012;

2. akkoord te gaan met de begrote accountantskosten van euro 64.000,-- incl. btw voor de controle op de jaarrekeningen 2013 – 2015 van de kashoudende deputaatschappen (excl. TUA);

3. akkoord te gaan met enkele wijzigingen in bijlage 3 van bijlage 51 K.O., de financiële bijlage beroepsbrief (zie bijlage 4 rapport 9.21):

• het tekstvoorstel inzake Ilh;

• de wijziging in paragraaf VI. Emeritaatsuitkering. Deze zin te wijzigen in: De kerkenraad garandeert u de door de generale synode vastgestelde uitkering en/of pensioenvoorziening naar art. 13 K.O. bij eventuele emeritaatsverlening tijdens uw dienst en aan uw gezin bij uw overlijden alhier.

4. akkoord te gaan met voorstellen aanpassing instructie jaarrekeningen zoals verwoord in bijlage 5;

5. deputaten op te dragen wederom een folder uit te geven m.b.t. de afdrachten aan de emeritikas en de kerkelijke kassen. Speciale aandacht dient te worden geschonken aan de motivatie achter (de hoogte van) de omslagen. De betreffende deputaatschappen dienen hiervoor een passende tekst aan te leveren. Ook dient een vergelijking te worden getrokken met andere kerkverbanden;

6. deputaten opdracht te geven een studie te doen naar de vraag of de heffing van afdrachten over de leden anders kan worden verdeeld, en zo ja, hiervoor alternatieven te ontwikkelen en hierover op de synode van 2016 te rapporteren;

7. deputaten landelijk kerkelijk bureau opdracht te geven alle kashoudende deputaatschappen hun jaarrekeningen en begrotingen te modelleren naar de voorstellen van DFZ in bijlage 5;

8. deputaten kerkjeugd en onderwijs en kerk & Israël te verzoeken de instructie jaarrekening (bijlage 5) onder de aandacht te brengen van resp. de beide jeugdwerkorganisaties en het CIS om hun jaarrekeningen in lijn te brengen met deze voorstellen, in elk geval voor wat betreft hun rapportage naar ‘hun’ deputaatschap;

9. deputaten opdracht te geven één beleggingsstatuut op te stellen dat voor alle deputaatschappen van toepassing wordt en hierover op de synode van 2016 te rapporteren. Deputaten kunnen daarbij één of meerdere beleggingsspecialisten raadplegen;

10. deputaten opdracht te geven om in overleg met betrokken deputaatschappen beleid te formuleren in hoeverre giften en legaten die zijn geoormerkt voor een bepaald doel, buiten de vaststelling van de omslagen kunnen worden gehouden om hierover op de synode van 2016 te rapporteren.

2. OMSLAGEN

De synode besloot:

1. de omslagen voor leden/doopleden vast te stellen conform de adviezen/voorstellen van commissie 6:

2. de solvabiliteitsfactoren voor de diverse kashoudende deputaatschappen vast te stellen conform de voorstellen van commissie 6:

3. uit te spreken dat commissie 6 van de generale synode 2016 als uitgangspunt voor het vaststellen van de omslag voor zending de (nu) gevraagde omslag van euro 11,20 neemt;

4. alle kashoudende deputaatschappen:

a. te informeren over de voor hen vastgestelde minimumbijdragen per lid/dooplid per jaar;

b. te machtigen tot het doen van geraamde uitgaven binnen de (al dan niet) gecorrigeerde begrotingen (zie d);

c. op te dragen hun jaarrekening van het voorgaande jaar in een synodejaar voor 1 april en in andere jaren voor 1 juni over te leggen aan deputaten financiële zaken;

d. waarvoor een lagere minimumbijdrage per (doop)lid is vastgesteld dan zij hebben gevraagd, erop te wijzen dat ze zijn gehouden hun beleid op deze lagere bijdrage af te stemmen en hun begrotingen voor de desbetreffende periode daaraan aan te passen en deze aangepaste begrotingen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 april 2014 in te dienen bij deputaten financiële zaken. Interen op het vermogen beneden de daarvoor geldende norm is daarbij niet toegestaan;

5. uit te spreken dat erfstellingen, legaten en giften zonder last tot de gewone inkomsten behoren.

3. TRAKTEMENTEN

De synode besloot:

Akkoord te gaan met de aanpassingen in de predikantstraktementen en -emolumenten voor de jaren 2014 t/m 2016, zoals verwoord in bijlage 6, waarbij de vergoeding voor preek-rouw - en trouwdiensten gesteld dient te worden op € 90, -.

4. QUAESTORAAT

De synode besloot:

1. de quaestor decharge te verlenen voor de achterliggende periode;

2. de bijdragen vanuit de particuliere synodes vast te stellen op euro 2,30 per (doop)lid per jaar;

3. de door de quaestor voorgelegde begroting 2014-2016 goed te keuren en hem te machtigen tot het doen van uitgaven tot de geraamde bedragen;

4. deputaten vertegenwoordiging op te dragen om te onderzoeken of het drukken van de acta tot een minimaal noodzakelijk aantal kan worden teruggebracht en deze verder alleen nog digitaal ter beschikking te stellen;

5. de quaestor opdracht te geven de quaestores van de particuliere synodes mee te delen dat de bijdrage voor de jaren 2014-2016 ongewijzigd blijft en hun op te dragen deze bijdrage vóór 1 juli van elk jaar aan de quaestor over te maken.

H. BENOEMINGEN

A. DEPUTAATSCHAPPEN WAARIN TEVENS GEDEPUTEERDEN VAN DE PARTICULIERE SYNODEN ZITTING HEBBEN

1. Theologische Universiteit

1.1 Curatorium

drs. G. van Roekel, Bennekom (primus-secretaris); ds. P.D.J. Buijs, Ede (secundus-secretaris).

1.2 Raad van toezicht

drs. R.W.J. Soeters, Amersfoort (voorzitter); mw. drs. E.J. van Dijk, Veenendaal; prof. dr. ir. K. van Breugel, Delft; P.J. Klumpenaar RA, Veenendaal; mr. H.M. Oevermans, Bennekom; secundi: mr. H. Bruggeman, Dordrecht; prof.dr.ir. J. Meijer, Hengelo (Ov.).

1.3 Studie- en stimuleringsfonds

ds. H. Fahner, Den Helder; J.C. Westeneng, Soest; J. Mauritz, Naarden.

2. Kerk en Israël

drs. F.W. van der Rhee, Capelle aan den IJssel (1e secretaris); drs. A.J. van der Toorn, Haarlem (2e secretaris); H.H. van Braak, Veenendaal (1e penningmeester); F. Voorrips, Wageningen (2e penningmeester); drs. C.J. van den Boogert, Elburg, adviseur.

3. Buitenlandse zending

drs. H. Bakker AA, Urk (penningmeester); H. Lukens, Enschede-Oost; drs. H. Korving, Urk (voorzitter); drs. C.C. den Hertog, Surhuisterveen (secretaris); drs. A. van der Zwan, Sliedrecht; R. Hoogendoorn, Ridderkerk.

4. Evangelisatie

ds. D. Dunsbergen, Enschede; ds. J. Germs, Nieuwleusen; ds. J. Nutma, Apeldoorn; drs. A. Th. van Olst, Utrecht; B. van Amerongen, Hooglanderveen (penningmeester); drs. R.G. den Hertog, Groningen; mw. J. Kiers-Schouwstra, Wezep; drs. W.J. Plantinga, Zoetermeer

L. Voorthuijzen, Alphen a/d Rijn; secundi: ds. A. van Ek, Spijkenisse; E. van de Burgt, Dordrecht; ds. M. Hogenbirk, Aalsmeer; drs. G.-J. Roest, Amsterdam; drs. P.L.D. Visser, Veenendaal; drs. M.A. van Vugt RA, Woudenberg (2e penningmeester).

B. GENERALE DEPUTAATSCHAPPEN

5. Het beheer van de algemene kas tot steun aan de kerken ten behoeve van de verzorging van emeritipredikanten, predikantsweduwen en -wezen naar art. 13 K.O.

drs. N. Vennik, Groningen (voorzitter); N. Bokhorst AC, Rotterdam (1e penningmeester); T.J.M. Overdijk RA, Lisse (2e penningmeester); drs. I. Bos, Veenendaal; T. Loonstra RA, Boelenslaan; F.F. Risselada, Haringhuizen; I.L. Stolk, Rotterdam; secundi: A. Stomphorst, Baarn; D. van der Linden, Oud-Beijerland.

drs. L.W. Bil AAG, ad hoc – adviseur (actuaris)

6. Onderlinge bijstand en advies

O. Zuidema, Groningen (voorzitter); A.T. Boogert, Goudriaan; M.C. Cornet, Dordrecht; A. Donker, Nieuwland; mw. H.R. Hakvoort-Koelewijn, Bunschoten; F.S. Kapitein, Hoogeveen; G. Noorlandt, Veenendaal (secretaris); J. van der Veen AA RV, Dokkum; J. Verhoef RA, Rijnsburg (penningmeester); secundi: L. van Garderen RA, Hilversum; E.J. van Genderen RA RPM, Sliedrecht; ing. C. Grit, Dalfsen; drs. J.H. van Heusden, Dordrecht; C. de Jong, Bunschoten; P.J. Klumpenaar RA, Veenendaal; mw. E.M. Wiegman AA, Alphen a/d Rijn.

7. Radio- en televisiediensten

drs. E.J. van der Linde, Capelle aan den IJssel; drs. W. de Bruin, Purmerend; drs. E.B. Renkema, Hilversum; drs. J.N. Noorlandt, Rhenen; secundus: dr. A. Huijgen, Genemuiden.

8. Geestelijke verzorging van de varenden

drs. M.H. Baan, Dirksland; ing. W. Mol, Tholen; ds. J. Breman, Zwijndrecht; ds. W.J.A. Ester, ’s Gravenmoer; J. Mauritz, Naarden; ds. W.W. Nijdam, Alblasserdam.

9. Geestelijke verzorging van de militairen

H.J. van Vulpen, Maarssen; L.G. Boogerd, Huizen; drs. H. de Bruijne, Ermelo; A. van Klaarbergen, Zwolle.

10. Kerkjeugd en onderwijs

ds. H. Peet, Bunschoten; dr. A. Versluis, Ouderkerk a/d Amstel; drs. J. den Besten, Sliedrecht; mw. J.H. Boer-Moret, Maarssen; G.A. Bolink RA, Vianen; drs. A. van de Bovekamp, Veenendaal; mw. I.N. Voorthuijzen-den Dekker, Alphen a/d Rijn.

11. Pastoraat in de gezondheidszorg

L. Stoter, ‘s- Gravendeel; prof. dr. M. den Heijer, Bennekom; mw. G. van der Beek, Elst J. van Gilst, Goes; mw. C. Joolink-Manneke, Overberg; mw. H.M. Middelkoop-van der Rhee, Urk; drs. H. Timmer, Hengelo; ds. J. van der Wal, Baarn; ds. A.C. van der Wekken, Leusden.

12. Diaconaat

drs. M. Visser, Nunspeet (voorzitter); W.J.P. Boers, Sliedrecht (penningmeester); mw. S. Rustenburg- van de Poppe, Zoetermeer (secretaris); J.A. Schop, Nunspeet; P.Y. Hut, Zoetermeer; J.J. van der Knijff, Rijnsaterwoude; drs. A. Luijer, Hilversum; B. Vianen, Goutum; mw. E.J. Wessels-Schuurman, Veenendaal; algemeen secundus: drs. H. Carlier, Enschede.

13. Redactie van De Wekker

mw. H. Bal-Dieleman, Wageningen; drs. A.Th. van Olst, Utrecht; drs. P.L.D. Visser, Veenendaal (hoofdredacteur); ds. H.K. Sok, Opperdoes (eindredacteur); D. van den Bosch, Alphen a/d Rijn; drs. C.C. den Hertog, Surhuisterveen; L. Mak, Huizen; dr.ir. J.A. Voorthuijzen, Kampen; mw.drs. M. Renkema-Hoffman, Hilversum.

14. Redactie van het jaarboek

ds. D. Quant, Huizen; drs. R.W.J. Soeters, Amersfoort; ds. H.J.Th. Velema, Hoogeveen; secundi: ds. G.P.M. van der Linden, Hilversum; ds. H.K. Sok, Opperdoes.

15. Kerkorde en kerkrecht

ds. H.J.Th. Velema, Hoogeveen; ds. H. Peet, Bunschoten; drs. A. Wagenaar, Wierden; ds. D. Quant, Huizen; drs. J. Bosch, Groningen; drs. H. van Eeken, Delft; mr. H. de Hek, IJsselmuiden; mw.drs. M. Renkema-Hoffman, Hilversum.

16. Contact met de overheid

mw. mr. M.H.N. Driesse, Rotterdam; J.P. Tanis, Sliedrecht; mr. A.H. van Wijk, Krimpen a/d IJssel; prof. dr. T.M. Hofman, Apeldoorn, voorzitter; mr. H. de Hek, IJsselmuiden, secretaris & gedelegeerde in CIO; ds. C.A. den Hertog, Leeuwarden; P.J. Aalbersberg, Zwolle; secundus: drs. A. Hakvoort, Middelburg.

17. Eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland

drs. A.G.M. Westrate, Biezelinge; T. van Staveren, Barendrecht; prof. dr. M. den Heijer, Bennekom; ds. M. Oppenhuizen, Apeldoorn; dr. ir. J.A. Pals, Veldhoven; drs. W. van ’t Spijker, Hilversum; drs. P.L.D. Visser, Veenendaal; ds. D. van der Zwaag, Veenendaal; drs. J.L. de Jong, Bunschoten; secundus: vacature.

18. Deputaten buitenlandse kerken

drs. N. Vennik, Groningen; dr. A. Huijgen, Genemuiden; drs. R. Bikker, Aalten; drs. L.A. den Butter, Culemborg; ds. W.N. Middelkoop, Urk; ds. J.G. Schenau, Goes; ds. J.W. Wüllschleger, Zeewolde; algemeen secundus: drs. C.H. Legemaate, Rotterdam.

19. Vertegenwoordiging van de kerken

ds. D. Quant, Huizen (voorzitter); ds. J.G. Schenau, Goes (secretaris); ds. P.D.J. Buijs, Ede; dr. M.J. Kater, Kampen.

20. Financiële zaken

drs. M. Hoefnagel RA, Urk; mr. P. Raven, Beilen; R.L. Poot AA, Nieuwerkerk aan den IJssel; A. van Veenhuisen, Putten (voorzitter); G.A. Werkman RA, Apeldoorn; secundus: J.L Kooij, Ede.

21. Landelijk kerkelijk bureau

dr. ir. D.J. van Zoelen, Culemborg (secretaris); drs. A.J. van der Wekken, Leerdam (voorzitter); mw. H.R. Hakvoort-Koelewijn, Spakenburg (penningmeester).

22. Kerkelijke archieven

adviserend lid: mw. L. ’t Hart, Hoek van Holland (archivaris); mw. drs. C.Th. Boerke, Apeldoorn (secretaris); L. van Beveren, Noord-Scharwoude; ds. H. Peet, Bunschoten; ds. H.J.Th. Velema, Hoogeveen.

23. Eredienst

E.C. Bin, Zierikzee; ds. C.J. Droger, Vlaardingen; ds. M. Groen, Den Haag; ds. H.D. Rietveld, Nijkerk; ds. D.J.K.G. Ruiter, Arum; K.A. Visser, Naaldwijk.

24. Voortijdige ambtsbeëindiging predikanten

mr. M. Morren, Zwolle; drs. R. Bikker, Aalten; ds. D. Quant, Huizen (voorzitter); drs. A.J. van der Wekken, Leerdam; M.N. den Harder, Soest.

C. DIVERSEN

25. Quaestoraat van de generale synode

J. Lokhorst, Nunspeet (1e quaestor); E.M. de Graaf AA, Nunspeet (2e quaestor).

26. Vertrouwenscommissie predikanten

ds. D. Quant, Huizen; T. van Staveren, Barendrecht; ds. C. Westerink, Rijnsburg; ds. P.D.J. Buijs, Ede; drs. G. van Roekel, Bennekom; dr. ir. J.A. Voorthuijzen, Kampen; secundi: J. de Bruin, Veenendaal; A.J. Dorst, Nieuwerkerk a/d IJssel.

Adviserende leden: A. van Schothorst, Urk; L. Stoter, ’s-Gravendeel; mw. M. Visser-van Loon, Rijen.

27. Klachtencommissie inzake misbruik van pastorale en andere gezagsrelaties

mw. drs. E.J. van Dijk, Veenendaal; mw. mr. dr. G.P. van Duijvenvoorde, Leiden; ds. P.J. den Hertog, Koog aan de Zaan; drs. A. Heystek, Veenendaal; mw. drs. A. Westerveld, Hegebeintum.

Adviserende leden: P. de Jong, Sliedrecht; mw.mr. A.P. Versteeg, Leidschendam; mw. drs. A.T. Bijkerk-van Genderen, Moordrecht; mr.dr. J.A.I. Wendt, Capelle aan den IJssel.

28. Commissie kerkendag

ds. H.K. Sok, Opperdoes (samenroeper); drs. W. de Bruin, Purmerend; drs. G.L. Fokkema-van Drongelen, Eemdijk; E.M. de Graaf AA, Nunspeet; ds. H. Jonkman, Dronten; mw. E.Spiering-de Hek, Utrecht.

29. Commissie nadere uitwerking totaalplan TUA

Vanuit de diverse gremia van de TUA en uit de VCP zal deze commissie gevormd worden, in onderling overleg. Initiatief door de TUA.

30. Commissie partners in zending

E.C. Bin (voorzitter); dr. J.W. van Pelt (secretaris); H. Boone, Putten (penningmeester) De vier deelnemende deputaatschappen benoemen ook elk een lid.

31. Commissie werkwijze synode (II)

J. van den Berg, Wageningen; L. Mak, Huizen; J. Mauritz, Naarden; ds. D. Quant, Huizen; ir. A. J. de Vuyst, Nieuw-Vennep.

32. Evaluatiecommissie emeritikas (II)

J.W. Storm, Drachten; ir. A.J. de Vuyst, Nieuw-Vennep; drs. J.M.J. Kieviet, Dordrecht; A. Goossensen AA, Ermelo.

33. Tijdelijk steunpunt inzake besluiten rapport homoseksualiteit

drs. B. Reinders, Harderwijk; ds. J.G. Schenau, Goes.

34. Commissie zichtbaarheid

drs. A.G. van de Weerd, Veenendaal; mw. J.M. Vierbergen-Hakvoort, Ede; mw. S.A.G. van Heiningen, Amersfoort; ds. A. Hilbers, Zwolle; ds. G. Drayer, Ugchelen.

AANWIJZING ROEPENDE EN ONTVANGENDE KERK GENERALE SYNODE 2016

De synode besloot, nadat een positief antwoord gegeven was op het verzoek van het moderamen, de kerk van Nunspeet als roepende én ontvangende kerk aan te wijzen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2014

Ambtelijk Contact | 84 Pagina's

BESLUITEN VAN DE GENERALE SYNODE URK-MARANATHA/NUNSPEET 2013

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2014

Ambtelijk Contact | 84 Pagina's