Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘…In principe de psalmen…’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘…In principe de psalmen…’

(de praktijk van art. 69 K.O.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs werd in dit blad aandacht gevraagd voor het zingen van de Psalmen (AC 2016 nr 2). In het kader van de serie kerkrecht vraag ik er nu weer uw aandacht voor, nu uit kerkrechtelijke hoek. Dat is wel snel na dat themanummer, maar er bereiken mij nog altijd vragen over. En het zingen vormt bepaald niet het minste onderdeel van de zondagse eredienst, het is er zelfs een rode draad van. En als ‘klap op de vuurpijl’: verschillende kranten vroegen de afgelopen maanden aandacht voor het zingen van de Psalmen.

Tekst van art. 69 K.O.

De tekst van art. 69 van de kerkorde bestaat uit een hoofdzin en een toevoeging (die laatste is in kleinere letters afgedrukt). In die hoofdzin staat de zinsnede die u hierboven las: ‘In de eredienst zullen in principe de Psalmen worden gezongen’. Niet uitsluitend, want meteen daarna wordt gesproken over het zingen van berijmde schriftgedeelten, door de synode vast te stellen. In de toevoeging in kleinere letters komt dan een regel over het zingen van ‘andere liederen’. Deze moeten ‘van de Geest der Schriften doordrenkt zijn’, confessioneel en liturgisch verantwoord en literair en muzikaal op niveau zijn.
Dat is bepaald niet mis, en het betekent dat de synode de kerkenraden duidelijke richtlijnen gaf.

De geschiedenis

In de Reformatie is al beklemtoond dat het zingen van de (berijmde) Psalmen van groot geestelijk belang is. Calvijn heeft er alles voor over gehad om de gemeente het zingen van Psalmen op de lippen te leggen. Daarna tekent zich een lijn af mét, en een lijn zónder gezangen (ik laat de zgn. berijmde schriftgedeelten hier buiten beschouwing). De synode van Dordrecht 1618-’19 – waarop onze kerkorde geënt is – spreekt uit dat in de kerken alleen de ‘Psalmen Davids’ en enkele andere liederen zullen worden gezongen. En dat is zeker in Nederland vervolgens leidend geweest. Maar ook dan al tekent zich in de gereformeerde traditie in het buitenland tevens een lijn met gezangen af. Onder andere in Straatsburg ziet een gezangboek het licht. En de Duitse Reformatie levert een aantal gezangen op die tot op de dag van vandaag geliefd zijn.

In Nederland blijft de lijn van een eredienst zonder gezangen de ‘boventoon voeren’ (om in stijl te blijven), maar… aan het begin van de 19e eeuw verschijnt een bundel ‘Evangelische Gezangen’ in de Hervormde Kerk. Hierin staat echter een aantal liederen dat allerminst evangelisch – in de zin van ‘naar het evangelie’ – is te noemen. Deze bundel speelt dan ook een rol bij de Afscheiding en is reden tot de stevige uitspraak van Hendrik de Cock, dat er bij gezangen sprake is van ‘hoereliederen’. Eigenlijk heeft deze uitspraak ons in de Chr. Geref. Kerken lang achtervolgd. Zij is ongewild uit het verband gerukt. Ds. A. Brummelkamp sr. schreef in 1867 nog: ‘Wij hadden bezwaar tegen het zingen van een kwaad gezang’. Kwaad… daarmee bedoelde hij, zo blijkt vervolgens, de ‘bundel waarin goed en kwaad, waarin vergif en spijze doorééngemengd zijn’. En vervolgens wordt duidelijk dat hij hier doelt op de bundel ‘Evangelische Gezangen’. Dit zou voldoende geweest moeten zijn om de discussie over het kerkelijk lied met een zekere ontspanning te voeren. Maar zoals gezegd: deze uitspraak is te lang in de schaduw gebleven.

De binnenkerkelijke discussie

De discussie binnen onze kerken over het kerkelijk lied begint in 1977 met een instructie uit het Noorden om zich hierover te buigen. Dat resulteert in 1980 in een indrukwekkend rapport van deputaten (het is daarna in brochurevorm door de synode uitgegeven), waarin voorgesteld wordt (samengevat) om de kerken ruimte te geven voor het zingen van gezangen, maar daarbij wel zorgvuldig te werk te gaan met het oog op de eenheid van de kerken. Aldus besluit de synode (Acta 1980, art. 144). Er wordt een deputaatschap ingesteld om tot een verantwoorde keuze van liederen te komen. Zodoende ligt er op de tafel van de synode-1983 een vrij kleine bundel waarvan alle deputaten menen dat deze principieel verantwoord is. Echter… het punt van de eenheid van de kerken breekt de eenheid in dit deputaatschap op: een gedeelte pleit vóór vrijgeven van deze liederen, een andere gedeelte pleit ervoor om dat niet te doen: de reacties uit de kerken zijn te verschillend van inhoud, de eenheid van de kerken is in geding. Deze laatste lijn wordt door de synode onderstreept, maar in bespreking en stemming is duidelijk dat er sprake is van een diep verschil van inzicht.

De jaren hierop wordt in de praktijk dan ook duidelijk dat dit besluit de nodige kracht mist. De bedoeling ervan was geestelijk: het bevorderen van de eenheid in de kerken. In de praktijk blijkt dat de spanning die ontstaat door de bijbels-principiële uitspraak in 1980 en de terughoudendheid in 1983 de vraag oproept: wát is nu eenheid? Dat we allemaal hetzelfde doen? Of kunnen we in de kerken ook één zijn, door elkaar vrijheid te gunnen waar het Woord die vrijheid geeft, zonder dat je zelf van die vrijheid gebruik maakt?
In feite is dit een vraag die vaak op onze synodes speelt en die ook al vaak reden is geweest tot vrijgeven van bijv. een Bijbelvertaling en liturgische formulieren. De Chr. Geref. Kerken, die vanouds een samenstel zijn geweest van verschillende geestelijke stromingen, alles onder de koepel van een gereformeerde Schriftbeschouwing en gereformeerde prediking hebben elkaar op deze manier vastgehouden. Maar op het gebied van het kerkelijk lied ontstond een patstelling.

De synode van 1983 besefte wel dat er een risico in haar uitspraak zat: zij besloot dat er tegemoet kon worden gekomen aan de wens om meer te zingen dan alleen de Psalmen. Er zou een bundel berijmde schriftgedeelten moeten komen. Die zag in 1986 het licht, en zij wordt in een aantal gemeenten nog altijd gebruikt. Maar 18 van de 40 liederen waren op oudtestamentische teksten geënt. En het probleem zat nu juist hierin dat de gemeente al zingend de naam van de Heiland op de lippen wil nemen. De naam van Hem die in de prediking wordt aangeprezen en concreet door de prediker wordt benoemd, maar van Wie de gemeente niet concreet mocht zingen, enkele uitzonderingen daargelaten.

Er kwam onderlinge verwijdering. Veel kerkenraden zochten wegen om aan de geestelijke behoefte van de gemeente tegemoet te komen, en kwamen daardoor tot besluiten die vaak weer discussies op classicale vergaderingen opleverden. En in de 21e eeuw beseften velen: zo kan het toch niet verder. Zo kwam het in 2004 tot de tekst van art. 69 die in het begin van dit artikel is weergegeven.

Het principe van 2004

Het is van belang om goed te kijken naar de woorden ‘…in principe’. Op de synode van 2004 is de vraag gesteld of het niet beter zou zijn om te spreken over ‘…uit principe’. Maar dan zou het weer lijken alsof er louter en alleen (principieel immers) Psalmen zouden mogen worden gezongen. De bedoeling was om grote nadruk te leggen op het principieel belang van het zingen van de Psalmen, en tegelijk oog te hebben voor het feit dat er gemeenten zijn die meer zingen – weliswaar tegen de toenmalige kerkordelijke regels in, maar wel ondersteund door een historische lijn en uit een geestelijke behoefte. Dat alles passeerde ter synode nog weer eens de revue. De rapporteur van de commissie die e.e.a. had voorbereid, verwoordde het zó: ‘Het gaat er de commissie om recht te doen aan het hoofdspoor, namelijk het zingen van de Psalmen (zie Acta synode 1980); vandaar de uitdrukking ‘in principe’. Daarnaast is er een andere lijn. Dat hoofdspoor kunnen kerkenraden die daaraan wensen vast te houden , dan ook gerust bewandelen. (…)
Er is echter ook te spreken van kerkelijke legitimiteit van het zijspoor (het zingen van gezangen)’ (Acta 2004, art. 45).
En de synode besloot in dat spoor de tekst van art. 69 te veranderen en aan te vullen. Daarbij realiseerde de synode zich dat de plaatselijke kerkenraden een grote verantwoordelijkheid ontvangen inzake het zingen in de eredienst. Maar gezien de gebrokenheid die de kerken in dit opzicht lieten zien, was het de enige reële mogelijkheid, zeker gezien de uitspraken die in 1980 werden gedaan. En uiteindelijk hebben kerkenraden ook andere gewichtige verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld het toezicht op de prediking!
De synode besloot dan ook: de hoofdlijn bij het zingen in de eredienst blijft het zingen van de Psalmen (grote letters in de K.O.); daarbij (kleine letters) kunnen ook andere geestelijke liederen worden gezongen, wanneer daaraan in de plaatselijke gemeente geestelijke behoefte bestaat. Het primaat blijft bij de Psalmen liggen!

De praktijk vanaf 2004

We zijn nu ruim 12 jaar verder. Hoe nemen de kerkenraden hun verantwoordelijkheid? Is in de keuze van de liederen in de eredienst en de regels die de kerkenraden daarvoor stellen duidelijk dat de Psalmen het in eerste instantie voor het zeggen hebben, en daaraan ondergeschikt andere liederen? Vormen de Psalmen de ‘ruggengraat’ van de gemeentezang en komt dat in de verhouding tot het aantal te zingen andere liederen uit? Er is echt reden om deze vraag te stellen. Dat kan bijv. gebeuren via de jaarlijkse(!) kerkvisitatie, wanneer de gang van zaken rond de erediensten aan de orde komt: vraag I,13b stelt de inhoudelijke verwerking van het synodebesluit van 2004 concreet aan de orde.

Niemand kan minachtend doen over het verlangen dat er in vele gemeenten leeft om concreet van Hem te zingen uit Wie ons heil bestaat, de Here Jezus Christus. Dat mag een weg vinden, en daarvoor zijn vele liederenbundels beschikbaar. Er zijn kerkenraden die een eigen bundel hebben samengesteld (vaak is de bundel Schriftberijmingen uit de 80-er jaren daar een onderdeel van). Andere kerkenraden maken een selectief gebruik van het Liedboek voor de kerken (1973), Zingende Gezegend (met treffende, van de Schrift doordrenkte liederen van ds. André Troost), Uit aller mond, Opwekking en verscheidene jeugdbundels (bijv. Op toonhoogte, liederenbundel Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond). Het nieuwe ‘Liedboek in huis en kerk’ is volgens mij nog in weinig gemeenten in gebruik.

Er is onlangs nóg een bundel gezangen verschenen, en wel in de kringen van de Gereformeerde Bond in de PKN. ‘Weerklank’, heet deze – een zorgvuldig gekozen titel. Want wat is gemeentezang anders dan weerklank, echo, op het (verkondigde) Woord van God? Deze bundel zal naar mijn inschatting in de kerken niet onopgemerkt blijven, vooral niet bij die gemeenten die zo ondertussen de ‘overstap’ naar de praktijk van het zingen van gezangen overwegen, of die sinds kort daartoe zijn overgegaan.

Psalmen, maar welke?

Kortom, een scala van mogelijkheden dient zich aan. Maar laten we ervoor waken dat we de lijnen die de kerken hebben uitgezet daarbij niet veronachtzamen. Het zingen van Psalmen, het oudste liederenboek, en geënt op het grootste Bijbelboek, blijft de ruggengraat van ons zingen in de wekelijkse samenkomsten. Dat hoeft niet krampachtig te gebeuren. We kunnen naast de bekende berijmingen (1773 en 1968) gerust putten uit gezangenbundels: er zijn méér berijmingen van de Psalmen dan alleen in OB en NB. De Psalmen 23, 103 en 130 bijvoorbeeld zijn heel mooi verwoord in de nrs. 14, 15 en 19 van het Liedboek-1973. Terecht hebben deze liederen in het nieuwe Liedboek een plaats gekregen in de Psalmbundel zelf (23b, 103a en 130a).
En sinds het in de inleiding genoemde nummer van Ambtelijk Contact kan iedereen weten dat er weer een nieuwe poging gedaan wordt om de inhoud van de Psalmen zowel eigentijds als gereformeerd verantwoord te laten zingen: zie http://www.denieuwepsalmberijming.nl. Te denken is ook aan de initiatieven van Sela.
Meer dan genoeg mogelijkheden om binnen de regel van de synode te blijven en toch met variatie de Psalmen te zingen. En ook de Christus in de Psalmen kan concreet bezongen worden, bijv. door de nieuwtestamentische verwoording van Psalm 146: Gez. 21 (Liedboek 1973) of Ps. 146c (nieuwe Liedboek). De synode heeft ook in dit kader vanouds veel aan de kerkenraden overgelaten: in 1971 besloot zij ‘geen uitspraak te doen ten aanzien van de psalmberijming die moet worden gebruikt’ en tegelijkertijd ‘de kerken erop te wijzen dat het gebruik van een psalmberijming met wijsheid dient te geschieden’ (Acta 1971/’72, art. 232). Dus laten de kerkenraden aan deze roeping voldoen!
Laten we bij het zingen van de berijmde Psalmen ook enigszins ontspannen bedenken dat zij niet letterlijk de Psalmen uit het Bijbelboek zijn. Onlangs zocht ik n.a.v. de woorden ‘Milde handen, vriendelijke ogen – zijn bij U van eeuwigheid’ (Ps. 25:3) naar de onberijmde tekst. Maar… die woorden zijn – hoe Bijbels ook – daar nergens te vinden.
Veel zegen gewenst bij het bezingen van Gods grote daden!

Ds. Quant is emerituspredikant en woont in Houten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2017

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

‘…In principe de psalmen…’

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2017

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's