Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eenheid bewaren, tussen fundamenteel en niet-fundamenteel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenheid bewaren, tussen fundamenteel en niet-fundamenteel

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De synode van de Chr. Geref. Kerk van 1863 (Franeker) was onze eerste, die zich uitsprak over het chiliasme. Uitgesproken werd dat “het gevoelen van de leer der wederkomst des Zaligmakers om 1000 jaren zichtbaar en lichamelijk op aarde te regeren geen leer der Geref. Kerk is, maar daartegen zowel als tegen Gods Woord strijdt, waarom het niemand toegelaten wordt dat gevoelen te leeren of te verbreiden”1.

Enkele afgevaardigden lieten protest aantekenen tegen dit besluit. Niet omdat zij de chiliastische visie zelf deelden. Maar zij konden niet inzien dat het chiliastische gevoelen de hoofdwaarheden van de gereformeerde leer verwerpt noch daarmee in strijd is.

Daarom: een ondergeschikte zaak. Het was volgens hen geen zaak die inbreuk maakte “op de regelmaat des geloofs”, maar meer één die moest worden gerekend tot de verklaring van de profetieën.

Omdat de vrees leefde dat de kerkelijke tucht te gemakkelijk en onrechtvaardig zou kunnen worden toegepast, kwam de uitspraak van 1863 op op de synoden van 1866 en 1872 opnieuw aan de orde.

Op de synode van Groningen 1872 vonden sommigen dat het chiliastisch gevoelen in strijd was met de Gereformeerde leer en dat de formulieren van enigheid gewijzigd zouden moeten worden wilde dit gevoelen getolereerd kunnen worden, anderen waren van mening dat de belijdenisgeschriften hierin niet maatgevend kunnen zijn omdat de opstellers ervan dit vraagstuk nooit in gedachten hebben gehad2.

Hoofdwaarheden

Hierboven kwam de term “hoofdwaarheden” langs. Wat zijn “hoofdwaarheden”, of anders gezegd, fundamentele artikelen in de kerk?

De boven geschetste synodale kwestie laat duidelijk zien, hoe lastig het kan liggen. Kerken binnen de gereformeerde gezindte (om me daartoe te beperken) koesteren de gedachte dat ze uiteen gegaan (of gebleven) zijn om zulke hoofdwaarheden. Om minder had het immers nooit mogen gaan. In toenemende mate zijn we echter voor de vraag gesteld of alle kerkelijke verdeeldheid inderdaad gebaseerd is op fundamentele verschillen. Rechtvaardigt een verschillende visie op de leer van de verbonden b.v. het aan elkaar voorbij leven van Geref. Gemeenten en Chr. Geref. Kerken, of de verschillende waardering van de toe-eigening van het heil de distantie t.o.v. de Geref. Kerken (Vrijgemaakt) of de Nederlands Gereformeerde Kerken? Dit zijn specifieke vragen voor de kleinere kerken binnen de zogeheten gereformeerde gezindte.

Soortgelijke vragen spelen nog breder binnen de “grote” oecumene wereldwijd. Hoe bewandel je het juiste pad tussen de uitersten van sektarisme, dat is apart gaan om elk niet-fundamenteel geloofsartikel dat je zelf ziet als wel fundamenteel, en indifferentisme, waarbij alles wat zich kerk noemt ook als kerk wordt geaccepteerd. Het is het dilemma van enerzijds “identiteit en herkenbaar” en anderzijds “kleurloos en verdampend”.

We ontkomen niet aan de vraag

Het voorbeeld uit 1863 en 1872 liet zien, dat we aan zulke vragen vroeger al niet ontkwamen. De kwestie van het chiliasme kwam van binnenuit op! En de synoden konden er niet omheen.

Andere kwesties spelen vandaag de dag. Ze worden met name acuut in samenwerkingsgemeenten, maar niet alleen daar. Ik noem de heetste hangijzers, die van vrouwelijke ambtsdragers en homoseksuele samenlevingsrelaties. Ook de kwestie van de kinderdoop kan hier worden genoemd. In vrijwel iedere gemeente kennen we leden die bezwaren hebben (gekregen) tegen de praktijk van het dopen van kleine kinderen. Soms komt het tot een overdoop. Onze kerkorde merkt dit in art 77 sub 5 aan als een zich onttrekken aan de gemeenschap van de kerk.

Zijn zulke interne verschillen inderdaad zo fundamenteel dat de kerkelijke eenheid erdoor op het spel wordt gezet ? Zijn ze, anders gezegd, kerkscheidend?

We zullen zeker niet aan de vraag ontkomen in het geval de spanningen binnen een plaatselijke kerk of een kerkverband zo hoog oplopen dat het op een scheuring uitloopt. Wanneer dit gebeurt ontkomt geen kerklid eraan een keus te maken.

De belijdenis als criterium?

Het lijkt voor de hand liggend om alles wat naar de belijdenis1 is te zien als fundamenteel en wat daarbuiten valt als niet-fundamenteel. Het probleem met deze opvatting is echter, dat kwesties als de vrouw in het ambt en de homoseksuele praxis niet zomaar te relateren zijn aan duidelijke uitspraken in de belijdenis. De bovengenoemde synodale behandeling van de leer van het chiliasme toont het kwestieuze van dit criterium al duidelijk aan. Daarbij komt dat sommige kerkscheidingen voortvloeiden uit een verschillende interpretatie van (onderdelen van) de belijdenis. Of nog minder dan dat, een verschillend accentueren van onderdelen.

Zo hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten beiden de Gereformeerde belijdenis hoog in ‘t vaandel maar leven aan elkaar voorbij op grond van een verschillende beleving op onderdelen.

Het is zeker zinvol dat b.v. nieuw aantredende ambtsdragers binnen ons kerkverband gevraagd wordt er middels een handtekening mee akkoord te gaan dat “al de artikelen en stukken van de leer, in de drie formulieren van enigheid begrepen, in alles met Gods Woord overeenkomen2”. Deze handtekening voorkomt niet dat men enerzijds fiks van mening kan verschillen over de manier waarop de belijdenis in ieders leven zou moeten functioneren, en anderzijds inzake kwesties die buiten het bestek van de belijdenis vallen. En wat dat laatste betreft, het helpt niet als je de belijdenis bij zulke meningsverschillen toch als rechter te hulp wil roepen, omdat jouw standpunt meer dan het van jou afwijkende zou voortvloeien uit wat de belijdenis eigenlijk bedoelt. Zo kan iemand redeneren: Art. 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis sluit vrouwelijke ambtsdragers uit, want het spreekt over dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen en dat zijn natuurlijk mannen. Maar de belijdenis had deze kwestie totaal niet op het oog toen het artikel werd geformuleerd en dus kan zij niet als scheidsrechter optreden.

Daar komt nog iets bij: de vraag naar fundamenteel en niet-fundamenteel is niet alleen een interne (binnenkerkelijke) aangelegenheid. Bij het bepalen van onze houding t.o.v. van andere kerken, nationaal of internationaal, stuiten we ook op verschillen tussen belijdenissen zelf. Er zijn in de loop der tijden wereldwijd talloze belijdenissen of verwante samenvattingen van het geloof opgesteld. Ook zijn er kerken waar sowieso geen belijdenis wordt gehanteerd.

Een “oerbelijdenis “ als criterium?

Het fenomeen belijdenis wortelt in de Bijbel zelf. Het N.T. bevat verschillende belijdenis-achtige formuleringen. Te denken valt b.v. aan I Kor. 15: 3 en I Tim. 3: 16. Zulke formuleringen kunnen worden gezien als oerbelijdenissen. Maar geen van dergelijke uitspraken is ooit door de kerk uitgelicht als enig criterium om verschil te maken tussen fundamenteel en niet-fundamenteel.

De vroegste kerk ontwikkelde een oerbelijdenis uit wat een dopeling uitsprak over de drie personen binnen de goddelijke Drie-eenheid bij de doop. Op den duur groeide deze uit tot het huidige Apostolicum. Maar ook het Apostolicum als criterium hanteren is bezwaarlijk. Alle artikelen zijn niet van gelijk gewicht. En sommige artikelen zijn voor meerderlei uitleg vatbaar. Verder is het Apostolicum niet overal maatgevend binnen de wereldkerk.

Kernelementen als criterium?

Men zoekt het criterium soms in bepaalde kernelementen uit de christelijke leer. Als zodanig worden b.v. wel de “drie (of vier!) sola’s” aangevoerd: alleen door genade, alleen door de Schrift, alleen door geloof, alleen door Christus. In een recente discussie in het RD1 over Gereformeerd en/of Evangelisch zag dr. C.A. van der Sluijs het zwaartepunt in het “in Christus zijn”, bij de rechtvaardiging van de goddeloze. Het bezwaar is echter, dat de uitdrukkelijke leer van de rechtvaardiging van de goddeloze pas in de 16de eeuw geformuleerd is en de formulering van “de drie sola’s” is van nog later datum. Het staat vast dat de rechtvaardiging door het geloof alleen het wezen van de Kerkhervorming raakt. Maar het is de vraag, of het wezen van het christendom in het geloof gelegen is of veelmeer in de liefde. “Niemand kan ontkennen, dat Paulus in I Kor. 13 van de liefde zegt, dat zij alle dingen hoopt en alle dingen gelooft en dat zij het is, die nimmermeer vergaat en de meeste is van de drie zusters: geloof, hoop en liefde2”.

Dr. J. Hoek zag het criterium onlangs3 in het vaste element dat het geestelijk leven van Gods kinderen alle eeuwen door vertoont en dat aan te geven is met de bekende drieslag uit de Heidelbergse Catechismus: ellende, verlossing en dankbaarheid. De bruikbaarheid van dit criterium wordt echter in dezelfde lezing alweer wat afgezwakt door een volgende opmerking: “Zo is er vanuit zorgvuldig luisteren naar de Schrift een helder kader te tekenen waarbinnen legitieme bevinding zich beweegt en kunnen de grenzen worden afgebakend tegenover allerlei expressies van vroomheid die niet in overeenstemming zijn met Gods openbaring”. Op zichzelf genomen is dit waar, maar er sluipt zo toch wel weer een heel subjectief element in de beoordeling.

Tolerantie

Het kan niemand ontgaan, dat de onderlinge tolerantie binnen de gereformeerde traditie afnam naarmate “de waarheid” scherper en vaster werd omlijnd. Een begrijpelijk proces, want de kerk zag zich genoodzaakt stelling te nemen in steeds weer nieuwe kwesties. Maar de voortgaande “verfijning” in het formuleren van leerstellingen ging hand in hand met versnippering. Zo deed de Dordtse Synode er goed aan haar leerregels te formuleren en daarmee duidelijk stelling te nemen inzake de leer van de verkiezing, het gevolg was wel een intolerante houding ten opzichte van de Remonstranten1. M.i. is het jammer dat de tolerantie in de eeuwen na de Reformatie verminderde. Tolereren is nadrukkelijk niet hetzelfde als “in het midden laten”. Het is een verdragen in de verwachting dat de waarheid in de weg van elkaar bekritiseren met wederzijds betoon van respect breder en sterker mag oplichten. Iemand wegduwen die jouw mening niet deelt kan je eigen omgeving wel zuiver houden, maar de kans dat de ander ooit nog op zijn schreden terugkeert of zelfs maar om hem nog te bereiken neemt sterk af.

Welke koers volgen?

We moeten eerlijk vaststellen dat een criterium aan de hand waarvan onderscheid gemaakt kan worden tussen fundamenteel en nietfundamenteel niet zomaar te vinden is. En tegelijk, dat onze belijdenissen een breed scala aan ijkpunten bevatten die richtinggevend zijn voor onze opstelling binnen het geheel van de wereldkerk. Dat is ons zo gegeven in de loop der tijden.

We kunnen ons kerkelijk uitgangspunt vinden in het woord van Paulus in in I Kor. 7: 20: “Laat ieder blijven in de roeping waarin hij geroepen is”. Dit woord mogen we ook betrekken op de hierboven geschetste problematiek. Onze kerken zijn tot stand gekomen in een historisch proces waarachter we niet zomaar terug kunnen. Schrift en belijdenis hanteren we als normen voor kerkelijk samenleven (zij het niet van gelijk gewicht). Er is geen reden om achter de belijdenis terug te gaan omdat deze naar onze mening de hoofdzaak van Gods Woord bruikbaar samenvat. We stuiten regelmatig op kwesties die meningsverschillen oproepen inzake de interpretatie van Schrift en belijdenis. Of op kwesties die in de Schrift, of in de belijdenis, of in beiden, niet uitdrukkelijk en direct zonneklaar aan de orde komen. In zulke zaken zijn de kerken soms geroepen – per synode - een richting te wijzen en een standpunt in te nemen. En ambtsdragers verplichten zich ertoe “in alles te handelen naar de geldende kerkorde en de verdere bepalingen en besluiten van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland” (bijlage 39, bij art. 53 Kerkorde).

Maar wat, wanneer een kerkenraad in appèl is gegaan tegen zo’n synodale uitspraak, of een revisieverzoek heeft ingediend, en nul op het rekest gekregen heeft en zich om des gewetens wille niet meent te kunnen houden aan bovengenoemde verplichting uit de kerkorde ?

En wat als we in een samenwerkingsgemeente te maken krijgen met kerkverbanden waar besluiten over zaken die in de belijdenis niet duidelijk vastgelegd zijn anders uitvallen dan bij ons ?

In zulke situaties lijkt het mij de beste weg om elkaar (dus wederzijds !) te verdragen en niet aan te sturen op verwijdering. Een pleidooi voor tolerantie houdt niet in, alles maar goed te vinden, nergens meer over te praten en de waarheid maar in het midden te laten. Tolerantie sluit kritiek en vermaan niet uit. Het is een kwestie van de (wellicht langdurige) pijn van het (mogelijk ingrijpende) meningsverschil te willen lijden en ook van biddend-volhardend de moeite te willen nemen, elkaar op betere gedachten te brengen.


1 Zie L. Holtrigter, De Christ. Geref. Kerk en Het Duizendjarig Rijk, Bodegraven 1932 blz. 43.

2 Uiteindelijk sprak de synode van 1872 uit dat “het niet gereformeerd is te leren, dat Christus duizend jaar zichtbaar en lichamelijk op aarde zal regeren, aangezien dit strijdt tegen Gods Woord, zodat het niemand geoorloofd is, dit gevoelen te leren of te verbreiden”. Zie artikel 52 sub 2a van onze kerkorde.

1 Bestaand uit de drie formulieren van enigheid en de drie oud-kerkelijke belijdenissen die volgens art. 9 NGB door de Nederlandse Gereformeerde Kerken zijn aanvaard.

2 Zo’n expliciete vraag wordt niet gesteld aan degenen die belijdenis van het geloof afleggen. Zij geloven dat “de waarheid van God, die in Zijn Woord is geopenbaard en in de belijdenis van het christelijk geloof is samengevat en die in de gemeente onderwezen wordt, de waarachtige en volkomen leer van de verlossing is”. Volgens de oudere formulering werd instemming gevraagd met “wat in de artikelen van het christelijk geloof beleden is en in de christelijke kerk alhier geleerd is” en Voetius had alleen: “de leer van onze kerken, voor zover gij die geleerd, gehoord en beleden hebt”. De binding aan aangenomen belijdenisgeschriften wordt in al deze versies wel verondersteld, maar niet expliciet gevraagd.

1 Reformatorisch Dagblad 18 oktober 2018 blz. 7

2 Zo Dr. C.A. Tukker in : “Ik wil U minnen, mijne sterkte”, Utrecht 1990 blz. 6

3 In Reformatorisch Dagblad 15 oktober 2018 blz. 6/7

1 Er waren bisschoppen uit buitenlandse kerken als afgevaardigden op de Synode van Dordt. Een alternatieve wijze van kerkregering werd blijkbaar niet als fundamenteel verschil ervaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2019

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

De eenheid bewaren, tussen fundamenteel en niet-fundamenteel

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2019

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's