Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Handvest van de Vereenigde Naties

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Handvest van de Vereenigde Naties

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ds. Zandt.

Tot ons leedwezen kon door plaatsgebrek in een vorig nummer van De Banier de rede, welke de afgevaardigde der S. G. P. bij de bespreking van het Handvest in de Tweede Kamer heeft gehouden, niet in haar geheel worden opgenomen. In het deel dier rede, hetwelk in het vorige nummer werd opgenomen, had hij de lichtzijden, die het Handvest ten opzichte van den Volkenbond vertoont, uiteengezet. De schaduwzijden van het Handvest worden in het nummer van heden behandeld. Zij geven de motieven aan, waarom Ds Zandt zijn stem aan het Handvest niet kon eeven en waarom hij aanteekening verzocht en van den voorzitter ook verkregen heeft, dat hij geacht w.ilde worden zijne stem tegen het Handvest te hebben uitgebracht. Hij was daarbij de eenige tegenstemmer.

Nadat Ds Zandt de overheer-•schende macht der Groote Mogendheden als een groot bezwaar tegen het Handvest — de lezer kan daarover in het vorige nummer van De Banier nader onderricht wórden — had besproken, ging hij er toe over om ook meer andere bezwaren te berde te brengen. Den lezers wordt eene nadere uiteenzetting daarvan in De Banier van heden geboden.

Ds Zandt vervolgde zijn rede dan als volgt: Mijnheer de Voorzitter! Meer nog. Hier in dit geval komt ook de onmacht van het humanistische levensbeginsel helder en klaar aan het licht. Bij den Volkenbond liet men die onmacht schuil gaan onder allerlei vage en rekkelijke bepalingen; in het Handvest laat men haar duidelijk uitkomen.

Hoogst merkwaardig, te merkwaardig om den zin in deze rede nog niet eens expresselijk te herhalen, is die, welken wij op dit onderhavige punt in het Voorloopig Verslag aantreffen. Hij luidt als volgt:

„In dit opzicht is het Handvest een openhartige bekentenis van onmacht, "

Juist de onmacht van het humanistische levensbeginsel was mede oorzaak, dat wij geen vertrouwen konden stellen in den Volkenbond. Wij hebben daar meermalen op gewezen. Wij hebben getuigd, dat daarin de Heilige Schrift bevestigd werd en daarin tevens bevestigd werd de uitspraak van een humanist van de allereerste grootte, namelijk die van Plato, als deze in zijn Phaedo de volgende belangrijke passage schreef, dat:

„Indien iemand öf over zilver of over goud spreekt, terstond alle menschen het eens zijn, wat daarmede bedoeld •wordt, maar, indien wij spreken over hetgeen recht en goed is, terstond verschillen wij van anderen isn onder ons zelf."

In den kring der humanisten zal men het nooit eens kunnen •worden over wat recht en goed is. Daarover kon men het in San Francisco bij de vervaardiging van het Handvest der Veroenigde Naties ook niet eens v/orden. Daarom kon er ook niet de regeling getroffen worden om in de toekomst een oorlog op groote schaaal te voorkomen. Daarom heeft ten slotte in San Francisco de macht in stede van het recht beslist en dit ging voor de groote Mogendheden des te gereeder, dewijl hun eigen belangen hen daartoe aanzetten.

Wij willen in deze quaestie nog eenmaal een '•«eroemd humanist het woord geven en wel Spinoza. Deze handelt in een van zijn tractaten bepaaldelijk over den vrede. Hij zegt dienaangaande: „vrede is niet alleen maar afwezigheiad van strijd" en ook: „vrede bestaat niet in het ontbreken van strijd, maar in eenheid van geest of wel eendracht".

Mijnheer de Voorzitter! Geven wij nauwkeurig acht op die juiste uitspraak van Spinoza, dan komt het met het Handvest, speciaal met zijn doel om den wereldvrede te bevestigen, nog al zoo veel hachelijker te staan. De mislukking van de conferentie van de 5 Ministers van Buitenlandsche Zaken te Londen, waar deze heeren, naar de pers althans mededeelde, zelfs met, gebalde vuisten tegenover elkander gestaan hebben, kan toch kwalijk als een bewijs voor eendracht worden bijgebracht. Deze groote Mogendheid wil steunpunten, welke een andere haar niet of hoogst kwalijk gunt; gene wil zijn invloedssferen ver naar het Westen van Europa uitbreiden, wat anderen weer niet naar den zin is. Amerika wil de grootste militaire macht ter wereld handhaven in het belang van den vrede; het is zeer wel mogelijk, dat ook een andere groote Mogendheid beweert met hetzelfde doel de grootst mogelijke militaire macht op de been te willen houden. Zoo zou ik nog al vele andere bewijzen kunnen aanvoeren, dat de eendracht nog ver te zoeken is, doch zal, om niet al te uitgebreid te worden, mij daarvan onthouden. Waartoe is het ook feitelijk noodig? De eendracht was in San Francisco al zoek. Dat bewijst het feit, dat het noodgedwongen ten lange leste op een compromis is uitgeloopen en dat, indien dit niet aanvaard was, het bij de oprichting al reeds op een volslagen failliet was uitgeloopen.

En dan, welk een compromis is er tot stand gekomen! Het is dat jammerlijke compromis, waarin macht boven recht gezegevierd heeft. Het is het beginsel, dat mr. Groen van Prinsterer het verfoeilijke Napoleontische beginsel genoemd heeft, hetwelk hij in naam van wet en recht zoo scherp bestreden en met de meest mogelijke beslistheid verworpen heeft. En ziet, dat zoo verwerpelijke beginsel doortrekt als een zuurdeesem heel het Handvest, Het zet niet alleen zijn stempel op den zoo invloedrijken Raad van Veiligheid, maar domineert ook ten aanzien van de benoeming van den Secretaris-Generaal en bij de toelating van elk nieuw lid, ja, doet zelfs zijn invloed gelden ten opzichte van de Algemeene Vergadering en den Economischen en Socialen Raad. Ik zal daarover niet in bijzonderheden treden. Ik acht het voldoende, als ik mij, mede ter wille van den tijd en ook uit andere oorzaak, bij de hoofdzaken bepaal.

Ik ga. ten slotte, nog op een ander hoofdbezwaar nader in.

In verband met zijn beschouwingen over het Napoleontische rechtsbeginsel heeft mr. Groen van Prinsterer in zijn „Nederlandsche gedachten" gesteld, dat Gods geboden niet alleen voor het schoolkind of voor een hutbewoner, maar evenzeer voor een groote Mogendheid van kracht zijn. Ik ben het van harte daarin met hem eens. Daarom betreur ik en moet ik het ook afkeuren, dat die geboden, Gods Woord en Wet. niet aan het Handvest der Voreenigde Naties ten grondslag gelegd zijn. De Minister heeft dit 'etrcurenswaardige feit in zijn Memorie van Antwoord rhoeten toestemmen Hij heeft in verband hiermede een tekst uit den BijlDcl aangehaald. Ik juich het toe, dat ook een Minister in 's lands vergaderzaal Gods Woord doet spreken.

Doch de aanhaling van den tekst: „niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Hecre! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is, kan in dit geval zoo licht tot misvatting aanleiding geven. Ik zeg allerminst, dat de Minister dit gedaan heeft of zelfs bedoeld heeft te doen, maar anderen kunnen het zoo licht opvatten, alsof deze tekst op tegenstanders van den Volkenbond of het Handvest toepasselijk was. Daar moet ik tegen opkomen. Ik zal mijn partijgenooten en mij buiten beschouwing laten. Maar het gaat toch niet op, dat een man als mr. Groen van Prinsterer daarom tot de geestlooze Heere-Heere-zeggers gerekend moet worden, omdat hij een Volkenbond op humanistischen grondslag afkeurt. Daarom kan toch mr. Groen van Prinsterer den ingang tot het Koninkrijk der hemelen niet ontzegd worden omdat hij van oordeel is; dat de bouw van een humanistischen Volkenbond op één lijn staat met den bouw van den tweeden toren van Babel. En ook daarom kan niet staande gehouden worden, dat mr. Groen van Prinsterer den wil des Vaders, die in de hemelen is, niet gedaan heeft, omdat hij een verdrag, waarin macht boven recht gesteld is, zoo scherp heeft afgekeurd. En wat in dezen voor mr. Groen van Prinsterer geldt, geldt in dit opzicht evenzeer voor anderen.

De Minister heeft ter verdediging van de Nederlandsche delegatie en andere en van zich zelf in zijn Memorie van Antwoord geschreven over den geest, die bij hen geheerscht heeft. Ik wil gaarne Zijne Excellentie, de Nederlandsche delegatie of eenige andere huldigen, in zoover zij wat goeds gedaan hebben of ook voor dat goeds, dat zij verricht hebben. Doch daarover loopt het geding niet. Het gaat over het Handvest zelf en dat mist den eenig juisten en noodzakelijken grondslag.

Ook zijn bij dit Handvest de rechten van den mensch naar voren gebracht.

Zijne Excellenti; heeft met betrekking tot he; laatste opgemerkt, dat de vermelding van dit laatste element uitsluitend een reactie geweest is tegen de kleineering daarvan in totalitaire levensbeschouwingen, die den mensch volkomen ondergeschikt maken aan den Staat. Met zoodanige beschouwing van den Minister kan ik vrede hebben, al wil ik er nochtans de aandacht op vestigen, dat, alvorens de te recht gewraakte levensbeschou-•wingen der nazi's tot openbaring kwamen, er ten aanzien van den Volkenbond ook al met de rechten van den mensch, in den geest van de Fransche revolutie, danig gewerkt is. Tegen zulk een beschouwing kom ik met nadruk op. In dien zin erkent Gods Woord geen rechten van den mensch. Integendeel. Dat Woord leert, dat door den fiondeval de rechten en •\vaardigheden van den mensch verloren zijn gegaan en leert, dat deswege de geheele wereld in het booze ligt en daarom verdoemeüjk is voor God.

Ik ga eindigen, maar niet zonder nadrukkelijke verklaring, dat wij het doel van het Handvest, in zooverre het beoogt den wereldvrede te dienen, van harte kunnen bijvallen, maar dat wij het als middel daartoe om de door mij opgegeven reden niet kunnen aanvaarden. Wij geloovcn, dat de handhaving van den vrede dan pas recht gewaarborgd wordt, als de volken de zonde verlaten en in de vreeze des Heeren wandelen. En wij gelooven evenzeer, dat, zoo zulks niet geschiedt, dan telkens en telkens bewaarheid zal worden, dat nationale zonden met nationale straffen gestraft zullen worden.

Mijnheer de Voorzitter! Vs. kan mijn stem overeenkomstig het door mij gesprokene niet geven aan het Handvest. Ik doe dit niet uit bedilzucht of kleingeestige vitterij. Ik heb integendeel den inhoud van het Handvest geprezen, waar ik het prijzenswaardig vond. Ik doe dit evenmin omdat ik er belust op ben een geheel uitzonderlijke positie in te nemen. Ik doe het om des beginsels wille.

Mijnheer de Voorzitter! Ik zal geen stemming over het Handvest vragen, maar wil toch geacht worden, indien er geen stemming plaats vindt, mijn stem tegen het Handvest te hebben uitgebracht, _

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1945

De Banier | 4 Pagina's

Het Handvest van de Vereenigde Naties

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1945

De Banier | 4 Pagina's