TWEEDE KAMER
Zitting van Vrijdag 21 Dec. 1945
Vrijdag 21 December j.l. beëindigde de Minister van Justitie zi.in rede, die hij den vorigen dag begonnen was. Bij de replieken bracht de heer Joekes een belangrijke aangelegenheid ter sprake. Hij diende mede namens den heer Bijlsina, mejuffrouw Tendeioo en de heeren de Wiide en Terpstra een motie van orde in, waarvan de strekking kort samengevat was om de uitvoering van de doodstraf niet te doen plaats hebben, alvorens de Kamer over de al of niet toepassing van de doodstraf eene beslissing had genomen Dit wilde dus zeggen, dat niemand van de door de gerechtshoven ter dood veroordeelden de doodstraf zou ondergaan, tenzij de Kamer aan de invoering en toepassing daarvan hare sanctie verleende De Minister van Justitie verklaarde namens de Regeering de motie van den heer Joekes onaanvaardbaar. Daarmede kwam het er met de aanneming van de motie zeer slecht voor te staan. Onderscheidene sprekers verkla^irden zich er tegen. Ook de afgevaardigde der S.O.P. legde, gelijk meerdere sprekers een korte verklaring af. Hiermede moest worden volstaan, daar de Kamerleden op het principieele van deze zaak niet konden ingaan, daar de/.e niet aan de orde was, slechts — zooals de voorzitter nadrukkelijk verklaarde — over de motie mocht worden gesproken. Opmerkelijk is, dat Ds. Zandt op het slot — het was inmiddels reeds zeven uur geworden — in het geliik werd gesteld. waar hij den vorigen dag verklaard had en ook Vrijdag stelde, dat den quaestie niet bij dit hoofdstuk, maar bij hoofdstak V der Regeeringsnota behoorde behandeld te worden. Op het einde der deliberatie's trok de heer Joekes zijn motie in. Deze zaJ nu bij Hoofdstuk V, handelende over de „Rechtskracht der Wetsbeslliten" nogmaals behandeld worden.
Ds. Zandt legde de navolgende korte verklaring af: Mijnheer de Voorzitter. Inzake de motie van den heer Joekes kan ik met een een korte verklaring volstaan. In mijn gisteren gehouden rede heb ik als mijn meening uitgesproken, dat de thans aanhangig gemaakte quaestie bij de behandeling van hoofdstuk V thuis behoort. Ik deel die meening nog. Over de doodstraf zelf kan ik thans niet spreken. Ik zou dan tot de orde worden geroepen. Ik zal mij dus bepalen bij de motie van den heer Joekes zelf, welke beoogt, de quaestie van (}e toepassing van de doodstraf nog eens in de Kamer ter sprake te brengen.
De heer Joekes heeft nadrukkelijk verklaard, dat het destijds genomen besluit der liegeering in zake de invoering en de toepasing van de doodstraf wettig is. De Regeering heeft harerzijds verklaard, dat een motie in den geest va nden heer Joekes voor omdat ik geloof, dat, indien de haar onaanvaardbaar is. Ik zal dus tegen deze motie stemmen, motie werd aangenomen, er een geheel overbodig debat en een nnttelooze verkwisting van den tijd zou plaats vinden, die beter kan worden besteed. Waartoe dient een vertraging, waar de Regeering zich zoo pertinent heeft uitgesproken, dat zij een motie in den geest van den heer Joekes niet kan aanvaarden?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1946
De Banier | 4 Pagina's