TWEEDE KAMER
Ter gelegenheid, dat in ^^ Kamer gehandeld werd over de samenstelling van het Kabinet en den grondslag, waarop dit rust alsook over de groote rede, welke de Minister-President bij de aanvaarding van zijn ambt in Juni j.l. gehouden had benevens over de Troonrede voerden onderscheidene sprekers het woord. Het was opmerkelijk, dat de Minister-President toen hij de verschillende Kamerleden beantwcordde, verreweg het meeste, dat deze ter sprake brachten, onaangeroerd liet liggen
Bij dit debat, hetwelk het karakter van de begrootingsdebatten vertoonde, sprak Ds. Zandt de volgende rede uit. Ds. Zandt sprak dan: Mijnheer de Voorzitter! Als wij er nu toe overgaan om het j/igeeringsbeleid van dit Kabinet te bespreken, dan kan het niemand verwonderen, dat wij daarbij het eerst in het geding brengen d€ /i grondslag, waarop dit gebaseerd is, daar dit toch van het allergrootste, zoo niet van het. alles beslissende belang is. Niemand kan ons daarbij euvel duiden, dat wij dat doen overeenkomstig de begin_ selen, die wij belijden, dewijl wij anders niet alleen onze beginselen ontrouw zouden zijn, maar ook slechts een jammerlijlt samenraapsel van willekeurige meerjngen naar voren zouden brengen. Te meer handelden wij alzoo met alle vrijmoedigheid, daar de door ons beleden principiën • gansch en al cp den Woorde Gods gegrondvest zijn en die beginselen zijn, welke er alles toe hebben bijgedragen, dat Nederland in vroegere eeuwen een eerste plaats in de rij der volkeren innam. Die beginselen staan in hoofdzaak in het kort uitgedrukt in het aloude onveranderde arf.kel 36 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, v/aarin de Overheid als haar voornaamste en eerste plicht de handhaving en bevordering der ware religie wordt voorgehouden.
Dit artikel is geheel in overeenstemming met de leer zoowel van het Oude alsdan het Nieuwe Tes„ tament. Het sluit zich geheel aan bij hetgeen aangaande de ver. plichting der Overheid in de eerste oude Christelijku Kerk is geleerd en dienoverear.komstig door de Overheid uit dien tijd in prac tijk is gebracht. Met een citaat — ofschoon mij tientallen c.taten ten •dienste staan — wil ik dat bewijzen^ Keizer Arcadius schreef aan Flavianus, den bisschop van Antiochië, in dier voege:
, , Geen zaait bekommert ons zoo« zeer als de zorg voor de ware Religie en den allervasten'grondslag des geloofs, in Christus, door welken wij zalig worden en de barbaarsche volken ons onderworpen worden. Want dat doen wij niet door eigen kracht, noch door de kracht van paarden en krijgswape. nen, maar door de kracht Gods gesterkt zijnde, gelukken ons alle d ngcn en is heel ons Staatsbestuur gezegend".
De kerkvader Augustinus ging In dezen zelfs zoover, dat hij in zijn geschrift „De stad Gods" stel_ de. dat daar geen goede zeden Minnen zijn, waar de ware gods, dienst ontbreekt. Het is niet te loochenen, dat •voornamelijk onder invloed van den geest der Fransche revolutie de zienswijze op dit punt sterk veranderd is, zoozeer zelfs, dat velen dergenen, die onder belvoring daarvan gekomen zijn, liefst heel de godsdienst tot een zaak van de binnenkamer gemaakt wenschen te zien. En het is ook zeker, dat de nazi's kennelijk het er op toegelegd hadden om alle godsdienstig en kerkelijk leven voorgoed van den aardbodem te doen yerdwynen. Doch daarmede is het goede recht en het jniste van ons standpunt allerminst weerlegd en dit mag ons ook niet beletten om dat standpunt der Regeering voor te dragen, mede omdat het aiaatschappelijk welvaren des lands daarbij zekerlijk gewaarborgd is. Men heeft dat wel betwist, aanvoerende, dat die Staat, wajirin de zuivere religie zijn uitgangspunt en doeleinde was, het maatschappelijke en het stoffelijke te zeer op den achtergrond drong, ja zelfs jammerlijk verwaarloosde. De eigen landshistorie echter weerspreekt zulk een bewering afdoende. Toen de zaken in ons land overeenkomstig artikel 36 der Ne„ derlandsche Geloofsbelijdenis gere. geld werden, toen, ja juist toen hebben wij de gouden eeuw van heel ons volksbestaan beleefd.
Dat was de tijd, waarvan een onverdachte getuige als de liberale auteur Potgieter in zijn vermaard geschrift „Het Rijksmuseum te Amsterdam" schreef: „Er was een tijd, waarin de weegschaal der volkeren van Europa door hare vorsten niet ter hand werd genomen of de Hollandsche maagd, aan hunne zij/e op het regtsgestoelte gezeten, wierp er mede haar oorlogszwaard o£ haren olijftak in en deed door deze bij wijlen den evenaar over. hellen.- Br was een tijd, dat dé HoUandsche vlag begroet werd als de meesteresse der zee, waar ook ochtend- of middag- of avondlicht de oceanen van beide were/lhalfronden verguldde; een tijd. waarin hare vlootvoogden den bezem op den mast mogten voeren, dewijl zij, naar de krachtige uitdrukking dier dagen, de zee hadden schoon„ geveegd va, n gespuis. Er was een tijd, dat Holland naar kennis dorstte, kennis waardeerde, kennis liefhad en in menig vak van studie de vraagbaak der beschaafde wereld werd. Er was een tijd, waarin het door zijn beleid geeerbiedigde, om zijn goud benijde en voor zijn kennis gevierde Holland door deze driedubbele krofti en rozen der kunst vlechten mocht."
Gewis, Neerlands grootheid en aanzien en de algemeene welvaart zijner burgers ligt in dat tijdvak, toen het Regeeringsbeleid op den grondslag van de zuivere gei Vermeerde religie was gebouwd. Dat is voor mij een reden te meer, hoewel het beginsel hier voorop blijve staan, om bij dit Kabinet krachtig te bepleiten, zich in dezen wel te bezinnen.
Wij mogen het met verzwijgen, dat wij het uitermate betreuren, dat ook bij dit Kabinet evenzeer als bij de haar voorafgaande coa. litie„iMiinisteries, die zoo welgefundeerde grondslag onzer vaderen ontbreekt; dit toch zou ons, hoe hoog de nood ook geklommen is, 'n goede toekomst voor ons ianfl kunnen waarborgen.
Het geeft toch geen deugdeüjken waarborg voor een goeie toekomst, dat volgens de Regeerin-gsnota de beide Kabinetsformateurs getracht hebben een Kabinet op zoo breed mogelijken gronds'ag samen te stellen. Evenmin biedt het de gewenschte zekerheid voor het welslagen, dat de beide Kabi. netsformateurs, behalve op de noodzakelijke instemming met het program, er bijna in even sterke mate den nadruk op hebben gelegd, dat de moeilijke taak, die dit Kabinet wachtte, slechts kon w-orden aanvaard door een groep vaJi menschcn, die ook als persoonlijkheden aan elkaar hun vertrouwen konden schenken. Al willea wij allerminst ontkennen, dat — zooals de Regeering in haar Nota verklaart — in de moeilijke om. standigheden, waaronder verantwoordelijkheid gedragen moet worden, deze m.enschelijke zijde, die de samenwerking beheerscht, van het grootste belang is, toch achten wij deze zaak door 'ie Regeering juist te veel uit mensche» lijk oogpun; bezien. Wij zijn van vaste overtu'ging dat onze voor. vaders den eenig juisten weg hebben ingeslagen, toen zij, in den geweldigen strüd tegen het overmachtige. Spanje ia niet minder moeilijke omstandigheden verkee» rende, het vertrouwen op den Ie. venden God en Diens geopenbaard Woord gesteld hebben. Daagsiede toteh ds i|i dea loop. allgr .eeuiwin nog nooit iemand beschaamd uitgekomen. Als wü dit gesteld hebben, hebben wij daarmede aller, minst iets g«zegd of bedoeld te zeggen, wat ook maar naar eenige krenking van de bekwaamheid of goede bedoeling der Kabinetsfor. mateurs of de overige Regeeringspersonen zweemt. 'Ons bezwaar raakt het beginsel. Dat beheerscht hier al het overige. Dat beginsel kunnen en mogen wij niet prijsgeven. Daarom stellen wij, omdat wij van 't zegenryke er van over, tuigd zijn, dit ^Is eisch voor elk Regeeringsbeleid. Had de Regeering dit beginsel gevolgd, dan zouden, zonder dat daarbij de stoffelijke belangen be. hoefden verwaarloosd te zijn,
de heiliging van en de rust op den dag des Heeren
als een voorwerp van bijzondere Regeeringszorg op haar program hebben gestaan, 't Kabinet heeft zich aangediend als een van ver. nieuwing en herstel. Ten aanzien van het zooeven door niij ge„ noemde punt is er heel wat te vernieuwen en te herstellen. Dit punt raakt een primair volksbe. lang, hetgeen genoegzaam blijkt uit zoovele synodale uitspraken zoowel van de oude Christelijke Kerk als van de Kerken der Reformatie, w'aarbij de Overheid werd voorgehouden, dat zij den dag des Heeren bij haar onderdanen moest doen eerbiedigen, om_ dat zoowel de eere Gods als het welzijn des volks daarmede ten hoogste zouden zijn gediend.
Ik heb ten bewijze van mijn be. wering in den loop der jaren h er in deze Kamer meermalen zulk 'n synod, uitspraak bijgebracht door haar voor te lezen. Wilde ik ze alle hier voorlezen, ik zou ev uren voor noodig hebben, zoo vc> e zijn het. Het is een bewijs van welk een eminent belang deze Kerken de heiliging van Gods dag ' beschouwd hebben, dat zij onvermoeid en onverzwakt telkens weer er bij haar Overheden op aange_ drongen hebben om al het hare 'n het werk te stellen om door haar onderdanen dezen dag meer ge. eerbiedigd te zien Zij hebben niet geaarzeld het uit te spreken, dat bij verzaking van den overheidsplicht Gods toorn over Overheid en onderdanen los zou breken, alsook dat bij vervulling van dien plicht de zegen van God voor haar en haar volk te wachten stond. Het was dan ook een der eerste zorgen van Keizer Constantijn de Groote om wetten te ontwerpen, welke bevorderlijk waren voor de eerbiediging van des Heeren dag. Het kan dan ook niemand verwonderen, dat ik, de opvatting dier syno-dale uitspraken ten volle deelende, met alle vrijmoediglX'id en beslistheid bij de Regeering bepleit, dat zij alsnog middelen moge beramen om tot het door mij bepleite doel te geraken. Het is met de rust op en de heiliging yall den dag des Heeren ten onzent jammeriyic gesteld. Zelfs de \3staande Zondagswet wordt niet gehandhaafd. Zoo kan het gebeuren, dat zelfs Zondagsmorgens onder kerktijd op verscheidene plaatsen voetbalwedstrijden w'orden gehouden en nog al zooveel gebeurt, dat genoemde wet beslist verbiedt. En daar blijft het niet bij: een vrij uitgebreide treinendienst is op verschillenxle lijnen al weder ingesteld Zelfs bereikten QUS uit verscheidene plaatsen, ond; r meer uit Vijfhuizen, klachten, dat er politieke gevangenen, als ware men nog onder Duitsch bewifd, waaronder met de heiliging van den dag des Heeren totaal geen rekening werd gehouden, des Zon„ dags in optocht aan het werk ge. steld zijn geworden, en zoo zou men door kunnen gaan. ï> och waartoe? Een ' ieder, die oogen heeft om te zien, kan met e'gen oogen waarnemen hoe zeer de dag, die niet van ons, maar bepaaldelijk die des Heeren is, wordt ontheiligd. Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de Regeering willen vragen of zij niet haar invloed en macht daarvoor wilde aanwenden, dat bij voorbeeld de voetbalwedstrijden, die er ook a! zooveel toe bijdragen, dat Goda wet in breede kringen dfis 'xal^s «y.ertredea wordt, in ste de van des Zondags des Zaterdags gehouden worden. Waarom kan hier niet, wat in Engeland wel kan? De reisgelegenheden zijn daar nog zooveel moeilijker da.n ten onzent. In ons land bestaat toch ook vrij" algemeen de vrije Zaterdagnamiddag. Ik zou de Regeering willen verzoeken in dezen eenige toezegging te willen doen. dat zij plannen wil maken om de voetbalwedstrijden op den Zondag te doen vervallen. Een dag van rust na zes dagen van arbeid is niet voor dezen of genen particu, lier een weldaad, maar is voor heel het volk een zegen. Men heeft in de dagen der Fransche revolutie in Frankrü'k den zevendaagschen rustdag afgeschaft en dien vervangen door een tiendaagschen rustdag, doch al heel spoedig ondervond men in breede kringen da schadelijke gevolgen daarvan en, door schade en schande wijs ge. worden, heeft men den Zondag weder als rustdag moeten invoeren.
De Zondagsrust kan het gezinsleven uitermate bevorderen. Voor, al wanneer er mede gebroken wordt, dat, zooals heden ten dage maar al te zeer voorkomt, de een uit het gezin aan den arbeid, de ander er voor zijn sportvermaak uit huis is en een derde op verren afstand een kennis gaat bezoeken. Aan het gezinsleven ontbreekt toch reeds menigmaal zooveel en al wat dienstig kan zijn om dat te versterken, dient met beide handen aangegrepen te worden.
Welk een groot getal van arbeiders, om er uit de zoo velen maar enkelen te noemen, onder meer machinisten, stokers, bestuurders in trein en tram, conducteurs, baanwachters en ander trein- en trampersoneel, zou men er een weldaad mede bewijzen, indien zij op den Zondag konden rusten. Nu is het er menigmaal zoo mede gesteld, dat men van al het rij. den en rossen, reizen en trekken en bij al de inspanning, die men voor zijn «portliefhebberijen aan den dag legt, 's Maandags neg vermoeder tot zijn werk terugkeert dan mea er op den Zaterdagmiddag vandaan kwam.
Om kort te gaan, niemand kan weerspreken, dat de Zondag als rustdag voor het meuscheiyk lichaam, voor de gezondheid van den mensch voor het welzijn van het gezin, ja, voor heel het maatschappelijk leven, een ware , zegen is.
Het is dan ook om deze reden, maar voornamelijk en wel boven al uit oorzaak van het goddelijk gebod, dat wy bij de Regeering met nadruk voorstaan, dat zij door haar wetgeving en invloed den Zondag als de dag des Heeren zal doen eerbiedigen.. Wil zij in dezen geest werken? Is er in dien geest een wet van haar te verwachten? Hetzelfde, dat van den daig des Heeren gezegd kan worden, kan ook
van het misbruik van naam des Heeren d^n
getuigd worden. Zal de Regeering ook tegen het zoo veelvuldig on. der ons volk voorkomend vloeken, dat zelfs zoo erg is, dat. wanneer menschen uit het buitenland komen, zij zich meermalen daaraan stoeten, maatregelen willen nemen? Een aangelegenheid ook ai van groot belang zijn de zeden des Volks. Daar is, om daarmede te beginnen,
de danswoede,
welke ons volk heeft aange.grepen. De plaats in aanmerking genomen, waar ik mij tlians bevind, wil ik deze zaak voornamelijk uit maat, schappelijk standpunt bezien. En uit het oogpunt van het Staats- en volksbelang bekeken — wie heeft zich dan ooit zoo scherp en zoo welsprekend tegen het dansen gekeerd als de groote Romensche redenaar Cicero Hij achtte het dansen een ondermijning van de volkskracht, een gevaar voor een deugdelijk leven, een teeken van verwyfdheid, ja zoo sterk was hij er tegen gekant, dat hij zich in ©en van zyn redevoeringen in dier voege, uitliet, dat al wet^ iemand de som van twee < ^^ '^-^e ^i'/tioen sesterbiën, onder belofte van in 't opea'baar te nioetea .dansen, aangeboden, dit aanbod door hem beslist van de hand behoorde gewe. zen te worden, omdat het dansen voor een deugdzaam mensch ten eenenmale onwaardig was. Hy achtte de lichaamsbewegingen, de capriolen, welke daarbij gemaakt werden, een verstandig en deugdzaam mensch onwaardig, het dansen een werk van dolzinnigen. Zoo ik mij wel herinner, is van hein de uitspraak, dat een dansend volk ten oTidergang : s opgeschreven.
Mijnheer de Voorzitter! Nu ' in onze dagen naar algemeene ge. tuigenis het sexueele bij het dansen zoo op den voorgrond komt, is het gevaar van de goede zeden nog zoo veel te ernstiger. Door de danszaal wordt tegenwoordig menig huwelijk verwoest, door de danszaal komt menig onberaden huwelijk tot stand. Door de danszaal geraakt menig jong mensch van kwaad tot erger, gaat hij zedelijk te gronde. Door de danszaal en door de wufte levensopvatting, die daarmede in nauw verband staat, worden onze armenhuizen gevuld, onze krankzinnigengcstich. ten met patiënten overladen en onze gevangenissen tot berstens toe vol.
Ons standpunt im dezen is bekend. Wij staan sluiting der open. bare dansgelegenheden voor. Ook waar de Regeering, naar ik vermoed, niet zoo ver zou willen gaan. vraajen wij toch of van haar mant''e2relon te verwachten - zijn, die het kwaad althans kunnen in_ polken. In vroegere eeuwen wer. den bij voorbeeld waar het dansen werd toegestaan daarbij, wat men destijds noemde, de amoureuze liedekens verboden. Deze zaak is zeer ernstig. Ik besluit met de weergave van een gesprek, dat ik kort geleden in den trein met een Tsjech had, die langen tijd in Praag, in iParijs en in New-York dansmeester in groote danszalen geweest was en die mij verklaarde, dat hij inderdaad moest toegeven, dat, wat hij in die steden van het dansen gezien had, niet alleen bittere ellenden ten gevolge had gehad, maar ook vrijwel altijd ge. paard gegaan was met wat hij noemde „vuiligheid, niets dan vuiligheid". Ook ten aanzien vain wat zich in de
bioscopen
afspeelt, zl^^i wü verre van gerust. Ook van daar dreigen niet te onderschatten gevaren. Gevaren, die. z'ch nog te erger laten aanzien, waar toch de levens vvij: ze ein de levenswijsheid van zoo jammerlijk velen onder ons volk die der Epicureërs zyn geworden. Het opgaan en tevens het ondereraan, het zf'nken en het verdrinken louter in wufte zinnelijke genoegens van zoo velen in onze dagen en leveren er ons 't bewijs van dat de leerlingen der Epicuriërs, dat men voor niets anders oor en oOg behoort te hebben dan voor het zlngenot, dewijl dit het beste en voordeeligste is. wat men in dit leven kan verkrijgen, diepen wortel in ons volkslevem geschoten hebben. Van. daar is te verklaren die schandelijke woeker, die vooral in de dagen van bitteren hongersnood zoo velen ontzettend getroffen heeft, dat hun het bloed als onder de nagels werd weggezogen. Vandaar de ellendige dorst naar den goudklomp, dafc men zich zelfs niet schaamde, gelyk mij van verschillende zijde ter oore gekomen is. (tl tot degenen, die voor een zieke, die karnemelk hoog nood'-g had, by een slijter aanklopten, te zeggen: zeven en halve gulden, dan kunt ge een flesch karnemelk bekomen ein geen cent minder eu zoo niet gaat dan maar myn deur voorbij, heel best wetende, dat de vragers dit toch niet deden, daar zij niet wisten, waar zy elders 'n druppel vajn die melk konden bekomen. Vandaar ook dat ontaard© stelen en rooven uit de, door har. de noodzaak gedwongen, verlaten j _ I .(Vervolg op pagina 2), (Vervolg van pagina 1) •woningen, ja zelfs bij toeren en andere lieden, waar men 's nachts een gastvrij onderdalt had mogen bekomen. Zoo zouden wij door (kunnen gaan met 't eene gruwelstuk na het aaidere voor te dragen. De Voorzitter: Zou de geachte afgevaardigde weer een beetje dichter bij de TTota wJlien komen? De heer Zandt; Mijnheer de Voorztter! Ik zal er op teruglio. men, " maar ik mag tocli wel over toet zedelijiï verval soreken? De Voorzitter: U dijt het wel erg uit! De heer Zandt: In nauw verband hiermede staat het
huweljjk ea de veelvuldige echtscheidingen
echtscheidingen. Het ; s al jareii geleden, dat de toenmalige IMinistcr Regout in zijn Memorie van Toelichting op een door hem ingediend wetsontwerp 't navolgende verklaarde: „Wal in Nederland thans recht Is op dit stuk, is in het rechtswezen der bestaande maatschappij een unicum. I^ geen cnlcekn Staat kan een huwelijk door echtschei. d: ïig worden ontbonden op zóó gemakkelijke wijze, zoozeer zonder eonigtn deugdelijken waarborg tegen overijling, tegen ondoordacht handelen, als thams in Nederland mogelijk is". Sedert dien is het werkelijk met de echtscheid ngen er niet beter op geworden.
Het geldt hier een hoogst . belangrijke zaak. Het huwelyk is 'n instelling Gods, reeds van voor den val ingesteld Het 's de dure plicht der Regeering een wet te ontwerpen, waarbij deze instellng geëerbiedigd wordt. Dit zou heel ons maatschappelijk leven zeer ten goede komen, Zooals het than« toch ten aanzien van deze hoogst belangrijke aangelegenheid gesteld is, mag en kan het niet langer voortgaan. De echtscheiding „met onderl ng goedvinden" js in het Burgerlijk Wetboek verboden. Doch de prac_ tijk leert, dat zij dagelijks plaats vindt door ontduiking van de wet of. gelijk men ook wel zegt, door een leemte in de wet. En dit i« te erger, daar het verbod van echtscheiding „met onderling goedvinding" piet terloops in de wetgeving geltojnen is, maar een der grondzuilen is, waarop, naar de gedachte van den wetgever, het huwelijksinstitunt is gebouwd.
De gemakkelijkheid. waarmede thans de huwelijken kunnen worden ontbondem, heeft allerlei funeste gevolgen. Zij werkt maar al te zeer in de hand, dat er tal ^'•in huwelijken veel te lichtvaard-g gesloten worden, daar men ze toch heel gemakkelijk weder kan ontbinden. Zij is er eveneens oorzaak van, dat men al te gereed tot echtscheiding overgaat. Veel zou er nOg aan te voeren zijn voor een huwelijkswetgeving, waaraan de ordinantiën Gods ten grondslag liggen .doch .-wij zullen ons daarvan om des tijds wille moeten ont. houden. Wij betreuren het, dat de Rögeerioig, wier program, kort samengevat, bestaat in herstel en vernieuwing, aan dit zoo gewichtige volksbelang niet de zoo bitter noodige aandacht geschonken heeft. Had zU dit wel gedaan en bij de Kamer een wetsvoorstel ingediend, in den geest al« wij voor. gesteld hebben, dan zou zij niet alleen overeenkomstig de Heilige Schrift zich gedragen hebben. maar ook tevens ons volk daarmede zeer gediend hebben. Dat toch de zedelijke ontwricht'ng onder ons volk zulke c", .rustbarende vormen gaat aannemen, is zeker ook voor een niet gering deel te wijten aan de huidige huwelijkswetgeving en de daarbij vertoon. de praktijken.
Mijnheer de voorzitter!
De zedcIUkc ontwrichting
van ons volk openbaart zch toch op allerlei wijze. Wij zien behalve de door ons reeds genoemde symptomen nog zoo vele andere aan den dag komen. Vanmiddag is weer gesproken — en te recht — o r e v m
over corruptie.
Wat doet men — gelijk men er algemeen onder het volk over hoort kiagen — ook heden ten dage nog niet veel rnet een pondje boter, met sigaren en sigaretten, met giften en gaven bij men ige Regceringsinstantie ! Welk een cor. ruptie, omkooperij en andere kwade praktijken komen er thans veelvuldig voor! Niet minder kan men vrijwel in alle streken van het land den wrevel hooren uitspreken over het feit, dat bij Volksherstel kennissen en vrienden, die het meermalen volstrekt niet noodig hebben, geholpen wor. den. terwijl degenen, die vrijwel aan alles gebrek hebben, ledig worden heengezonden. Dit is zelfs zoo erg dat men het woord HARK in den volksmond uitlegt als , , hulp aan rijke kennissen" Daar komen dan nog bij de groote rechteloosheid, de vreeselijke willekeur,
allerlei Duitsche methodes,
welke men thans in den lande aantreft. Ook de zwarte handel blijft welig bloeien. De goede trouw, de publieke eerbaarheid en de degelijke eenvoud raken ten onzent meer e^ meer zoek. Het liegen en bedriegen zijn onder ons midden aan de orde van den dag. Zelfs met de vaderlandsliefde is het, nadat wij vijf jaren lajig on. der wreede en vreemde heerschappij verkeerd hebben, uiterst droevig gesteld. Er is onder ons volk 'n fameuze jacht naar rijkbetaalde betrekkingen waar te nemen, waarbij velen zich in het geheel niet afvragen, of zU ook over de voor de betrekking noodge capaciteiten beschikken Onder het motto van vernieuwing, onder de leuze, dat alles vernieuwd moet worden, begeeren zii. dat hun nu ook een kans op een baantje met vette inkomsten gegeven moet worden. Daaronder bevinden er zich niet weinigen, die 'een groot deel van den oorlog met de Duit. schers hebben geheuld. Mijnheer de Voorzitter! Achtereenvolgens heb ik ettelijke teekenen van het groote verval, dat zich thans onder ons volk openbaart, aangewezen. Deze zijn op zich zelf genomen al onrustbarend genoeg. Zij worden nog zooveel te erger, als men moet waarnemen, dat een groot deel van ons volk brandt enkel van en voor zin. genot. Wij naderen een tijdperk, dat zoo sprekend • gelijkt op dat waarin Griekenland ten onder ging, daar het enkel oor en oog voor zingenot had Het is zeer te vreezen, dat de dagen niet ver meer in het verschiet liggen, waarin ons volk in een zedelijk moeras .verzinkt, gelijk het eens zoo machtige Romeinsche rijk in het niet verzonk, toen het volk om niets anders dan brood en spelen riep, Cicero heeft daartegen met groote kracht en weispre, kendheid gewaarschuwd, als hij zeide, dat het volk in zijn zeden zoo verwilderen kon, dat elke maatregel, elke wetgeving on-, machtig zou blijken te zijn om het uit den afgrond te redden. Zal een in humanisme gedrenkte wetgeving dit kunnen? Zal een religieus getint humanisme het vermogen? Daarover willen wij ons thans niet uitlaten. Daarop wenïch ik op het einde van mijn rede te. rug te komen, als ik nog eenmaal over den grondslag, waarop het Regeeringsbeleid rust, zal spreken. Mijnheer de Voorzitter ! Thans ga ik tot bespreking van enkele andere onderwerpen, het algemeene Regeerin.gsbeleid rakende, over. Het heeft in breede kringen dé aandacht getrokken, dat
het korps van ambtenaren
op zulk een enorme wijze is uitgebreid. Op zich zelf genomen hebben wij niets tegen ambtenaren. Integendeel. Zij arfjn noodig en werken meermalen zeer nuttig voor Staat en maatschappij, maar men dient er toch niet onder begraven te worden. De bureaucratie d.ent heel het maatschappelijk Ie. ven toch niet te overvleugelen. Alles en een ieder kunnen toch niet onder de voogdij van bureaucraten en ambtenaren gesteld worden. In de kringen van handelaren en zakenmens hen klaagt men nu reeds zoo bitter, dat men voor allerlei formaliteiten zich na^ar de bureaux heeft te begeven. En dit maakt daar^n niet alleen de klacht uit: men is daarin nog al n'et min. der verstoord, dat men zoo gedurig van het eene bureau naar het andere wordt gezonden. terwijl men dan op het eind tot de ontdekking komt, dat men va« het kastje naar den muur is verwezen en ook al moet waarnemen, dat, evenals onder de Duitschcrs, ook'thans het eene bureau het andere heimelijk tegenwerkt. Dt alles vordert niet alleen veel kostbaren tyd, maar is bovendien voor het doen van zaken uiterst bezwaarlijk. Heel het zakenleven dreigt er onder te bezwijken
Aan dit door mij ter sprake ge. brachte vraagstuk zit ook een financieele kant, waarop ik in het algemeen verband kortelijk de aandacht wensch te vestigen. Het enorme ambtenarenkorps ^^Vordert van de schatkist geweldige offers, te meer nog als men daaAij uit gebrek aan goede krachten salarissen aanbiedt, welke 't bestaan, de prijspeil verre overtreffen Dit werkt ook nadeelig op de handhaving van het prijspeil in het particuliere bedrijf, waarin men goe. de krachten ook al menigwerf broodnoodig heeft. Ik zou de Regeering willen vragen of er uitzicht bestaat, dat het ambtenarenkorps sDoedijg wordt ingekort en of zij haar volle aandacht daaraan willen wijden, dat
de bureaucratie
wordt ingeperkt, daar toch daarmede een groot volksbelang wordt gediend, In verband hiermede zou ik nog gaarne over een andere aangelegenheid door de Regeering worden ingelicht. In de Troonrede heeft de Regeer-ng onder meer het vol. gende verklaard; , , L, and - en tuinbouw nemen in dit plan een belangrijke plaats in. Met groote kracht wordt gewerkt aan het herstel van deze primaire bestaansbrormen van ons volk, , zoowel ten behoeve van de verzekering van onze voedselvoorziening als van een voor de volkshuishouding onmisbaren • export. De Regeering streeft er naar de organisatie der boeren een belang, rijke taak te doen vervullen in de regeling van de productie en afzet en tegelijkertijd een groote mate van vrijhe d in eigen bedrijfsvoe, . ring mogelijk te maken".
Il< zou nu gaarne door de Regeering nader verklaard willen zien. of die grootere mate van vrijheid in eigen bedrijfsvoering «poed'fg te wachten is. Vrijwel op ieder erf wordt daarnaar verlangd. Het zou het leven van nienigen boer of tuinder ten hoogste veraangenamen, indien hij op zijn eigen erf en land niet zoozeer door allerlei hmbtenarij gekweld werd als sinds veel te lang het geval is. Het zou dan ook zeker naar het hart van zoovele boeren en tuinders gesproken zijn, indien van Regeeringswege de toezegging gedaan werd. dat er spoedig een grootere mate van vrijheid in eigen bedrijfsvoer ng op komst is. Dat het in dezen niet een vruchteloos streven der Re-geerlng bljjke te zi.in, doch dat haar streven met goeden uitslag bekroond moge worden, want, zoo dat het geval is, dan gaat bij menigen boer en tuinder de vlag op het dak. Alvorens ik van dit onderwerp afstap, wil ik nog als een bezwaar tegen het gevoerde Regeeringsbeleid uiten, dat niet alleen ten aanzien van de ontzaglijke uitbreiding van het ambtenarenpersoneel, maar ook ten aanzien van het gebruik met
de auto's
de zoo broodnoodlge zuinighfid niet in acht genonnen is Het groote aantal auto's, dat de Regeering voor haar personeel In gebruik heeft, heeft begrijpelijkerwijze zeer velen, die een auto voor hun bedrijf broodnoodig hebben en er niet een kunnen krijgen, met rwtevredenheid vervuld. Kan de Regeering eenige mededeeling doen. dat er spoedig meer auto's zull'in komen en kan men ook op een ruimere toedeeling van benzine eenige hoof hebben? Met grooie instemming hebben wij er kennis va« genomen, dat de Regeering den
woningbouw
met kracht ter hand wenscht te nemen. D; t is wel een van de dingen, die het hardst noodig zijn en waarbij bekwame spoed een vereischte is. Dat hier ook de hleine aannemere bij betrokken mogen worden en vooral degenen, die voor de Duitschers geweigerd hebben te werken en de zich daar. door ter wille van het vaderland groote offers getroost hebben en zich dientengevolge thans zoo al niet in financieele moeilijkheden bevinden, dan toch krap in hun financiën en materiaal zitten. De Regeering moge deze menschen niet vergeten, maar hun zoowel financieel, alsook andersz ns, b.v. door hun materiaal te verschaffen, de behulpzame hand bieden. Zij hebben zich als rechte vaderlanders gedragen. Zoo er menschen zijn, die recht op eenige hulp hebben, zijn het deze kleine aannemers. Terwijl de grooten ka. pitalen in hun zak staken, hebben deze kleinen met karakter en vaderlandsliefde geweigerd zelfs een spijker voor de Duitschers te slaan. Met even groote voldoening hebben wij er kennis van genomen, dat de Regeering
leger en vloot
wil opbouwen. De verwaarloozing daarvan, zooals dat in achter ons liggende jaren het geval is geweest, is ons duur te staan gekomen. Dat de leuze van „geen man en geen cent voor het leger" voor. goed tot het verleden moge behoo. ren en dat ook het smaSelyk spreken over een noodzal^elijke landsverdediging als over een ontaard militarisme binnen noch buiten de Kamer meer mo-ee trehoord - worden. Een landsverdediging is nu eenmaal een noodzakelijke eisch voor 's lands behoud. Wij staan hierbij voor', dat bekwamen milita ren van lageren rang ook de gelegenheid geboden zal worden om in hoogere rangen als officier en hoofdofficier in het leger te kunnen dienen. Dit werkt niet schadelijk. Integendeel, het is zeer bevorderlijk voor den goeden geest in het leger. Napoleon begreep zeer wel, dat het leger er wel mede gediend was, als hij zeide, dat elke soldaat den maarsohalkÉstaf in zijn ransel had.
In het bijzonder willen wij in dezen met nadruk bij de Regeering bepleiten, dat krachtig tegen
't misbruik van Gods naam
bij leger en vloot zal worden opgetreden. Het heeft het leven van menigen soldaat in zijn militairen dienst vergald, als hij aldaar zoo vreeselijk hoorde vloeken. Kan de Regeering een toezegging doen? Het is een zaak, die voor een goeden geest in het leger van groot belang is. Het gaat niet aan, dat de menschen geërgerd worden door het vreeselijke vloeken hetwelk bovenal een groote zonde is. Met groot genoegen hebben wö uit de officieele stukken der Re. geericig er kennis van genomen, dat zij maatregelen wenscht te ne« men om het lot van
de ouden van dagen
te verbeteren. Gaarne zullen wij de Rege^ring, indien zich geen princlpieele bezwaren voordoen, bij dit werk steunen, alsook waar zij het lot van arbeiders of anderen wil verbeteren. De Reg^eering moge er haar volle aandacht aan schenken, dat de noodige zuinigheid wordt betracht en er niet langer met het geld voor som'Hiige Regeeringsinstanties worde gesmeten. Wij staan aan den 'and van een financieele catastrophe. Daarom grijpe de Regeering krachtig in. De belastingdruk zal toch al zoo moeilijk te drag^ zijn; deze last valt nog zooveel zwaarder te dragen, als de bevolking ziet, dat er zooveel oo. nutte en onnoodige verkwisting plaats vindt De Regeering moge alles in het werk stellen om den belastingdruk, waar maar even mogelijk, te verlichten. V/ij vreezen echter, dat daarop vanwege üe veelvuldige Staatsbemoeienis weinig kans is.
Die Staatsalbemoeienla
vervult ons voor de toefliomst met zorg. Wij zijn van oordeel, dat daardoor de rechten en vrijheden der burgers, waai-op onze bevolking immer zoo in het bijzonder gesteld is geweest, maar al te zeer worden beknot. Het vindt bij ons groote bedenking, dat de Regeering haar Staatsbemoeienis zelfs tot de jeugd gaat uitstrekken. Aan een organisatie der Jeugd, die ook maar in de verste verte naar zoo iets als de Hitler-jugend zweemt, hebben wij allerminst behoefte. Integendeel, Gaat het dien kant uit. dan zullen wij ons ten stelligste daartegen moeten verzetten. Het heeft onvoorwaardeliji^ onzen bijval, indien de Regeering door middel van onderwijs ot opvoeding meer vadorlandsllef. de en meer nationaal besef bij de Jeugd wil aankweeken, maar dit wil allerminst zeggen, dat wij alle middelen, welke daartoe aange- wend worden, ^onvoorwaarlijk Eoedkeuren. Het heeft ons zeer teleurgesteli. iat er nog steeds geen.
memorandum van de Londensche Begeering
verschenen is. De Re^eering wende haar invloed daartoe aaji, dat zur.ïS alsnog ten snoedigste geschiede Het Neder!'> ''^9che vo'Ti heeft er re; .tot op. dat het gordijn, dat over wM de achtereenvolgende Reigeeringen te Londen ver. richt hebben, hangt, woi-dt opgelicht. Bij al wat in het donker nog gehuld isC verblijdt het ons, dat 't nochtans wel zonneklaar gehleken' is. dat God de Heere aan
Hare Majesteit de Koningin
de kracht verleeed heeft om met een bewonderenswaardige standvastigheid de zaait van ons land en die der vrijheid te d enen. Daar, waar mannen wankelden en vielen, heeft zij als vrouw onverzettelijk en volstandig ook in de benardste uren den kamp voor haar volk volgehouden en ia staande gebleven zoowel tegenover alle dreigementen alsook all^ verlok- Ifingen van een vijand, dien een heelen tijdlang niemand scheen te kunnen overwinnen. Zij heeft zich daarbij vertoond als een hoogst waardige telg uit het doorluchtige Huis van Oranje, waaraan Nederland in den strijd voor religie, vrijheiid en recht zoo onnoemelijk veel verschuldigd is. Zij heeft daarin de herinnering opgeroepen aan haar vermaarden voor. zaat, die liever op de laatste schans stierf dan zich aan den vijand over te geven. Ten slotte. Mijnheer de Voorzitter, wil ik nog even terugkomen
op den grondslag van Regeeringsbeleid
Het rust goeddeels op een levensovertuiging, waarbij Christendom en het human sme als gelijkwaardige kenbronnen worden aangemerkt. Wij mogen met recht vragen ; wat verstaat de Regeering onder Christendom? Dat van Arius? De oude Kerk heeft het te recht als onchriistelijk afgewezen. Dat van Pelagius? De oude Kerk heeft het in de han geslagen. Dat der Aufklarung waarbij het verstand alles bepaalde? Zelfs de Jatere ongejoovige philosoph: e heeft verklaard, dat dit in wezen onchristelijk was. Het Christendom , , van G-o.d, deugd en onsterfelijkheid" of dat wat beschaving en verlichting als het wezen des Christendom in zijn vaan had geschreven, of dat wat prof. Karl Earth als het Chrietendom ons aanbiedt? Zal het weer bewaarheid worden, wat een beroemd geloovige Duitscher ettelijke jaren terug aangaande Nederland heeft getuigd: , , In Nederland leeft men tegenwoordig van de zemelen van de Duitsche theorieën."
Indien men onder het Christendom verstaat, dat, wat op den Woorde Gods gegrond is, dan is daarmede de grondslag van het Eegeeringsbeleid veroordeeld, daarin wordt het humanisme •bladzijde na bladzij.de in de ban geslagen. Bovendien; wat moet onder humanisme verstaan worden? Dat uit de oude scholen der Grieken en R; omeine.n? Dat van Macchiavelli of dat van zijn be. strijders? Dat van de Engelsche deïsten of dat van de Duitsche pantheïsten? Wij komen hier in een labyrinth, in een waar doorhof terecht, om'dat de eene humanist het humanisme van den an. der als niet het ware humanissme te zijn heeft veroordeeld. Het staat voor ons vast, dat, afgezien van het beginsel op zulke vage begrippen, als Christendom en Humanisme zonder nadere verklaring op zichzelf zijn, geen goed Hegeeringsbeleid kan i'u.sten en ook geen partij met een deugdelijken politieken grondslag geformeerd kan worden. Men mo. ge dan in enthousiasme een Partij van den Arbei'd stichten. zooals men voornemens is te stichten, als het enthusiasme versterven is en men om bezinn-.ng en belijning zal gaan vragen, dan zal zulk een party ineen gaan storten, gelijk dat het geval was met de liberale partij, welke uit het enthousiasme van de Fransehe revolutie is voortgekomen en waarbij men ten slotte, toen men haar naar haar grondslagen vroeg, onder dezelfde woorden zeer verschillende begrippen vond. Bovendien zal Christus' uitspraak', dat de mensch ' alleen bij brood niet kan leven, telkens weder in de historie bewaarheid worden. Dit brood kan zelfs een religieus getint humanisme ons niet geven. In Griekenland heeft het humanisme in de scholen der wijsgeeron een hooge vlucht geno. men. maar waar' is het In geëindigd? In de ellendige levenswijsheid der Epicuriërs en der Sofisten? Doch wij behoeven zoo ver in de historie niet terug te gaan. Wat het humanisme betreft — welke beroemde mannen heeft Duitschland daarvan omstreeks 1800 opgeleverd! Men behoeft alecihta dg namen Kant en Hegel, Goethe en Schiller te noeimen, om een bewijs te leveren, dat inderdaad in Duitschland het humanis. me wel een groote vlucht heeft genomen. Maar waarin is het humanisme aldaar geë ndigd? In het materialisme van Marx en in het nationaal..soeialisme v Nietzsche. Waarlijk, de krachten van het humanisme en zelfs van het religieus getinte humanisme schieten te kort om een fundament voor een goed Regeeringsbeleid te leveren.
Mijnheer de Voorzitter! Wij moeten krachtens ons beginsel den grondslag, waarop dit Kabinet rust, nadrukkelijk verwerpen. Overiigens zullen wij het naar zijn daden beoordeelen en, waar het o.ns maar eenigszins mogelijk Js, steunen. Ons beginsel zal ons daarbij steeds leiden.
Wij zijn kinderen der Hervorming.
Wij hopen ons daarbij niet als bastaards, maar als zonen te betoonen. Men moge dan ook van ons verwachten, dat wij uit de beginselen der Reformatie leven en ook in de Kamer deze beginselen krachtig en onverzwakt wen. sehen voor te staan. Dat beginsel is het waard en is gegrond op Gods Woord. Dat ons daartoe de wijsheid, de kra: ht en de standvast'gheid van Boven geschonken ma, g worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1946
De Banier | 4 Pagina's