Een onmogelijk werk
Stichtelijke overdenking
Het kromme kan niet recht gemaakt worden; hetgeen ontbreekt, kan niet geteld worden.
« • ET boek , J3e Prediker" is vol met levenswijsheid en bevat vele lessen, gegeven Joor een man, die geïnspireerd tor den Heiligen Geest, en met fjzondere wijsheid van den hel. 1 bedeeld was.
'oor het geheele leven hier op brde heeft Salomo gezegd: fdelheid der ijdelheden, het is lies ijdelheid. Hier beneden is feen vervulling en verzadiging \ vinden voor het menschelijk brt. Integendeel, alles roept den lensch toe: „bij mij is het niet". Ulerwege ontmoeten wij de Eornen en distelen die vój zelf ^aaid hebben in den val van dam. De duivel heeft ons een feilstaat voorgespiegeld op de krde, doch het is gebleken en twezen dat het alles leugen en edrog is. Wij zijn in de bondsteuk van God afgevallen en Èn duivel toegevallen; onbe- ^aam tot eenig geestelijk goed V geneigd tot alle kwaad, ijanden van God zijn wij ge- [orden, ja vervuld met de bit- [rste vijandschap tegen God en tjne wegen. Ons vleesch onderrerpt zich der wet Gods niet, en et kan ook niet. la den droeven val in het para- Üs kunnen wij Gods wegen en indelingen niet meer aanvaarien en goedkeuren. Wij druichen met ons bestaan er tegen 11. Denk maar aan den torenpuw van Babel. Het voornemen had men opgevat om een pren te bouwen, welks opperste k den hemel zou reiken. Wat [et doel daarvan was? Niets aners dan om God van den troon V stooten en zelf de teugels van ^t bewind in de hand te nemen, elfs Asaf in Psahn 73, was niet [ereenigd met de Godsregee- Ing. Zooals God het deed was p zijn oog geheel verkeerd. Ge- Lkkig, God bracht hem in het eiligdom en daar werd hij een toot beest bij God. Daar had lij niets meer in te brengen, [och volkomen vereenigd met tods handelingen, let was door de overwinning er Goddelijke genade, en door kt Christus Zijn scepter in zijn Brt zwaaide, dat hij zeggen tocht: „Gij zult mij leiden door [wen raad en daarna in heerpkheid opnemen", llles wat God doet is recht. Het [jn rechte wegen langs welke tod Zijn volk leidt. Toen Saulus bn Tarsen neergeveld was op pn weg naar Damaskus, kwam [j in de straat genaamd: „de bchte". En zoo is het in het gehele doorleven; God is recht in l Zijn weg en werk", Ps. 145:6. [oor ons bestaan is echter alles bom. Laat ik er maar iets van pemen. Het souvereine welbebgen Gods, geopenbaard in de ferkiezing en in de verwerping I voor ons verstand krom. Kaïn bn het niet aanvaarden, doch peg uit vijandschap zijn broeer Abel dood. De diepste grond kn vijandschap tusschen Ezau b Jacob lag daarin, dat Ezau jet vereenigd was met het puwig voornemen Gods. En al pelt Ezau zijn broeder Jacob ter ontmoet en gekust, Gen. 33, de innerlijke vijandschap is nooit gebroken, maar is altijd gebleven. Saul heeft nooit kunnen buigen onder het souvereine welbehagen Gods, al had hij zich in het begin van zijn leven verstoken achter de vaten. Saul is in zijn vijandschap gestorven. Jonathan is er onder gevaUen en heeft de vrucht en den vrede daarvan in zijn ziel mogen ondervinden. Dat wij om Adams zonde moeten sterven en onderworpen zijn aan den drievoudigen dood, geestelijk, tijdelijk en eeuwig, is voor ons krom. Al spreekt een mensch dat met zijn mond niet tegen krachtens zijn Gereformeerde belijdenis, in het diepst van zijn hart ligt hij er onvereenigd mee.
En zoo zijn er duizenden wegen in ons leven die ons krom toeschijnen. In het binnenste van ons hart is het gedurig: „de weg des Heeren is niet recht". Jacob kon het niet goedkeuren, dat Jozef weg was en Simeon in de gevangenis; daarenboven Benjamin nog medegenomen werd. „Alle deze dingen zijn tegen mij", was de taal die hij sprak. Job vervloekte zijn geboortedag toen hij met zichzelf en in zijn licht de wegen des Heeren beschouwde. En zoo zouden wij de voorbeelden kunnen vermenigvuldigen, doch waartoe zullen wij meer opsommen. Laat God ons zwaar bezoeken met krankheden, met armoede, met achteruitgang in zaken, ja laat God onze dierbare betrekkingen maar wegnemen, het is alles krom.
Maar dat is het ook wanneer God met ons gaat in den weg van ontdekking en afbreking. Wij kunnen met ons verstand niet bezien, dat achter den dood het leven ligt en achter het verlies de winst. Het viel voor Euth niet mee toen de gersteoogst geëindigd was. Ze heeft niet kunnen bekijken dat het de weg was om met Boaz te trouwen. En neem nu alle wegen samen, wij kunnen niet recht maken wat krom is Wat wij wel kunnen, dat is dit, onze ziel in een verwoesting brengen en in den donker, waar wü onszelf nimmer uit verlossen kuimen. Wij moeten met God mee, maar God gaat met ons nooit mee. Langen tijd kunnen wij soms zwerven over de wereld, eer dat het ons gegeven wordt met ootmoed te bukken onder Gods wegen. Ja nog meer dan dat, dat wy vereenigd worden met Gods handelingen, dat vdj er ons heiligUjk in verlustigen mogen. Bij den dood en in de eeuwigheid wordt het alles opgelost:
Myn weg was een cirkel van louter gena, 'k Sla zalig in 't eind Gods heerlijkheid ga.
In den hemel zal Gods volk eeuwig zingen van de wegen des Heeren, omdat de heerlijkheid des Heeren groot is- Daar hebben wü niets meer af te keuren en te bedillen, doch alleen maar te aanbidden.
Christus als Borg des verbonds heeft Gods weg aanvaard en overgenomen. Hij dankte in Matth. 11 Zijn Vader niet alleen voor de verkiezing, maar ook voor de verwerping. Ja, Vader, want alzoo is weest het welbehagen voor U. Wat kan die leer van de verkiezing en van de verwerping een struikelblok zijn in ons leven. Wat een pijlen kunnen er op afgeschoten worden in onze ziel. Wat kan de vijand er onder de toelating gebruik van maken, om 't vuur der vijandschap aan te blazen in ons hart. En wat kunnen wij er lang mee gekweld worden, voor en aleer wij er onder mogen bukken en het als een bron van vertroosting voor onze ziele wordt en als een onwrikbare sterkte voor ons hart.
Zoo is het ook met Adams val. O, de satan poogt ons gedurig, zoowel als ons goddeloos bestaan, te drijven op een terrein waar wij niet mogen komen. Worden wij door genade Adam voor God, dan raken wij onze wapenen wel kwijt; dan komen vrii in het stof terecht met de bede: „Gena, gena o God, hoor mijn gebed".
Dan bukken wij ook met diepen ootmoed onder God en krijgen God te rechtvaardigen in al Zijn handelingen. Gelukkig wanneer Gods deugden meer waarde krygen dan ons eigen leven; wanneer die volheerlijke deugden de grootste plaats in ons hart innemen, 't Is alleen door de liefde Gods dat wij God recht en gerechtigheid toeschrijven. O neen, laat de mensch maar nooit denken dat hij ooits iets vermag uit en van zichzelf. Onze doodstaat is nooit uit te spreken. In dien afgrond is geen bodem te bekennen. De Zone Gods, als de Knecht des Vaders, heeft gebogen onder de wil des Vaders. In de eeuwigheid deed Hij 't met vermaak, maar ook in de volheid des tijds was Hij niet wederspannig. Hoort Hem in Gethsémané getuigen tot Zijn Vader; „Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede", 't Was Zijn spijze te doen den wil Desgenen Die Hem gezonden had. Joh. 4 : 34. In de vereeniging met dien dierbaren Verbonds-Middelaar is het alleen mogelijk in eiken weg vereenigd te zijn met Gods handelingen.
Buiten die vereeniging zoeken wij onszelf te handhaven en leven wij ons gewaand koningschap uit. Welzalig die het beleven mag:
„Uw wil is heilig, wijs en goed". Dat vsdj God, God kunnen laten en Hem kunnen laten regeeren. De onderwerping geeft ons rust en vervult ons hart met blijdschap door den Heiligen Geest. Die Geest wint ons uit en wint ons in. Onder God en achter God is de beste plaats die wij 'va. ons leven kunnen innemen. Het kromme kan niet recht gemaakt worden. Heere, leer mij Uw welbehagen. Uw goede Geest geleide mij in een effen land. Vat Gij mij bij hart en hand en leert het mijn ziel, U kinderlijk te vreezen. God vermag wel het kromme recht te maken. Denk maar aan het leven van Jozef. Hoort Jozef zelf in Gen. 50 : 20 er getuigenis van geven. Ziet het ook in het geheele leven en sterven van den Borg des verbonds. Het einde is: „Hy heeft alles wel gemaakt".
„En hetgeen ontbreekt, kan niet geteld worden". In den staat der rechtheid stonden wij zonder eenig gebrek. De tchepping was volmaakt. Hoe zou een volmaakt God ook ooit iets onvolmaakts kunnen scheppen. Wat wij van de engelen niet lezen, dat wordt wel bij zonderlijk van den mensch gezegd, dat hij versierd was met het beeld Gods, bestaande in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Adam was beelddrager Gods, maar ook ambtsdrager. Hij was profeet, priester en koning. Adam kende God, Adam diende God en Adam verheerlijkte God. Welk een volheerlijke staat. Helaas, door moed- en vrijwillige ongehoorzaamheid is hij van God afgevallen. Het verbond der werken heeft Adam verbroken en in hem ELI zijn nakomelingen. Wij hebben allen gezondigd, zegt Paulus in Rom. 3, en derven de heerlijkheid Gods. Wij zijn God kwijt, Zijn beeld kwijt en Zijn heerlijkheid verloren. Van aUe schatten en gaven door God ons geschonken, hebben wij onszeU beroofd.
Wü zijn zonder God in de wereld en missen aUes. Absoluut niets hebben wij meer overgehouden, wat ons gelukkig en zalig maken kan.
Arm, doodarm zijn wij geworden in Adams val. De Heere Jezus schreef in den brief aan Laodicea: „En gij weet niet, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt". En vrienden, wü kunnen wel pogen er iets van te zeggen, maar het gaat elke beschrijving te boven. De diepte er van kan nooit gepeild worden. De verstgevorderde in de genade weet er nog maar een stippeltje van.
De wereldling heeft er geen kennis van en de uitwendige belijder en naam-christen heeft de woorden wel van de zaken, maar alleen Gods ware volk krijgt de zaken van de woorden in te leven. En dat inleven geschiedt ten allen tijde met diepe smart en droefheid. God Zelf moet onze oogen er voor openen en door Zijn Geest er ons mede bekend maken. In den weg van ontdekking wordt er iets van verstaan hoe ellendig en arm wij zijn geworden. Wij willen er niet aan, o neen, alles in ons verzet er zich tegen om voor God te worden wat wij zijn. Rebekka had vele sieraden gekregen, maar toen zij van den kernel afgevallen is, is alles in 't stof terecht gekomen.
Jacob heeft wat in het werk gesteld om wat over te houden, maar aan den Jabbok is hij alles kwijt geraakt. Daar werd hij een verloren zondaar voor God. Alles is Jacob kwijt geworden, waarmee hij voor God niet bestaan kon. Maar hij is ook daar deelachtig geworden, hetgeen in de weegschaal van het Goddelijke heiligdom, den doorslag geeft en waarmede hij voor God bestaan kon, n.l. h't tloed en de gerechtigheid van Christus Jezus. Dat bloed van den Zone Gods reinigt ons van alle zonden en Zijne gerechtigheid redt alleen van den dood. De koopman in Matth. 13 had vele paarlen, maar toen hij die ééne parel vond, verkocht hij al de anderen om dien eenen te bezitten. Geen andere grond en geen ander fundament is er dan Jezus Christus en Dien gekruist. Ontbreekt ons dat nu dan missen viTJ aUes. Wat ontbreekt kan niet geteld worden. De zin is dus: zijn wij vreemd van Christus en van Zijne eeuwig-geldende gerechtigheid, daar is geen grond van hope voor de eeuwigheid. Al wat van ons is, geeft nimmer den doorslag. Integendeel, dan is het: „Gewogen, gewogen en te licht bevonden". Onze werken zijn niet vol voor God gevonden. Draag maar aan wat ge wilt, het is alles tekort. Tegenwoordig geldt bij vele menschen, belijdenis en godsdienst. Ja, schrik er niet van: „Sterven voor het vaderland" telt ook mee in de weegschaal des heiligdoms. 't Is echter leugen en bedrog.
Wij zullen voor eeuwig omkomen. God, de Allerhoogste Rechter, zal ons toeroepen: „Ga weg. Ik heb u nooit gekend". O, wat ik u bidden mag: bouw toch niet op zulk drijfzand. Christus Jezus is, - het eenige fundament, dat ons in de ure des doods niet zal wegzinken, maar een onwrikbare vastigheid geven zal wanneer de stormen en orkanen der eeuwigheid loeien zullen. Wat wij kwüt zijn geworden, heeft Christus als de Tweede Adam weer teruggeven. Hij zegt in Ps. 69 : 5: „Wat Ik niet geroofd heb, moet Ik als dan wedergeven". Op een volkomene wijze heeft Christus dat gedaan in den staat Zijner diepe vernedering. Maar Christus is ook verhoogd om ons Zijne weldaden toe t(; passen. Hij is opgevaren in de hoogte en heeft de gevangenis gevangen gevoerd en gaven genomen om uit te deelen onder de menschen, ja ook de wederhoorigen, om bij U te wonen, o Heere God, Ps. 68 : 19. Dat uitverkoren volk wordt uit Zijn volheid bediend met genade voor genade; ja wordt hier in de tijd vervuld met al de volheid Gods en zij zullen eenmaal eeuwig verzadigd worden met Zijn beeld. Noodzakelijk is het door den Geest des oordeels en der uitbranding ontdaan te worden van alles wat wij hebben en waarin wij ons leven zoeken. Wij zijn zoo rijk en verrijkt in den natuurstaat, maar ook wanneer wij bij aanvang door Gods Geest zijn bewerkt. Wij willen wel zalig worden, maar niet gelijk God het wil. ,
En nu zouden v^rij nooit iets uit onze handen geven, als Gods Geest het niet uit onze handen sloeg. O, wat is. er toch noodig in ons leven om alles schade en drek te achten om de uitnemendheid van de kennisse Jezu Christi.
Was het Gods eigen werk niet, er kwam nooit iets van terecht- Doch Hij, Dit het goede werk is begonnen, voleindigt 't ook tot op den dag van Jezus Christus, Philip. 1 : 6.
Welk een rijkdom, door God verordineerd, geroepen, gerechtvaardigd en geheiligd. Gods beeld weer terug te mogen ontvangen; de Goddelijke natuur deelachtig te worden; verzoend met God door het bloed Zijns Zoons; hersteld in de gemeenschap Gods, waaruit wij onszelf gezondigd hebben; verzegeld met den Heiligen Geest der belofte.
De waardij van dien rijkdom is niet uit te drukken. Gods werk komt aUeen in aanmerking; dat kan alleen geteld worden. O, bedenk toch dat alles wat van ons is, waardeloos is voor de eeuwigheid.
En waar nu ontbreekt wat wij opnoemden, wij zullen God niet kunnen ontmoeten. Missen wij die genade, zij zuUeni ook niet geteld kunnen worden in den dag der eeuwigheid. Arme medereiziger naar de eeuwigheid, dat God Zelf uwe oogen nog opende, eer het te laat is. Dat uw ziel met een heilige bekommering werd vervuld om deelachtig te mogen worden wat gij zijt missende. Christus roept het ons nog toe: „Ik raad u dat gij van Mij koopt, goud, beproefd, komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden", Openb. 3 : 18. En degenen die meenen iets te bezitten, doch wat het stempel van Gods Geest niet draagt, o, weet dat de waarheid zegt, de tijd komt dat van ons zal worden genomen, ook wat wij hebben. Vreeselijk zal het zijn eenmaal mis te tasten, gerekend op den hemel en dan in de hel verzinken. God gedenke nog des ontfermens, terwijl gij nog zijt in het heden der genade. En volk des Heeren: „Geheel ontbloot En aan onszelven dood, Dan kan Christus in ons leven". God ontledige door Zijn lieven Geest, doe ons met alles omkomen om alleen Christus te gewinnen. De getrouwe Verbonds-Jehova roept Zijn volk, uitgeleid uit Egypte door het bloed van het Lam toe: Doet uwen mond wijd open. Ik zal hem vervullen. Hoe meer ledige vaten, hoe meer olie er vloeit. God vervuUe alle onze ledigheid, om alleen aan God genoeg te hebben en doe ons geloovig uitzien naar de eeuwige vervulling, tot roem van Zijn Naam en deugden.
R. Ds. L.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1946
De Banier | 4 Pagina's