De Indische aangelegenheid
Het is wel een vreemd geval, dat zich thans weder in Indië voordoet. Wij zijn daar weder een Engelschen bemiddelaar rijker geworden. En dit nog wel met medeweten en toestemming van onze Regeering, Wij hebben anders van die Engelsche bemiddelaars tot op den dag van heden weinig pleizier beleefd. De eerste, Christison, heeft er heel wat voor ons bedorven. De tweede, Lord Inver- chapel, bracht de zaak geen stap verder. Nu is dan Lord Killearn naar Indië overgekomen, zoo het heet, om de onderhandelingen op gang te brengen. De Regeering schijnt aan Dr. van Mook en de te benoemen Commissie-Generaal nog niet genoeg te hebben. Daar moet nog bovendien een Engelschman aan te pas komen. Dat pleit nu juist niet voor de waardigheid Cii het gezag van onze Regeering. Ook mag sterk betwijfeld worden of de bemoeienis van Engeland en ook van Amerika geheel en al onbaatzuchtig is. Tot het tegendeel moet men wel conclqdeeren als men denkt aan de rijstlevering uit Indië ten gelieve van Engeland aan Britsch-ïndië en men uit Engelsche berichten verneemt, dat Amerikaansche maatschappijen onderhandelingen voeren met , , Indonesische autoriteiten" tot het verkrijgen van olieconcessies uit Palembang en dat Amerikaansche schepen rubber uit Indonesische eilanden weghalen. Maar in weerwil van dat alles laat onze Regearing Lord Killearn in Indië opereeren als ware hij daar de eigenlijke baas. Volgens de laatste berichten moet hij aldaar de onderhandelingen met Sjahrir, den Minister-President van de z.g. Indonesische Republiek, reeds aangeknoopt hebben. Ook moeten die onderhandelingen tot gevolg gehad hebben, dat er op drie punten overeenstemming bereikt zou zijn.
Ten eerste is men overeengekomen, dat verdere militaire bewegingen zullen ophouden; ten tweede, dat de geallieerde krijgsgevangenen zoo snel mogelijk zullen geëvacueerd worden en ten derde, dat de belangen der Britsch-Indiërs en der Chineezen beschermd zullen worden. Dit is wel heel wat wonderlijks! Dat de Nederlandsche belangen beschermd zouden worden, heeft de Engelsche onderhandelaar zeker niet noodig geacht. Deze zijn trouwens al veel te lang te erg verwaarloosd. Als men in de Kamer de Regeering Op dit onwedersprekelijk feit wees, klopte men bij haar aan doovemans ooren aan. Evenmin gaf zij aan de gansch rechtvaardige verlangens der verschillende Kamerleden gehoor als men haar om meerdere en juistere voorlichting vroeg. Zoo was het althans bij de voormalige Regeering en het heeft er alles van weg, dat het bij de tegenwoordige weder denzelfden kant uitgaat. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel aangaande de instelling van de Commissie-Generaal aangenomen. De drie Commissarissen-Generaal zullen nu allicht weldra benoemd worden. Men neemt vrij algemeen aan, dat onder meer Prof, Schermerhorn en de oud-burgemeester van Amsterdam, de heer De Boer, tot leden van die Commissie benoemd zullen worden en het derde lid een R, K. zal zijn, waarschijnlijk het Tweede Kamerlid, de heer v. d. Pol. Ook staat het wel als vrij zeker vast, dat in groote hoofdlijnen althans de verderfelijke politiek van het Kabinet Schermerhorn gevolgd zal worden. Eveneens staat het zeer te vreezen, dat de Commissie-Generaal straks bij Lord Killearn in één en hetzelfde schuitje terecht zal komen. Het ergerlijke in heel dit geval is, dat wie het voor de Nederlandsche belangen opneemt, voor een reactionnair wordt uitgekreten. En dit zoowel bij menigeen in als buiten de Kamer. Wie oogen heeft om te zien, kan in dat alles niet anders opmerken, dan dat de Heere een twist met Nederland heeft en dat wie Hem verlaat, smart op smart te vreezen heeft.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 4 september 1946
De Banier | 4 Pagina's