Beschaving en Regeeringsmaatregelen
Wat is er al gedweept met het woord beschaving! Hoevelen hebben van de beschaving het heil van de menschheid verwacht. Wereldberoemde schrijvers en denkers hebben haar als het niet falende redmiddel aangeprezen. Was de mensch maar alleen beschaafd, dan zouden de gevangenissen gesloten kunnen worden en zoo iets van een paradijs op aarde gekomen zijn.
„Beschaving", . Wij kunnen aan dat woord de meest gunstige beteek%nis toekennen, doch nimmer zullen wij daarmede zijn afkomst uitwisschen van het stamwoord „schaven", dat is: polijsten. Het stelt immer iets voor, dat buiten aan den mensch wordt aangebracht. Het raakt altijd slechts den buitenkant van den mensch, nimmer diens hart. Het heeft immer betrekking op een uitwendigen, nooit op een inwendigen toestand. Men kan onder „een beschaafd mensch" iemand verstaan, die in velerlei wetenschap bedreven is, maar dat waarborgt allerminst, dat deze mensch geen groote schurk of bandiet is. Men kan daar evenzeer een persoon onder verstaan, die uitmunt in hoofdsche manieren en wellevendheid in den omgang met zijne medemenschen, doch die, als hij maar even de gelegenheid heeft, het niet na zal laten u te nemen. Ook kan men daaronder zeer wel verstaan een mensch „gekleed met zeer fijn lijnwaad, levende alle dagen vroolijk en prachtig", die even goddeloos leeft als de rijke man uit de welbekende gelijkenis eenmaal leefde. Niet minder kunnen daaronder begrepen worden lieden als Koning Agrippa en Bernice, die met groote pracht en veel uiterlijk vertoon van beschaving door het leven gaan en nochtans vol van ongerechtigheid en onreinheid zijn.
Daarom kunnen wij, als wij hierop letten geen instemming betoonen met de maatregelen, welke de Regeering zich voorstelt ter opvoeding der jeugd te zullen nemen. Het zal haar nimmer gelukken de zedenverwildering te keeren — zooals zij voorstelt - door het aanbrengen van wat uiterlijke beschaving, door vermeerdering van uitwendige kennis, door beoefening van sport of door een cultyreele opvoeding.
Zoo leert men nimmer ontvlieden het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. Zoo blijft men wandelen in de ijdelheid des gemoeds naar den ouden mensch, die — gelijk Gods Woord ons leert — verdorven v/ordt door de begeerlijkheden der verleiding. Zoo komt men de afgoderij der Heidenen, die het schepsel geëerd en gediend hebben boven den Schepper, nimmer te boven. Zoo zinkt men in de levenspractijk van het oude Hellenistische heidendom terug, waarin de glans der uiterlijke beschaving, de roem van een wetenschappelijk mensch te zijn, de overwinning in de Olympische spelen, het hoogste was, dat men er, zelfs bij een alleszins godsdienstig leven, kende. Arm land, waar de jeugd zoo wordt opgevoed; arme jeugd, die zulk een opvoeding begeert. Wil onze Regeering de zedenverwildering tegengaan, dan zal zij ons volk terug hebben te voeren naar Gods Woord en Wet, doch daar hoort men haar helaas niet vaji gewagen. Dat wil de roomschroode Regeering niet, evenmin als de coalitie-ministeries dit wilden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1946
De Banier | 4 Pagina's