a
laar wel bezwaren van anderen ard, bij voorbeeld van medisch ; n ardi hebben? Ik ken toch doctoren, ie verklaren, dat het vaccin zelfs iren na de toediening daarvan nog oogst schadelijke gevolgen kan ebben. Niemand kan men in dit ge- ^al dwingen. De Nederlandsche wet jgeft daar geen recht toe. En nog aljd wil men dwang toepassen. Dit i eek ons nog deze week uit een ; ihrijven van een militair, die gew ; - Insbczwaren heeft, maar gedreigd i^erd dat men hem ondanks dat toch ) el zou weten te vaccineeren. Het is bo erg, dat een soldaat, die op fatjenlijke wijze zijn godsdienstige bevaren bij een officier naar voren racht ten antwoord kreeg;
„jouw gereformeerde godsdienstige bezwaren lap ik aan mijn laars".
l et bijzonderen nadruk doen wij bij { Kabinet 'n beroep er op, dat het .an alles, wat naar dwang zweemt 'fk ook aan de isolatie aan boord en 'i Indië —• ook daaraan, ik zeg dit |l'et nadruk — een eind zal maken. üï hoop, dat de Regeering ons in lezéSti een bevredigend antwoord zal ifllen geven. [lijnheer de Voorzitter! Voorts weniehen wij iets in het midden te brengen over de
bureaucratie.
}ok ten aanzien van haar verneemt tóen klacht op klacht uit den volksbond. Er heerscht vrijwel onder alle tóclen des volks een sterk verlan- [en, dat aan de veelvuldige beöoeienissen der ambtenarij een ein- I gemaakt zal worden. De vele bueaux, waarmede men bij het zaken ben of het uitoefenen van een be- Hjf of anderszins te maken heeft, , órmen een geweldigen last voor én goeden gang van zaken. Te meer, Aar het gedurig voorkomt, dat men I het bezoeken dier bureaux van èt kastje naar den muur wordt ge- 0nden. Onze Staat ontaardt zoo van everlede in een ambtenarenstaat. Ut heeft voor ons volksleven hoogst adeelige gevolgen. De financieele isten, welke ook daardoor op het olk gelegd worden, zijn op den duur iet te dragen. Dit kwaad wordt boéndien nog vererger^d als men moet ykamemen, dat de ambtenaren bij jet uitoefenen van hun werkzaameden allesbehalve de noodige zuiigheid betrachten.
Het veelvuldig gebruik van auto's,
hooge representatiekosten vererderen de reeds zoo zware fincieele lasten. De Regeering heeft wel medegedeeld, dat zij voornens is hierin verbetering te zullen inbrengen, zoowel door beperking [an het getal der ambtenaren, als j4or scherp op het gebruik van aujï's te zullen toezien en dat er al ÖpO ambtenaren ontslagen zijn, jfear wij vreezen, dat, gelet op de llhting welke het Kabinet ten aanffin van socialisatie en nationalisa- I inslaat, zijn maatregelen weinig doende zullen blijken te zijn. Daarbepleiten wij dan ook met den sesten aandrang, dat tegen het ep ingevreten kwaad der ambterij en bureaucratie zal wofden optreden. Het landsbelang vordert Heel het zaken- en bedrijfsleven kken daarnaar. Een bron van ondenhe'd zou daardoor worden ïggenomen. dit verband willen wij er op wijdat er bij een zeer groot deel ons volk zeer ernstige bezwaren Ken de socialisatie en nationalisatie bestaan en dat men in Amerika bij de laatste verkiezing dit systeem onomwonden heeft veroordeeld. Wij bepleiten bij de Regeering meerdere vrijheid in het bedrijfsleven, inzonderheid ook bij de bedrijven vin land- en tuinbouw, hetwelk het particulier initiatief zeer zal bevorderen. Onlangs nog is er in een Regeeringsverklaring meerdere vrijheid op de erven der landbouwers en tuinders toegezegd. Het behoeft geen nader betoog, dat indien het daartoe komen zou —- waarvan ik echter voorshands nog weinig verwachting heb — zulks op zeer grooten prijs gesteld zou worden door de daarbij betrokken bödrijfsgenooten. Daar wordt toch op het oogenblik een krachtige landelijke actie onder hen gevoerd om dit doel te bereiken. Deze actie beoogt mede, om tot een geleidelijke
afschaffing van de crisiswetgeving
te komen. Door de menschen van het vak wordt deze wetgeving nog Immer als een ernstig beletsel voor een goede uitoefening van hun bedrijf beschouwd. Zij zijn van oordeel, dat deze ook het goedkooper worden van menig land- en tuinbouwproduct ernstig in den weg staat, daar de crisiswetgeving en ook al de ambtenarij onnoodig zware lasten op hun bedrijf leggen. Is het te verwachten, dat de Regeering meerdere vrijheid aan 't bedjrijfsleven ook inzonderheid aan het land- en tuinbouwbedrijf wil toekennen en is de Regeering bereid met eenigen spoed haar medewerking te verleenen aan de geleidelijke opheffing van de crisiswetgeving? Op deze vraag zouden wij van de Regeering gaarne een bevredigend antwoord wenschen te ontvangen. Ook ten aanzien van de
verplichte veelcvering
bepleit ik opheffing van dezen maatregel. Men heeft het vorige jaar ten aanzien van de rundveemarkten en de prijzen wel gezegd, dat, indien deze zouden vrijgegeven worden, de prijzen zouden stijgen. De practijk heeft dit echter gelogenstraft. Betreffende de paarden zijn de geopperde bezwaren bij vrijgeving vin den handel ook niet juist gebleken. Sprekende over land-- en tuinbouw zou ik met alle klem de Regeering er voor willen waarschuwen, dat haar aangekondigde wetgeving niet tot
opheffing van kleine bedrijven in land- en tuinbouw
zal leiden. Daarmede zal men ons land geen dienst bewijzen. Daartegen heeft men ook op de kleine boerderijen en tuinderijen de grootste bezwaren. Men moet den menschen geen bezit ontnemen, waarop hun voorouders soms lange jaren hun bedrijf hebben uitgeoefend en waaraan zij ook door familiebanden intens gehecht zijn. Men moet ook hun, die door noesten vlijt en harden arbeid eenig bezit verworven hebben, dat niet door wetsbepaling ontrooven. De Regeering helpe hen liever op andere wijze, b.v. door vermindering van lasten. Hierbij ga ik een korte opmerking maken
over de huisslachting der varkens-
De bepalingen, welke dienaangaande door de Regeering genomen zijn, kan ik niet dan scherp afkeuren. Voor vele menschen zijn die maatregelen een ernstige slag en een bron van groote ontevredenheid.
De Voorzitter: Zou de geachte afgevaardigde niet bij het desbetreffende begrootingshoofdstuk dergelijke onderwerpen willen behandelen? Zij betreffen minder het algemeen Regeeringsbeleid dan dat van den Minister van Landbouw en Visscherij. De heer Zandt: Ik wilde dit onderwerp in het kort even aanroeren. De Voorzitter; Maakt u het dan kort. De heer Zandt: Zeer kort. Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de Regeering willen verzoeken om met het huidige systeem te willen breken, waarvoor toch alle reden is. Mijnheer de Voorzitter! Het zoo gewichtige materieele vraagstuk
der loonen en prijzen
vordert, dat ik er eenige bespreking aan wijd. De aankondiging van den Minister-President, waarbij mededeeling gedaan werd, dat enkele levensmiddelen in prijs verhoogd zouden worden, heelt ons met groote bezorgdheid en, ik wil het niet verhelen, ook met tegenzin vervuld. Het moet dien kant niet uit, dat 't reeds zoo dure leven nog duurder wordt. Het levensonderhoud is al zoo'n uiterst moeilijk vraagstuk geworden voor menigen gepensionneerde, menigen kleinen rentenier, lageren ambtenaar en nog al zoo vele duizenden anderen in den lande, die over geen rijke beurs beschikken. Alles dient er op gezet
om de duurte te bestrijden
Dat behoort wat het materieele betreft, wel het eerste nummer van het Regeeringsprogramma te zijn. Elke verhooging daarvan, zooals nu weder de prijs der aardappelen, zal noodwendig ten gevolge hebben, dat de loonen verhoogd moeten worden. En zoo komt men in een noodlottigen cirkel terecht, die uiteindelijk een ongebreidelde inflatie ten gevolge zal hebben, met al de vreeselijke ellende, die daaraan verbonden is. De Regeering zie dan ook af van de verhooging van de prijzen. Duizenden kleine luiden in den lande kunnen dezen last niet dragen. Heel de maatschappij zal daardoor ten slotte ontredderd worden. De ontevredenheid zal toenemen en wij zullen de ellendigste gevolgen er van zien. Al willen wij niet ontkennen, dat den producent ten gevolge van de verhoogde onkosten, welke op zijn bedrijf thans rusten, een hoogere prijs dan vóór den oorlog toekomt, toch verkieze de Regeering liever andere middelen om, waar noodig, den producent te hulp te komen. In dit verband wil ik kortelijks iets zeggen over
den zwarten handel.
Deze is niet alleen moreel te veroordaelen, maar doodt ook den arbeidslust. Het is een kanker in ons maatschappelijk leven. Daarom zou ik het toejuichen, als de Regeering hier krachtiger dan tot dusverre wilde optreden. Voorts vind ik aanleiding om over enkele dingen, welke nauw in verband staan met den goeden gang van zaken in ons maatschappelijk leven, nog enkele opmerkingen te maken. Zijn er inderdaad
winstmarges,
die te hoog zijn, dan grijpe de Regeering hier in. Het gaat niet op, dat enkelen ten koste van vrijwel heel de gemeenschap rijk en vet worden. Doch anderzijds zijn er ook tal van andere lieden, b.v. winkeliers, die ten gevolge van kartels en groote handelslichamen, warenhuizen en soortgelijke instellingen amper het broad voor zich en hun gezinnen kunnen verdienen. De winstmarge bij voorbeeld, om er maar één te noemen, bij
tboterompakkers
is zóó klein, dat er in het geheel niet van eenige verdienste sprake is. Voor deze categorie van menschen en voor alle soortgelijke categoriën — en dit zij er waarlijk niet weinig in den lande — vraag ik de bijzondere aandacht van de Regeering. Zij voorkome, dat
hun neringen en bedrijven
onder den druk der tijden en door samenspanning van machtige en rijke lichamen niet geheel te gronde gaan. Evenzeer vraag ik gehoor bij de Regeering voor de veelvuldige klachten, die gehoord worden ten aanzien van de Vestigingswet Kleinbedrijf, welke voor zeer velen in ons land groote bezwaren oplevert. Om maar iets te noemen, moeten de eischen der examens niet al zwaarder worden gemaakt. Wat voor zin heeft het bij voorbeeld, dat van den bloemenhandelaar bij het examen de kennis van de latijnsche namen der bloemen gevorderd wordt? De Regeering verlieze niet uit het oog, dat in vele bedrijven en winkelzaken
practischle kennis en practische blik
meer waarde hebben dan een hoofd vol theoretische schoolkeimis Ook late zij niet toe, dat bij de vestiging van een zaak, winkel of bedrijf een commissie, welke daartoe toestemming moet verleenen, geheel uit belanghebbenden bestaat. Mij zijn gevallen bekend, dat er wel degelijk gelegenheid voor , de vestiging van van een zaak was, maar dat belanghebbenden daar ter plaatse, dien een concurrent vreesden, door hun sterke stem in de commissie de vestiging daarvan verhinderden. Ook zijn mij gevallen bekend, dat b.v. een firma, die vóór den oorlog een bloeienden mesthandel dreef, welke haar in den bezettingstijd is ontnomen, deze door tegenwerking van de concurrenten, die in de commissie de allesbeslissende stem hadden, geen vergunniEJg hee/Pt kbnnen bekomen om deze zaak weider op te richten, terwijl haar evenzeer de oprichting van een palingrookerij onder dezelfde omstandigheden geweigerd is. Ik wil ten sterkste bij de Regeering bepleiten, dat in zoodanige commissies
den belanghebbenden concurrenten
niet de beslissende stem gegeven dient te worden. De Regeering late zulke commissies samenstellen, waarin belanghebbenden de overhand niet hebben. Ik vind deze aangelegenheid zoo belangrijk, dat ik ze bij de algemeene beschouwingen der begrooting ter sprake breng, gelijk ook trouwens in het Voorloopig Verslag en de Memorie van Antwoord is gedaan. Mijnheer de Voorzitter! Ik gevoel mij voorts gedrongen, om de belangen
van de geteisterde streken
onder de bijzondere aandacht der Regeering te brengen. Daar heerscht nog een ontzaglijke noodtoestand. De wonintoestand is er nog aUerbedroevendst. Ik behoef dit niet in den breede uit te meten, daar dit de Regeering niet onbekend zal zijn. Niettemin dient door de Overheid alles aangewend te worden om daarin ten spoedigste verandering te brengen. Het gaat niet aan, dat men aldaar de menschen in kippenhokken en kelders en in allerlei verblijven, die hoogst schadelijk voor ds gezondheid en voor de bevordering van goede zeden zijn> laat wonen, terwijl men in Den Haag toestemming verleent
tot het bouwen van een dancing.
Dat is zulk een groot schandaal en verwekt te recht zulk een groote ontevredenheid, dat hier ingegrepen dient te worden. Met alle vrijmoedigheid en met bijzondere klem moge ik dan ook bij de Regeering voordragen, dat zij toch alles in het werk ste.lle om de woninggelegenheid in de geteisterde streken in orde te laten brengen. Ook bepleit ik met warmte, dat er
een behoorlijke schadevergoeding
aan de door den oorlog gedupeerden wordt toegekend. Wij zullen gelegenheid hebben om daarover binnenkort breeder en uitvoeriger te spreken; daarom kunnen wij het thans hierbij laten. Nu wij toch eenmaal de schadevergoeding ter sprake gebracht hebben, willen wij ook evenzeer een billijke vergoeding bepleiten voor de betrekkingen dergenen-
die het leven voor het vaderland lieten>
als ook voor degenen, die verminkt of invalide werden. Hier rust op ons .volk en op de Regeering wel een groote eereschuld. Ik hoop daar later breeder over te spreken, mijn spreektijd laat dit thans niet toe. Mijnheer de Voorzitter! Ik zou voorts bij de Regeering met allen aandrang willen bepleiten, dat, daar de nood zoo hoog geklommen is, alle middelen in het werk gesteld zullen worden om
meer textielwaren
voor ons volk ter beschikking te stellen. Hoevelen zijn er niet, die nauwelijks kleeren aan het lijf hebben, vooral wat het ondergoed betreft. Ook zou het alleszins gewenscht zijn, dat de Regeering er het .hare toe zou bijdragen, dat het mogelijk wordt, dat er
solide meubels tegen goedkoope prijzen
gekocht kunnen worden. Ook hier zitten honderden menschen mee, niet het minst degenen, die willen gaan trouwen. Indien de Regeering ten deze mocht slagen, zou zij veel ontevredenheid wegnemen en bovenal zou zij daarmede ons volk een zeer grooten dienst bewijzen. De klachten hierover zijn legio. Evenals over het
gebrek aan woningruimte.
Ook hier heerscht er een schreeuwende nood. De Regeering moge den aanvoer van bouwmaterialen krachtig bevorderen. Zij biede hierbij de behulpzame hand, wel in de eerste plaats aan den wederopbouw in de geteisterde streken, maar toch ook, indien maar even mogelijk, aan den nieuwbouw. Zij steune daarbij het particuliere initiatief. Wat de
verzekerin^swetgeving
betreft, daartegen hebben wij nog immer onverzwakt onze pricipieele bezv/aren. Ten aanzien van de hulp aan de invalide arbeiders en de ouden van dagen is het genoegzaam bekend, dat wij immer krachtig bepleit hebben, dat daarin moet worden voorzien en dit niet zoo karig en schriel als dat thans bij de verzekeringswetgeving het geval is. Daarbij toch worden geweldig groote kapitalen noodeloos in fondsen opgehoopt, terwijl er een heirleger van ambtenaren bij noodig is, dat schatten van geld verslindt. Wij hebben steeds
een andere regeling
bepleit, maar de vroegere Regeeringen wilden daar nooit van weten. Deze Regeering schijnt volgens de Memorie van Antwoord te overwegen om een andere richting in te slaan. Zij heeft namelijk toegezegd, dat zij deze materie door een commissie van deskundigen zal laten onderzoeken. Wij zien het resultaat van dit onderzoek met groote belangstelling tegemoet. Het moge daartoe leiden, dat er met het verzekeringssysteem gebroken wordt, en dat er tot een ander stelsel zal worden o vergegaan, waartegen wij geen principieele bezwaren hebben en welker uitvoering veel goedkooper zal zijn en voor de belanghebbenden royaler uitkeeringen mogelijk zal maken, hetgeen wij al sinds jaren bepleit hebben. Ook vinden wij het een eisch der billijkheid, dat daarbij
de kleine zelfstandigen,
die een eigen kleine zaak of bedrijfje hebben, betrokken worden. Zij hebben het vaak heel zv/aar te verantwoorden, evenals de kleine patroons, die wel de premies voor hun werklieden betaald hebben, doch die, toen zij zelf in de grootste verlegenheid en armoede terecht kwamen, nimmer ook maar één cent van de verzekeringswetgeving getrokken hebben. Ik dring er met allen aandrang op aan, dat tevens ook aan al deze onrechtvaardigheden, welke het verzekeringssysteem in zich heeft, beslist een einde gemaakt zal worden. Mijnheer de Voorzitter! De tijd belet mij een lange beschouwing
aan Indië
te wijden. Ik gevoel mij gedrongen om het openlijk uit te spreken, dat mij den gang van zaken in Indië ten zeerste verontrust en dat ik de houdmg, welke de Regeering ten dezen heeft aangenomen, nimmer heb kunnen goedkeuren, In een onderhandelaar als dr. van Mook is, heb ik nooit eenig vertrouwen gehad. Deze heeft de Nederlandsche zaak onnoemelijk veel schade gedaan. Hij trad gedurig veel te eigenmachtig op, sprak veel te veel en gaf blijk van een loslippigheid, die voor een onderhandelaar van het Koninkrijk allerminst gewenscht is. Ook met de instelling van de
Commissie-Generaal
heb ik mij van meet af aan niet kunnen vereenigen. Ook daartegen had ik, niet wat de personen als zoodanig, doch wel wat hun geestesrichting betreft, ernstige bezwaren. Ik vrees ook, dat zij hun boekje in ergerlijke mate te buiten is gegaan. De Regeering verhoede, dat het Koninkrijk in tweeën valt en dat de rechten van de Kroon miskend worden. Heel de gang van zaken zal, vrees ik, daarop uitloopen, dat zoowel de belangen van Nederland als van de Indische bevolking zeer ernstig geschaad zullen worden. De terreur heerscht er nog op een ontzettende wijze. De Nederland weléezinde Indiërs worden er onderdrukt, gelijk er ook al zoo talloos vele Nederlanders en het gezag getrouwe Indiërs reeds als slachtoffers van die terreur gevallen zijn, die van de Indische Regeering onder dr. van Mook nimmer de bescherming ondervonden hebben, waarop zij rechi hadden. Het is hoogst ergerlijk, zooals hiCr gehandeld is en nog gehandeld wordt. Het is nu aJ zoo ver gekomen, dat de onderhandelingen als met een gelijkwaardige partij aangeknoopt zijn
met een landverrader,
zooals Soekarno zich gedurende heel den oorlog betoond heeft. Hier worden zij gestraft, in Indië worden zij als mannen van hoog gezag erkend en geëerd. Dat is toch meten met twee maten! Het gaat steeds bergafwaarts. Steeds meer wordt er toegegeven en steeds lager en lager dalen het Nederlandsch gezag en zijn waardigheid. Tot hoever wil de Regeering hiermede doorgaan? Het is meer dan tijd, dat de Regeering ook alle geheimzinnigheid opheft. Al veel te veel heeft het aan een goede voorlichting van Regeeringswege ontbroken. Ik heb den heer Vliegen hier in de Kamer vroeger vaak hooren iklagen ovi/r geheime diplomatie en te recht klaagde hij. Wat hij daaromtrent zeide, was gegrond. Wat v/ij thans ten aanzien van Indië beleven, gaat ook veel lijken op geheime diplomatie. De Regeering zal er wel aan doen, indien zij daarmede finaal breekt. Zij geve
volledige opening van zaken
en dat in het openbaar, ten aanhoore van geheel het Nederlandsche volk. Dit heeft er recht op. De Staten-Generaal moeten daarbij niet voor een voldongen feit geplaatst worden. Al te veel is er buiten hen om bedisseld. Wij zien in dezen met de grootste belangstelling het antwoord der Regeering te gemoet. Ten aanzien van het
buitenlandsch beleid
is ons standpunt bekend. Wij zijn daarin door den loop der zaken nog des te meer versterkt geworden. Uit tijdsgebrek moet ik mij tot deze enkele opmerking beperken. Wij hopen echter bij het desbetreffend hoofdstuk daarop nader in te gaan, In zake de
landsiinanciën
wensch ik een woord van v/aardeering uit te spreken over het feit, dat de Minister den deplorabelen toestand daarvan niet verbloemd heeft, maar onomwonden heeft toegegeven, dat deze inderdaad hoogst zorgwekkend is. Dit geeft mij aanleiding om nog eens met bijzonderen nadruk er op aan te dringen, dat tegen alle geldsmijterij en verspilling ten krachtigste opgetreden zal worden. Wij zijn in dezen nog allerminst gerustgesteld, indien wij onder meer letten op de hooge subsidies, die voor allerlei zoogenaamde culturee- , 1e instellingen worden uitgetrokken. Ik wijs slechts op enkele, b.v, die aan tooneel en muziek. Ik noem deze alleen, maar er zijn er nog meer, waartegen wij op zichzelf misschien geen principieele bezwaren heibben, maar die in dezen tijd volstrekt niet te verantwoorden zijn. Ook' ben ik van oordeel, dat sommige salarissen veel te hoog zijn, Ben ik wel ingelicht, dan moeten er alleen bij den radio-omroep drie directeuren zijn, elk met een tractement van f 12, 000. Bovendien, ik heb er straks reeds op gewezen, is het aantal ambtenaren veeil te groot. Ook zou ik gaarne wenschen, dat de Minister niet zal overgaan
tot den gedwongen verkoop
van bezittingen, welke zich thans in, Nederlandsche handen bevinden en die dan Amerikaansch bezit zouden worden. Ik vrees, dat daardoor 05 volk nog al meer zal verarmen da; thans reeds het geval is. Het zou de toekomst wel eens kunnen bt ken, dat een kip, die de gouden eia ren moet leggen, alsdan geslac'; bleek te zijn. De Minister van Financiën, en mi hem de geheele Regeering, en prijs ik zeer in haar, dringt steeij
op spaie
aan. Alleen is daarmede in flagran' tegenspraak, dat er bij voortduri leest op feest in den lande wordt houden. Verkapte kermissen en z< genaamde lunaparken zijn aan de de van den dag. Daarop worden Is pitalen verbrast, hetgeen allermin bevordelijk is voor het sparen. I wat nog erger is, is dat
deze festiviteit!
het zedelijk peil nog verder omlaa lialen. De Regeering trede daarl gen, zooveel m haar vermogen j krachtig op. Dit zou aan de goei zeiden en net sparen zeer te sta komen en bovendien nog dit V^c deel hebben, dat dit geld in de | zinnen veel beter besteed zou kn nen worden dan wanneer het ve brast wordt, zooals het zoo meni maal verbrast wordt bij derge^iji festiviteiten. Ook ten opzichte y, de dancings, bioscopen en dergelij! andere publieke vermakelijkhedi kan hetzelfde gezegd worden. 0( hierbij rust een dure plicht op de Ei ëesjring. De Regeering ^eeft aangekondif dat zij de goede zeden wil bevorè ren door aan de jeugdvereeniginje subsidies te verleenen. Wij zijn !) vreesd, dat dit ten gevolge zal he ben, dat ons volk zich straks alkf nog maar
om brood en speli
zal bekommeren, daar hierbij toi ook gelden verleend zullen wordi tot bevoidering van allerlei spel Wij zijn van oordeel, dat de Rege ring dan naar Gods Woord en \ï zou handelen, indien zij, stede v den door haar aangekondigden w te bewandelen, ons volk zou aanm nen
tot verootmoediging en boel j ' ^ j j ip dtoening over de zonde.
Het is toch de dure roeping der geering als dienaresse Gods, om dt volk terug te roepen van de padï der zonde. Dit is niet de eerste ma dat wij daarop krachtig aandring'e Krachtens onze beginselen hejbb wij dat gedurig gedaan. Die beigins len staan vast gefundeerd in het IJ lig Woord van God. Het zijn die oude beginselen, welke eertij onder Gods bijzondere gunst kracht en de glorie van het een Christendom in de oude heidenvf reld hebben uitgemaakt, zoozc zelfs, dat een der machtigste Keize reiken, als het oude Romeinse was. het glansrijk heeft moeten > t leggen tegen een twaalftal meere r deels eenvoudige visscherslie'de Tot die beginselen roepen wij Ovc , heid en volk terug, daar deze toi de eenige deugdelijke waarborg bi den voor Neêrlands welvaart Neerlands volksgeluk. Het Woo des Heeren blijft toch alle eeuw door van kracht, namelijk dit: ) u e : l
„Tot de V/et en toi getuigenis. e
^ zoo zij niet spreken naar dit Wool c het zal zijn, 'dat zij geen dagerai H zullen hebben", r
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1946
De Banier | 6 Pagina's