Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TWEEDE KAMER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TWEEDE KAMER

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de v/eek van 10 November namen de Algemeene Beschouwingen een aanvang. De voorzitters der verschillende fracties voerden daarbij het woord. Ock dit jaar kwamen daarbij vele onderwerpen ter sprake, Zooals begrijpelijk is zeer zeker zelfs. Ook van de zijde van de S.G.P. werd daarbij het woord gevoerd. Zeer belangrijke onderwerpen werden daarbij van dien kant behandeld. Daarbij werden de principieele op den voorgrond geplaatst, maar toch de materieele belangen volstrekt niet verwaarloosd. De lezers kunnen zich daar zelf van overtuigen. Wij willen ditmaal geen lange inleiding aan de rede van ds. Zandt. die bij deze gelegenheid het woord voerde, vooraf laten gaan. Dit achten wij niet noodig, te meer niet daar wij voornemens zijn daarop later terug te komen. Bovendien spreekt de rede genoegzaam voor haar zelf. Ds, Zandt sprak dan:

Mijnheer de Voorzitter! Zelden zal eenige begrooting meer stof tot bespreking geboden hebben dan die, welke wij thans bij de algemeene beschouwingen hebben te behandelen. Hierbij stapelen zich allerlei vraagstukken hoog op. welke ons als vanzelf tot een bespreking veelvuldig aanleiding geven. Door den mij toegemeten tijd zal ik al de onderwerwerpen, welke in de gewisselde stukken ter sprake gebracht zijn, zeer tot mijn leedwezen, evenmin als de mij voorafgegane sprekers, kunnen bespreken. En de onderwerpen, die ik bespreken ga, zal ik slechts kort kunnen behandelen. Ik wil beginnen met een enkele opmerking te maken over den

grondslag van dit Kabinet,

Met dien grondslag kunnen wij ons niet vereenigen, omdat hij niet gebaseerd is op Gods Woord, hetwelk de Heilige Schrift van elke Regeering, onverschillig uit welke groepen deze is samengesteld, eischt. Hiermede is de vraag beantwoord, welke de Regeering in haar Memorie van Antwoord heeft gesteld. Ware Gods Woord en Wet tot grondslag van 't Regeeringsbeleid gelegd, dan zou het Regeeringsprogram er in alle opzichten gansch anders hebben uitgezien, bij voorbeeld, om slechts een paar gewichtige punten te noemen, ook ten aanzien van kerk en school. Dan zou de Regeering ook zeker met een wetsvoorstel gekomen zijn, om aan

het zoo ergerlijke en schandelijke misbruik van Gods Naam

paal en perk te stellen. Zoo eenig ding toch de eer Gods raakt, dan is het zekerlijk Zijn heerlijke, heilige naam. En deze nu wordt door ons volk vreeselijk misbruikt. Daar is schier geen zonde, waaraan dit zich zoo schuldig maakt als aan 't ijdele gebruik van Gods naam. Weh waardeeren vkdj, dat de Minister van Oorlog 't bestaande vloekverbod in het leger nog eens nadrukkelijk heeft bekrachtigd, maar betreuren het, dat de Regeermg verder de zaak laat zooals zij is. En dit is toch ontzettend erg. Aan Gods zegen is alles gelegen, zooal de Minister-President zelf kort geleden nog heelt opgemerkt. Maar de zegen is niet te verwachten in een land. waar Zijn naam zoo ergerlijk ontheiligd wordt en de Regeering dit met gekruiste armen aanziet, W'e moet niet met bange vrees vervuld worden, als hij bedenkt, hoe de Heere met de zwaarste straffen en oordeelen bedreigt degenen, die Zijn Naam ijdelijk gebruiken. Hetzelfde wat van den naam des Heeren geldt, geldt ook van

des Heeren dag.

De eerste dag der week, geheiligd en gewijd door de opstanding van den rieere Jezus Christus uit de dooden, waardoor Hij krachtiglijk bewezen heeft de Zone Gods te zijn, wordt ten onzent hoe langer hoe meer verlaagd tot een zondedag bij uitnemendheid. Hij wordt misbruikt — en dit in steeds toenemende mate — tot een dag van jolijt en pleziermaken, van uitspatting en dronkenschap, van reizen en trekken, van venten en handelen, van koopen en verkoopen, van sport en wedstrijden, van dobbelen en spelen, van bezoek aan b'oscopen en andere wereldsche vermakelijkheden. Zelfs in nog ergere mate dan vóór den oorlog. En toentertijd was het al zoo bedroevend ergerlijk dat daai^door mede de zware oordeelen Gods over ons gekomen zijn. Het is allerminst aan onze eigene wijsheid of inzicht toe te schrijven, als wij in deze Kamer vóór het uitbreken van den oorlog getuigden, dat de tijd wel eens spoedig kon aanbreken, dat er in heel Nederland

éeen trein of tram meer op Zondag zou rijden.

Wij spraken dit destijds uit volle overtuiging uit, als wij het schrikkelijke kwaad en de daarop van Godswege gedreigde straffen aanmerkten. Men heeft onze woorden hier in deze Kamer deels ontkennend deels stilzwijgend, deels schouderophalend deels spottenderwijze aangehoord. JVLaar wat voorzegd is, is gekom_en. Langen tijd heeft in heel Nederland geen tram of trein op Zondag gereden. Het heeft dus kunnen bestaan, wat mer> eertijds loochende niet te kunnen bestaan. Het is derhalve mogelijk geweest, hetgeen destijds nog wel van achter de tafel van een coalitie- Kabinet voor onmogelijk verklaard werd.

Gezien de oordeelen,

die eenmaal van Godswege over ons gekomen zijn, dringen wij thans in nog veel sterkere mate dan ooit te voren er bij de Regeering op aan, dat zij maatregelen zal treffen dat des Heeren dag geëerbiedigd zal worden. Onze waarschuwing krijgt te meer kracht en klem, dewijl de toekomst zich zoo onheilspellend duister laat aanzien. Men kan ons tegenvoeren dat in Groot-Brittannië de heii.ging van en de rust op des Heeren dag ook aanmerkelijk verslappen. Wij geven dat onomwonden toe, dat dit al sedert tal van jaren aldaar helaas het geval is. Maar is het niet opmerkelijk — wij althans zien Gods Woord daarin bevestigd — dat naarmate de Overheid en onderdanen in Groot-Brittannië den dag des Heeren onteeren,

Groot-Brittannië's aanzien en macht

zichtbaar tanen? Wordt ook hier het woord der Heilige Schrift niet bewaarheid: die Mij eeren zal Ik eeren, doch die Mij versmaden zullen licht bevonden worden? Inzonderheid het Goddelijke gebod maar ook dringt daarbij al hetgeen wij waargenomen hebben en n^ v/aarnemen ons er toe om met allen aandrang bij de Regeering te bepleiten, dat zij met alle haar ten dienste staande middelen de heiliging van en de rust op des Heeren dag zal bevorderen. Nogmaals zij het gezegd voornamelijk

Gods gebod

zet ons daartoe aan, maar nevens dat vinden wij toch ook volle vrijmoedigheid om de Regeering er op te wijzen dat daarmede een groot volksbelang gediend zal zijn. Velen, die op des Heeren dag thans allerlei slaafschen arbeid verrichten, zullen daarvan alsdan ontslagen zijn. Dit zou het kerkbezoek en het huiselijk leven ten goede kunnen komen. Niet minder zouden daarmede de goede zeden bevorderd worden indien aan het rijden en rossen op genoemden dag een einde werd gemaakt. Hoeveel zou er ook niet bij gewonnen zijn, indien al de sportwedstrijden naar den Zaterdag verlegd zouden worden. Ik zal daarop thans niet nader ingaan omdat ik aan mijn spreektijd gebonden ben. Alleen wil ik hierbij nog opmerken, dat, waar in de gewisselde stukken het praedicaat

„Christelijk"

is ter sprake gebracht en op dit Kabinet toepasselijk is geacht, wij het niet ondienst'g achten de Regeering daarbij indachtig te maken aan de gedragswijze van den eersten Chris- 1cnl: c'zcr (^onslantijn den Grooten, L'-cn der eerste zijner Regeeringsmaatregelen was om, hoewel zijn onderdanen nog in overwegend grooten getale heidenen waren een wet ter eerbiediging van des Heeren dag in te voeren.

Mijnheer de Voorzitter! Wij willen ter nadere staving van hetgeen wij aangevoerd hebben, wijzen

op de samenstelling van het Kabinet,

In den volksmond wordt het in breede kringen niet gekarakteriseerd als vooruitstrevend in christelijke richting, maar wordt het kort en eenvoudigweg , , een Roomsch-rood Kabinet" geheeten. Wat het ook metterdaad is. En wel in dien zin, dat de Roomsch-Katholieken er op den bok zitten, de leidsels in handen hebben, de Regeeringskoets sturen in de richting, welke zij verkiezen, en den rooden het meerijden gegund wordt. Het is toch onmiskenbaar waar, dat de Roomsch-Katholieken de sleutelposities in het Kabinet in handen hebben. Het is even waar, dat Roomsch thans troef is. Het behoeft niet te verwonderen, dat dit de Protestanten in steeds breedere kringen met bezorgdheid vervult. En dat in weerwil van het feit, dat Rome thans veelvuldig

als de kampioen der verdraagzaamheid

optreedt. Getuige de rede, welke de heer Deckers hier in het jaar 1939 uitgesproken heeft. Zelden hoorde men een schooner lofspraak over de verdraagzaamheid dar- uit dien mond. Al degenen, die de verdraagzaamheid als de hoogste levenswijsheid huldigen, moeten daardoor wel uitermate onder bekoring gekomen zijn. Och, dat niet alleen in Nederland van Roomsch-Katholieke zijde zulke woorden werden gesproken!

In Peru

toch waar Rome de lakens uitdeelt, valt van die verdraagzaamheid geen spoor of zweem te bekennen. Aldaar, volgens een bericht in een Engelsche courant, dat nooit is tegengesproken is de Kerk van Rome de door den Staat beschermde Kerk, De verdraagzaamheid wordt daar aldus beoefend, dat het den Protestanten verboden is om in eenig dagblad of in eenige openbare vergadering hun geloofsovertuiging te propageeren, tot zelfs in parken en plantsoenen is het aldaar den Protestant verboden in het openbaar getuigenis van zijn geloof af te leggen. Hoogstens binnen vier muren mag de Protestant aldaar zijn godsdienstoefening houden. Elk, die de in Peru geldende wet overtreedt, wordt daar nota bene als m'sdadiger berecht en als een misdadiger gestraft. Dat is dan de verdraagzaamheid, die Rome beoefent in het land, waar zij het voor het zeggen heeft,

In Spanje

is het heden ten dage al n'et beter gesteld gelijk nog maar kortgeleden int een bericht in het dagblad „Het Parool" bleek. Mijnheer de Voorzitter! Is er dan geen reden voor dat men met zulk een lot voor oogen zich in Protestantsche kringen bezorgd maakt over het opdringen van Rome? Men is in Nederland de schavotten, brandstapels en wreede martelwerktuigen der Roomsche inquisitie waarlijk nog niet vergeten. Is het den Protestant kwalijk te nemen, 'dat hij daar in geen geval naar terug wil? Is het niet te verstaan, dat hij met groot wantrouwen vervuld is, als hij in Rome's gelederen den lofzang op de verdraagzaamheid hoort zingen en daarbij gedenkt wat in Peru en Spanje plaats grijpt en in het eigen land is voorgevallen? Zoolang men in Rome's kamp in 'de minderheid is, wordt daar hoog opgegeven over de verdraagzaamheid jegens de minderheid. Doch niet zoodra wijzigen zich de omstan'digheden, of men zal gansch andere klanken in dit kamp kunnen beluisteren. Terugkomende op de samenstelling van het Kabinet constateeren wij, dat 'daarin

gezworen vijanden

van weleer vereenigd zijn. Daarin zetelen thans lieden die over de groote grondbeginselen, welke het geheele leven beheerschen totaal verschillend denken. Men kan hierbij opmerken dat 'dit ook ten aanzien van de coalitie-ministeries het geval is. Ik ontken dit allerminst. Het is waar. Heeft niet Rome zijn scherpste banvloeken tegen de Reformatie uitgesproken? Heeft het haar niet als een goddeloos streven ter helle verwezen en

als een pest

veroordeeld? En wat de socialisten betreft, die thans met 'de Roomsch- Katholieken onder de leuze „vooruitstrevend-christelijk" in èèn en hetzelfde ministerie vereenigd zitten, is er ook tegen hen niet gedurig in krasse bewoordingen van Rome's kansels gewaarschuwd? Zijn ook zij niet, evenals de Hervorming, in 'den ban geslagen en als werkers der ongerechtigheid en der duisternis veroordeeld? Men kan dit onmogelijk ontkennen, evenals men niet ontkennen kan, dat Rome zich van bondgenooten voorziet, al naarmate het hen 'dienstig en bruikbaar voor zijn streven acht. Eerst zijn de liberalen, daarna de antirevolutionnairen en de Christelijk-historischen in den arm genomen en nu de socialisten. Wat de antirevolutionnairen en de Christelijk-historischen betreft, dezen moeten wel zeer bitter ontgoocheld zijn. De coalitie gol'd voor hen als een soort heilige alliantie. Rome heeft hen echter zonder vorm van proces

aan den di; k gezet

en zich van andere hulptroepen voorzien om zijn groote doel, de verroomsching van Nederland, te bereiken. Daartegen komen wij als zonen der Reformatie krachtig op. Wij wenschen het Protestantsche karakter onzer natie gehandhaafd te zien. Wij komen daar niet bedektelijk, maar openlijk voor uit. Wij schamen ons voor onze beg'nselen niet. Krachtens die beg'nselen zijn wij ook principieele tegenstanders van het gezantschap bij den Paus. In verband hiermede stellen wij de nadrukkelijke vraag of 'de Regeering ons nader wil inlichten, wat zij bedoelt met de in haar Memorie van Antwoord voorkomende passage, betrekking hebbende op de voorgenomen Grondwetsherziening, Deze passage luidt als volgt; Voegt men hierbij 'de wenschelijkheid om eenige verouderde bepa­

lingen van onze Grondwet, die een discrimineerenden inhoud hebben voor een bepaalde levensbeschouwing, uit onze constitutie te verwijderen, 'dan heeft men in groote trekken een beeld voor oogen van hetgeen de Regeering zich voorstelt aan de genoemde Staatscommissie ter overweging voor te leggen". Het wil ons voorkomen dat de Regeering hiermede beoogt tot opheffing van het

processieverbod

te komen. Op onze vraag zouden wij gaarne een 'duidelijk antwoord van den Minister-President willen vernemen. Heel den huldigen gang van zaken in aanmerking nemende, is dit voor ons een reden te meer om onzen oproep ter betrachting van de eenheid onder 'de belijdende Protestanten met allen nadruk te herhalen. Bij voortduring hebben wij reeds tal van jaren

dezen oproep

tot de Protestanten gericht om gezamenlijk op te treden. Tot dusverre hebben zij er echter nimmer gehoor aan willen verleenen. Meer dan ooii is er heden ten 'dage aanleiding voor om dit wel te doen. Het oude onverminkte artikel 36 der Nederlandsche geloofsbelijdenis, hetwelk wij als ons leidend beginsel in geen geval willen prijsgeven, bie'dt ook thans nog daartoe een hechten grondslag voor een welgefundeerd gezamenlijk optrekken. Toen onze Gereformeerde voorvaderen door dat artikel vast aaneengeschaard stonden, zijn zij door Go'ds genadigen bijstand nog veel grootere moeilijkheden dan die, waaronder wij thans verkeeren, zegevierend te boven gekomen. Toen hebben zij, ofschoon klein in getal, een vijand die hen meer dan honder'dvoudig in macht en middelen overtrof glansrijk bevochten. Toen hebben zij door de bijzondere gunste Gods een gemeenebest gesticht, zoo geducht in macht en aanzien, zoo bloeiend in welvaart en godsvrucht, dat het den

viervoudigen aanval

van de vereenigde machten van Groot-Brittannië, Frankrijk, Munster en Keulen zegevierend het hoofd heeft kunnen bieden; een gemeenebest zoo bewonderenswaardig, dat het op den dag van heden nog de hoogste verwondering gaande maakt zelfs van historieschrijvers, die het principe, neergelegd in het oude artikel 36, allerminst 'deelen.

Dit laatstgenoemd artikel der aloude Nederlandsche geloofsbelijdenis. Mijnheer de Voorzitter, achten wij niet alleen, ziende op het grootsche verleden van ons volk, van het allergrootste belang maar wij oortdeelen het nog te meer daarom van zoo groote beteekenis, dewijl het zoo juist in het kort weergeeft hetgeen de Heilige Schrift ons aangaande de plichten van Overheid en onderdanen leert. Hoezeer zou Nederland we'der in zijn ouden luister kunnen opbloeien, hoezeer zou het weder in aanzien en welvaart kunnen toenemen, hoezeer zou ons volksgeluk daarbij gediend zijn, indien dat artikel weder de band werd, waarin de Protestanten vereen'gd werden. Gewis, daarin ligt alleen het heil van ons vaderland vast en veilig verankerd, ind'en Overheid en onderdaan terugkeerden

tot Gods Woord en Wet

Nimmer toch, hoe moeilijk de tijden ook waren, heeft God de Heere hen verlegen en beschaamd laten staan, die zich naar Zijn Geboden mochten gedragen. Hij is de God des eeds en des verbonds die al Zijn beloften getrouw vervult.

Mijnheer de Voorzitter! Ik ga thans over tot de beschouwing van eenige onderwerpen van eenigszins anderen aard. In het Voorloopig Verslag is de gegronde opmerking gemaakt, dat er onder ons volk thans een

gevoel van rechtsonzekerheid

heerscht. De groote willekeur, die er thans bij de rechtspleging, inzon'derheid bij die der Tribunalen en verschillende zoogenaamde Zuiveringscolleges, wordt aangetroffen, geeft daartoe alle reden. Als men let op het feit dat 'de door de Regeering ingestelde commissie betreffende het optreden van het driemanschap Linthorst Homan, prof. de Quai en van Enthoven zulk een uiterst clemente en in allerlei opzichten zoo vergoelijkende uitspraak heeft gedaan, dan vraagt men zich af, of tal van vonnissen v/elke o.a, ook

over Kamerleden

en andere personen geveld zijn, daarmede wel in overeenstemming zijn. Dan kan men het gevoel niet van zich afzetten, dat er ten onzent met twee maten gemeten wordt. Mijnheer de Voorzitter! Wij zouden de Regeering een heel lange lijst voor oogen kunnen houden van gevallen van ongelijke rechtsbedeeling. Wij achten dit echter overbo- 'dig. Heel Nederland is daar van lieverlede wel van overtuigd. Zelfs in kringen, die der Regeering zeer welgezind zijn, roept men over de huidige rechtsbedeeling en de zoogenaamde zuivering ach en wee. Het Ma'd , , Je Maintiendrai" klaagt daarover in een artikel onder het opschrift :

„Schreeuwend onrecht".

Dit artikel is geschreven naar aanleiding van de uitspraak van den Raad van State in zake het beroep van dr. Hirschfeld. Het zegt daarin, dat bij 'de zuivering de justitie een , , klasse-justitie" is geworden en dat de rechtsongelijkheid een kanker in ons volksleven is geworden een bron van groeiende ontevredenheid en opstandighei'd. Het blad schrijft voorts, dat het niet aangaat om de kleinen het slachtoffer te laten worden van een zuiveringsmanie, welke men tegen de grooten niet wil of durft te hanteeren. Daar komt nog bij, dat er in breede kringen over geklaagd wordt, 'dat de

Roomsch-Katholieken

bij de vrijlating van politieke delinquenten bevoorrecht worden boven de Protestanten. Om des tijds wil kunnen wij daar thans niet breeder op ingaan, maar zijn voornemens bij het hoof'dstuk van Justitie er breedvoeriger het onze van te zeggen. Wel willen wij thans reeds opmerken, dat dit alles er toe bijdraagt, dat ten onzent de eerbied voor onze rechtspraak (sterk ondergraven wordt en men vri) algemeen van gevoelen is dat 'de schrikkelijkste willekeur in plaats van het Nederlandsche recht thans heerscht. Dit moet men ook wel denken, als men weet, wat er bij ons leger en de vloot met betrekking tot

de vaccinatie

al zoo voorvalt en voorgevallen is. Ook te d'en opzichte schijnt er geen Nederlandsche wet meer te bestaan. De vaccinatie-dwang is langs geheel wettigen weg afgeschaft. Den vacclne-aanbi'dders ten spijt kon hij niet! gehandhaafd blijven. De koepok-inenting maakte zooveel slachtoffers, het getal kinderen, dat ten gevolge van de inenting het met den dood bekoopen moest was zoo ontstellend groot, dat een vorige Regeerng die overigens volstrekt niet onwelwil. lend tegenover de vaccinatie stond, het voor haar geweten niet langer verantwoorden durfde, den vaccinatie-dwang te handhaven. Ja, Mijnheer 'de Voorzitter het mag nog wel eens in herinnering gebracht worden, dat het de Regeering geweest is, die bij de Kamer het voorstel indiende om den dwang af te schaffen, En nu, ja, nu zien wij 'de vaccineaanbidders in hun afgodische liefde weder allerlei dwangmiddelen

bij onze weermacht

toepassen. Als een ongeoorloofde, van Godswege verbo'den zaak beschouwen velen in den lande de vaccinatie.

Een eeuw lang heeft een deel van ons volk zich uit allerlei overwegingen tegen den dwang en ook tegen de vaccinatie zelf gekeerd. Degenen, die 'dit uit godsdienstige overweging deden, zagen daarin een vergrijp tegen Gods voorzienigheid. Zij beriepen zich op de Heilige Schrift, bene- i vens op wat Zondag 10 van den Heidelbergschen Catechismus ons aangaande de Voorzienigheid Gods leert. Uit hun naam nu, die in de vaccinatie een

zeer ernstige overtreding van Gods gebod,

zien, doe ik bij de Regeering een beroep, dat hier alle dwang of wat ooli maar eenigszins daarnaar zweemt, zal wor'deri afgeschaft. Mijnheer de Voorzitter! Deze zaak is van hoogst emstigen aard. De Minister van Oorlog heeft hier kortgeleden gezegd, dat er geen dwang wordt uitgeoefend. In weerwil daarvan bereiken ons van verschillende kanten berichten, 'dat dit wèl het geval is. Nu eens wordt militairen, die weigeren zich te laten inenten, het verlof ingehouden, dan weer worden zij naar de barakken verwezen, of met allerlei methodes die zeer veel op 'die der Duitschers gelijken, toch gedwongen om zich te laten vaccineeren. Zelfs is het voorgekomen, dat een ontaard verstokte vaccineaanbidder een militair, van wien bekend was, dat hij tegen de vaccinatie gewetensbezwaren had, in zijn slaap overvallen en ingeënt heeft, Die militair is er zeer ernstig ziek van gewor'den. Hij kreeg daarbij zeer hooge koortsen, zoodat hij naar huis moest. Mijnheer de Voorzitter! Onder welk regime leven wij eigenlijk? Onder het nationaal-socialisme, waar

de schrikkelijkste terreur

heerschte, of in Nederland, waarin men er zich op beroemt dat er een democratisch bestuur is. Er is toch geen enkele wet 'die de bevoegdheid verleent om 'dezen dwang uit te oefenen. Maar niettegenstaande de Regeering verklaart, dat er geen dwang bestaat, zien wij dat er toch nog telkens allerlei dwang wordt uitgeoefen'd. Ik dring er ten sterkste bij de Regeering op aan om tegen degenen die dit blijven doen, straffend op te treden. Kan de Regeering ons een stellige verzekering geven, dat zulks in het vervolg zal geschie- 'den, en dit wel in het bijzonder, als er dwang wordt uitgeoefend tegen degenen, die ernstige godsdienstige gewetensbezwaren hebben, maar ook tegen degenen die 'deze niet hebben,

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1946

De Banier | 6 Pagina's

TWEEDE KAMER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1946

De Banier | 6 Pagina's