ZON DER GERECHTIGHEID
De opgaande
Uiiederi daarentegen, die Mijnen Maam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en tr zal genezing zijn onder Zijne vleugelen.
Maieachi 4: 2a
\VeIk een heil brengt deze Zon teweeg. De profeet noemt het met deze woorden: Er zal genezing zijn onder Zijne vleugelen. In zijn geweide verbeelding stelt hier dus de profeet de zon voor als bekleed met vleugelen. Gelijk men op een eindere plaats l leest, van vleugelen des dageraads of vleugelen van den wind. Zoo lezen we hier van vleugelen der zon, als zijnde de middelen, waartioor de -^^ genezing en redding aan brengt Om aan te duiden haar koesterende en verkwikkende stralen, die Ievenwekkend en gezondmakend zich verspreiden. Hierdoor nu verkwikt en koestert ze de aarde niet minder dan een vogel zijn jongen onder zijn uitgebreide vleugelen. Zoo nu ook spreidt de Zon der gerechtigheid de vleugelen uit. Reeds Mozes sprak m dien trant: Gehjkeen arend z n nest opwekt, over zn )ongen zweeft, z n vleugelen uitbreidt. Ze neemt en draagt op zijn vlerken. En Christus zegt; Jeruzalem, Jeru zalem, hoe dikwijls heb ik uwe kiniderkens willen vergaderen. Gelijk een hen hare kiekens. Onder deze vleugelen nu zal genC' [zing zijn. Genezing onderstelt ziek ite. En deze ziekte kan met een enkel woord omschreven. Dat is dat duizendhoofdig monster, hetwelk wij zonde noemen. Dat noemt de waar- ^^^^'- dood in de zonden en misda- Jen. Het is niet een of ander gebrek, j^^ ^^^ aankleeft, neen, het is een BÏgenschap, het is _ onze verdorven riatuur. rxduuui. De zonde is ons element, iwaarm we ons bewegen als een Y'^t" ^^ ^^^ T'f^f ter. • Ja. - ^f"^^ wii liééer ^^^'^ T '°'^^'" ander ^«^k°< =ht. verkocht. In de rechtspraak booren l°°J, ^° wij ^^' ^ wel ^^f eens ^P^-^^en ten op dchte ïichte van de misdaad, die de be- klaagde ^^^^^^^ begaan heeft, 'dat dat dit een ziekte van hem is. Zoo u... ^^ , dronkaard, kan .... maar niet los komen l^^° ^^ vreeselijke drankzucht. De wellusteling kan maar niet nalaten "i^i vleeselijke lusten na te volgen; ^e dief kan maar niet ophouden, j^ ^^^^ ^^ ^j^^^ ^^ „ ^ naasten ^^^^^ ^^^ ^en spreekt dan dat iemand erf e- ijk belast is met de een of andere twade hebbelijkheid. En men vindt : egenwoordig daar grond in, om zoo emand niet ten yoHe aansprakelijk ^e stellen voor zijn daden Laat ons .chter deze ziekte, deze erfelijke be- 'astmg, niet bepalen tot een enkejjj^ ^ l^jj- ^11^^ ^^^^ ^^^jg^ onderscheid, .^jj^ g^fgjjjj^ ^^-^^^^ ^j^ ^jj^^ ^^^ ^^^_ w i^^.^^^^^^ kr^ink, gansch over- ^^^* "^* wonden, striemen en etterfconden jyjig^^ ^jg zijn. ^: ^^^ En uitgedrukt geen derzelve noch is ver- met !> '"® verzacht. TJ^ mogen we al vrij uitgaan voor b ^^° aardschen rechter, (een groote weldaad krachtens de algemeene i fenade die de zonde intoomt) voor n ^et hemelsche gerechtshof daaren- *^ë^° ^^^^^ ^' ^'len schuldig. Im- ™^''s "i^ erfsmet staat niet voor de erfschuld. Maar juist omgekeerd. We hebben ons zelf midden in den dood gezondigd. Door onze vrij- en moedwillige afval van God, hebben we het levenssnoer, dat ons aan Hem verbond, doorgehouwen, en achter deze bondsbreuk, deze onze erfschuld, ligt de smet der zonde, dat is onze doodelijke krankheid, waardoor we komen tot de daden der zonde. En we alzoo gevoerd morden door dezen geestelijken ^^^^ ^^^ ^^^ eeuwigen dood. En nu .^ ^.^ ^^^ ^^^^^ vreeselijke van deze kwaal, ja het is er een eigenschap "^^°' f^t er memand is die van nature deze kwaal kent. Niemand die met de plagen en de kwalen van zijn hart de genezing van de Zoime der gerechtigheid behoeft. Doch zie nu, diezelfde Zon die geneest, opent ook het oog voor de kwaal. Het gaat hier als bij de lichamelijke kranke. Eerst toch moet de diagnose vastgesteld, d.w.z. de kwaal waaraan de patiënt lijdt. Dit nu op geestelijk gebied overgebracht beteekent, dat God eerst de zondaar met zijn ellende en doodstaat bekend maakt, d.i.: Als God door den Geest deTuitbrandïng ën~ öntdekkhig d binnenkameren van den buik door ^-^^^ ^n al onze verborgen zonden , , . • .^ i- i . T- i - i-^ f ^.^ , ^^ 1 ^'^^^ ^^^ ^ip heihg aan-, j^ i .^ ^ derwerp van wordt kan t zeer banéc zijn. Men denkt mstee van genezen, verteerd te worden, De bruid uit 't Hooglied had het ondervonden als ze zegt: Ik ben zwart omdat de zon mij beschenen heeft, ^j^^ ^^^^^ ^^^ Dacht ik aan God, zoo maakte ik misbaar.
Peinsde ik aan Hem, zoo werd mijn ^lel overstelpt Want immers, de jj^ ^^ ontdekking vergeeft niet één ^^^^ ^^ breekt niet één zondelust. j^^^ ^^^j^j^j^ verbeteren . .!.••< i - j •• en m een wettische vroomheid zijn taligheid op te bouwen. Doch in alle ettisch werk, ligt geen rust voor de ziel. De bange vraag der bekommering wordt hier: Wie neemt mijn dig schuld voor weg. God. Hoe De word wet Gods, ik rechtvaar- geestelijk toegepast, doet zien, dat linkende deugden, blinkende zonden zijn. Bij de ontdekking hiervan s er naar eigen schatting geen geezen meer mogelijk.
'k Schatte mij geheel verloren, 'k Mocht van geen vertroosting hooren.
Men is ten einde raad; 't wordt hier Mahor- Missabib - schrik vem rondom. En toch. Goddelijke wijsheid ligt hier in. Gods geest toch graaft in Zijn ontdekkend werk de bedding der ziel diep uit. Maar deze bedding woidt het kanaal waardoor de genade en ontfermingen Gods straks als 'n zoete troost de ziel toestroomt. Genezing onder Zijn vleugelen. Ja, het geschiedt alleen in Hem van Wien Jesaja profeteert: Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer zéil gesteld hebben, zoo zal Hij zaad zien. In Hem, die in Bethlehem is neergelegd als het onmetelijk geschenk van Gods eeuwig welbehagen. En die nu ook, toegepast door den Heiligen Geest aan de ziel, geboren wordt in den beestenstal van het menschelijk hart. Wel, mijn lezer, is dat geen zalig heil, geen dierbare Jezus, geen beminnelijke Immanuël? Wel! moeten we uitroepen: Hoe dierbaar is Uwe goedertierenheid, o God! dies de menschenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen. Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes en Gij drenkt ze uit de beker Uwer wellusten.
De groote vraag komt tenslotte tot ons allen, zullen ook wij deelen in dat heil, ons in deze troostprofetie voor oogen gesteld. Om deze vraag te beantwoorden legt de tekst geen onduidelijke toetssteen aan nl. Ulieden die Mijnen Naam vreest. De
Naeim Gods nu hebben ze leeren vreezen en dat niet met een slaafsche vreeze, die zich uit in angst voor straf; ook niet in knechtelijke vreeze, waar het alleen te doen is om loon, n.l. den hemel. Hoewel de Heere meer dan eens deze slaafsche en knechtelijke vreeze gebruikt, om den weg te banen tot de genade des geloofs. De vreeze echter hier bedoeld, is de echte kinderlijke vreeze. Al was er geen hel tot straf en geen hemel tot belooning, nochthans vreezen zij den Heere in Zijn majesteit en heiligheid, om Zijn Zelfs ^vil. De vreeze Gods doet bukken en buigen onder God. Doch ook bij het diep ontzag voor 's Heeren Naam leeft er ook een aanklevend geloofsvertrouwen, dat Hij in dien Naam Zijn vergevende liefde ontsluit. In dien Naam ligt hun verberging, hun ziel en zaligheid. O mijn lezer! leere de Heere U en mij, door Zijn lieven Geest, te vluchten en te zuchten met de plagen van ons hart, tot die Zonne der gerechtigheid, opdat ook wij mogen bevonden worden te zijn kinderen des lichts, verwachtende die zalige toekomst, die ons Johannes teekent; , , En aldaar zal geen nacht meer zijn en zij zullen geen kaars noch licht der zon van noode hebben; want de Heere Zelf verlicht ze". Daar zal niemand meer zeggen: Ik ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.
Dr. Ds, Smits
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1946
De Banier | 8 Pagina's