Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de Kinderen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste jongen? en. meisjts,

Daar ben ik weer en nog steeds zonder antwoorden op julLe briefjes, want terwijl ik dit schrijf, zijn deze nog niet in mijn bezit gekomen. Nog even geduld dus, tot de volgende week, want dan hoop ik met de beantwoording te beginnen. Hè, ik ben er echt n.euwsgierig naar wat jullie mij allemaal te vertellen zult hebben. Ook jullie leeftijd boezemt mij zeer groot belang in, want ik weet op hel oogenblik natuurlijk nog heelemaal niet hoe oud jullie bent.

Ook is mij op geen stukken na bekend op welken leefti)d jullie je nog onder de rubriek , , k nderen" schaart. Ik weet, dat er onder de ouderen zijn, die niet meer tot de kinderen gerekend willen worden. Die gevoelen zich daarvoor al veel te groot. Zijn er onder degenen, die dit lezen, van dezulken? Dan zou ik zeggen; Schaam je er maar niet voor hoor om nog een kind te zijn. Is het niet opmerkelijk, dat de Heere Jezus aan groote menschen juist het voorbeeld, niet van een volwassene, zelfs niet van een kind, maar van een kindeken, dus van een klein kind, voor^ hield. Dat deed hij tegenover Zijne discipelen, die wel eens van den Heere Jezus wilden weten, wie nu toch eigenlijk wel de meeste van hen was, de meeste in het Kon nkrijk der hemelen. En toen riep Hij een kindeken tot Zich, stelde dat in het midden van Zijne discipelen en zeide toen; Voorwaar zeg ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, - zoo zult gij in het Koijinkrijk der hemelen geenszins ingaan.

Mochten wij zoo eens allen, V Iwassenen en kinderen, voor het eerst of bij vernieuwing, tot een kindeke gemaakt worden. Een kindeke, dat in alles zijn diepe afhankelijkheid van den Heere gevoelt en Hem in alles noodig heeft! Voorwaar, dan zouden wij ons n!et zoo hoog van statuur gevoelen, gelijk dat gewoonlijk met ons menschen het geval is.

Doch, vriender en vriendinnen, ik ga jullie thans een raadsel opgeven en ik zou zeggen, laten wij eens blijven bij dat woord kindeken.

RAADSEL

1, Waar staat in het boek Joel het woord kindeken?

2, In welk bijbelboek en in welk hoofdstuk (met nummer van den tekst) komen de volgende woorden voor: , , Zoo wie dit kindeken ontvangen zal in Mijnen Naam, die ontvangt Mij ?

Thans gaan wij verder met ons verhaal over

De bewarende hand Gods

III.

Toen Gijs ongeveer een derde gedeelte van den weg, dien hij gaan moest, had afgelegd, hoorde hij eensklaps iemand met haastigen tred achter zich aankomen. En hoe dichter hij naderde, des te meer verdubbelde de onbekende zijn passen, waaruit Gijs bemerkte, dat deze het er op aanlegde om hem te vergezellen. Erg prettig vond Gijs dit niet. Veel liever zou hij alleen blij­ ven om niet gestoord te worden in zijn zoete overdenkingen en in den verborgen omgang, dien hij met den Heere hebben mocht. Toch deed hij geen moeite om den onbekende voor te blijven. Rustig trad hij voort in het zalige gevoel van de gunstige tegenwooidigheid des Heeren. Juist kwamen hem de woorden voor; De Heer' is bij mij; 'k zal niet vreezen; Dg • Heer' wil mij gestaag behoên! Als God mijn Schild en Hulp wil wezen, Wat zal een nietig mensch mij doen! toen de achter hem aankomende onbekende hem had ingehaald en hem met een , , goên avond, .vnend!" in zijn oveidenkingen stoorde.

Gijs groette vriendelijk maar kortaf terug, zag hem eens van terzijde aan en toen hij bemerkte, dat de onbe kende niet tot zijn dorpsgenooten behoorde, ti achtte hij een gesprek te vermijden in de hoop, dat hij op die manier van den vreemdeling ontslagen mocht worden.

Eenigen tijd liepen zij zoo naast elkander voort zonder iets te zeggen. Toen verb.ak de onbekende het stilzwijgen en zei; Zoo vriend, ben je nog«zoo laat alleen op dezen eenzamen weg en dat terwijl de dag reeds gedaald is; waar gaat de reis heen? Gijs antwoordde; Naar het voor ons liggende dorp.

Zoo, zeide de vreemdeling, die eveneens wat harder aanstapte toen nij bespeurde, dat Gijs zijn tred verhaact had. Heb je een goeden dag gehad? Gijs: Zeker man, mijn re.s was zeer voorspoedig en ik kon mijn visch vlug van de hand doen.

De onbekende: Heb je ook een goeden prijs er voor gehad?

Gijs: Ook al. Vandaar dat ik blijmoedig huiswaarts keer.

De onbekende; Het is anders wel gewaagd om zoo alleen met een goede som gtlds dezen eenzamen weg te gaan. Je kunt nooit weten wat^ je overkomen kan,

Gijs: Daar heb ik onderweg ook al 's over gedacht, maar toch ben ik heelemaal niet bevreesd, want dit mag ik weten; De Heere is bij mij onder degenen, de mij'helpen; wat zou mij een mensch doen? Sedert jaren was God mijn Toevlucht, Sterkte en Bevri/der uit vele moeilijkheden en bezwaren. Nimmer heb ik Hem tevergeefs aangeroepen, nooit liet Hij mij verlegen staan, wanneer ik uit de benauwdheid tot Hem de toevlucht nam. Ook vanavond ging ik dezen weg op in het volle vertrouwen, dat de Heere alle dingen en menschen in Zijn hand heeft en dat mij zonder Zijn heiligen wil geen kwaad kan overkomen In Zijn hand is mün leven en bij Hem zijn al mijn paden bekend. Eri indien het in Zijn toelating mocht gebeuren, dat men mij zou dooden, dan zou men God tegen zich vertoornen en zich zwaar bezondigen, maar mij, hoewel ik bid, daar voor bewaard te worden, toch een grooten dienst bewijzen, want ontbonden en met Christus te zijn is mij zeer verre het beste.

Ge ziet, jongens en meisjes, dat Gijs onder het spreken al vrijmoediger werd en meer en meer loskwam. Men zou haast denken, dat Gijs in de meening verkeerde op een gezel­ schap van Gods volk te zijn, waar hij rekenschap gaf van de hope, die in hem was. Toch was dit niet zoo. Gijs wist heel goed, dat hij daar met dien onbekende liep, maar de Heere gaf hem zooveel gelooisgenade, dat alle vreeze voor gevaren verre van hem was.

Bij den onbekende v/as dat geheel anders. Neen, dat was geen godvreezende, doch iemand, die booze plannen koesterde. Hij kon die echter nog n.et uitvoeren, , want hij gevoelde zich heelemaal niet op zijn gemak. Nu eens liep hij aan de rechterhand van Gijs, dan liep hij weer achter hem heen om aan zijn linkerhand voort te stappen, doch hij sprak geen woord. Gijs bespeurde dit wel, doch had toch nog geen argwaan. Hij meende met een zonderling te doen te hebben, met iemand die wat achterlijk was. Hij sprak daarom rust g voort onder het bewustzijn, dat de Heere nabij allen is, die Hem aanroepen in der waarheid.

Zoo naderde beide mannen het dorp, waar Gijs woonde.

Dicht bij de begraafplaats gekomen, hield de onbekende plotseling Gijs staande en zeide tot hem: Nu moet ik je wat zeggen. Uw Beschermer heeft u het leven gered. Het was mijn plan om u van achter met mijn mes te doorsteken om u van uw geld te berooven. Doch hoe het kwam, kan ik niet verklaren, telkens als ik, achter u zijnde, m'jn mes wilde vatten, overviel mij een benauwd gevoel en kon ik niet doen, wat ik wilde; uw Bewaarder heeft u gered. Na deze woorden nam de onbekende de vlucht, Gijs zag hem nooit weer. Doch ge zult allen kunnen begrijpen, hoe Gijs gesteld was. Hij kon onder het loopen zijn tranen niet bedwingen vanwege de goedertierenheden des Heeren, op Wien hij niet tevergeefs zijn vertrouwen had mogen stellen.

En toen hij zijn woning binnentrad en zijn zuster en eenige vrienden, de zich bij hem thuis bevonden, van zijn wedervaren had verteld, zongen zij met elkander het volgende psalmvers; 't Is trouw al wat Hij ooit beval. Het staat op recht en waarheid pal Als op onwrikb're steunpilaren; Hij is het, Die verlossing zond Aan al Zijn volk; Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

En, jongens en meisjes, hoe vindt ge dit korte maar echt gebeurde verhaal?

Hebt ge er ook in mogen zien, he" groote geluk van dat volk, dat den Heere in waarheid vreezen mag? En zal het juli e nog op een verborgen plaatsje brengen, om den Heere te vragen ook tot dat volk te mogen worden toegebracht? Of zijn er onder mijn vrienden en vriendinnen, die daarvan al iets kunnen vertellen? Dat zou toch mogelijk zijn. Er zijn voorbeelden te over, van heel jonge kinderen zelfs, d e getuigenis hebben mogen afleggen van de hope, die in hen was. Ik hoop daar nog wel eens nader op terug te komen.

Voor ditmaal eindig ik weer. Met vele groeten

OOM KOOS

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1947

De Banier | 8 Pagina's

Voor de Kinderen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1947

De Banier | 8 Pagina's