Voor Jong er Oud
X.
Toen Vrouwe van Werdum hare dochter in den kerker achterliet, kreeg deze te gelooven, dat zij hare moeder voor het laatst gezien had. Ofschoon dit voor het vleesch een smartelijke gedachte was, werd zij toch geenszins door smart overmand. Integendeel, zij gevoelde vrede in 't hart in den weg, dien de Heene met haar hield. Zij dankte Hem voor Zijne genade, dat hij haar standvastig had doen blijven in het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd. Doch tevens smeekte zij den Heere er voortdurend om, of het Hem behagen mocht om de waarschuwingen, welke zij tot hare moeder had mogen richten, aan haar hart te heiligen, opdat ook zij ge k trokken mocht worden uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Of dezie gebeden verhoord zijn, vermeldt de geschiedenis niet. Dit zal eerst openbaar worden in den dag der v dagen, wanneer alle menschen ge m dagvaard zullen worden voor den troon des gerichts en de schapen van de bokken gescheiden zullen v/orden.
Terwijl Maria en Blanda zich in gevangenschap bevonden, zat heer Jan van Beckum niet stil. Geen poging liet hij onaangewend om te trachten zijn vrouw en zuster bevrijd te krijgen, maar al zijn pcgingen liepen op niets uit. Dit behoeft ons, die h d d v b v g achter de schermen hebben gezien in de beraadslaging der priesters van Twente, niet te verwonderen. Alles, wat met de beide vrouwen gebeurde was immers het resultaat van een door deze priesters weloverwogen plan.
Hoe groot de invloed van heer Jan ook mocht zijn, tegen de listen en lagen der priesters, die een nog veel grooteren invloed dan heer Jan van Beckum Vermochten uit te oefenen, was hij niet opgewassen. Het is dan ook zeier goed te begrijpen, .dat heer Jan menigmaal te moede w*as en hij zichzelf gedurig beklaagde, dat hij zijne vrouw miet zijne zuster had laten vertrekken. Zijn klacht kwam echter te laat. Hij heeft zijn geliefde vrouw en zijn zuster nimmer weer gezien!
Terwijl heer Jan in spanning vereerde over de beide gevangenen, mochten deze ervaren, dat de Heere Zijne gevangenen niet begeeft noch verlaat. Van Blanda hebben wij hierover zooeven reeds een en ander ermeld. Wat Maria betreft, ook zij ocht ervaren, dat God aan geen tijd of plaats gebonden is. De vijanden Gods en Zijns volks mochten haar achter slot en grendel zetten, doch den Heere konden zij niet uit Maria's art bannen. Gedurig mocht deze oor het geloof zien op de ontfermene liefde Gods, betoond in de zending an den Zoon Zijner' liefde, niet voor rave, deugdzame menschen, doch oor vijanden en goddeloozen. Een root deel van den tijd bracht ook Maria door in gebed, waardoor zij telkenmale uitermate gesterkt werd. En wanneer het gebeurde, dat een van Rome's priesters haar een bezoek kwam brengen, dan mocht zij met volle vrijmoedigheid belijdenis doen van haar geloof in de algenoegza& mheid van Christus' gerechtigheid. Dan gewaagde zij er van, dat sij uit zichzelf dit geloof niet beoefenen kon, doch dat dit haar telkens weer uit genade geschonken moest worden. Wanneer de Heere haar dit gtioof echter gaf te beoefenen, dan gi'ïg er ook kracht van uit. Ja, dan kon van dat getuigenis gezegd worden: Zij konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door welken zij sprak.
Wel verre echter van daardoor overtuigd te worden van de boosheid hunner harten en van zich voor God ts verootmoedigen, ontstak de toorn der priesters des te sterker, zoodat het kwaad tenvolle over de beide vrouwen besloten was.
Toch durfden de priesters over dit tweetal geen oordeel te vellen binnen de muren van de stad Utrecht. Zij vreesden te zeer den invloed van het volk, dat, zooals reeds eerder opgemerkt, hooge achting koesterde voor de Van Beckums. Daarom werden Maria en Blanda eerst naar Deventer en daarna naar Delden vervoerd om daar voor de rechtbank te verschijnen.
Het waren voor de beide zusters moeilijke oogenblikken, toen zij daar voor den vierschaar stonden. Aan een lange tafel zaten verschei dene getabberde-heieren, maar ook onderscheidene priesters. Ware de misdaad der beide gevangenen een wereldlijke geweest, dan had de Diost van Twente bij dit rechtsgeding als voorzitter moeten dienst doen. Nu het evenwel een kerkelijke zaak betrof, was de Commissaris 'I't het hof van Bourgondië over gekome.r om deze rechtspiaak te leiden Voor den Drost was dit een groote verlichting. Zijn geweten beschuldigde hem toch gedurig. Wel trachtte hij dit te stillen door zichzelf wijs te maken, dat hij alles verrcht had voor de eere Gods en het welzijn der kerk, maar dat geweten voegde er telkens aan toe: En voor het welzijn van uw beurs.
Ofschoon de Drost geen voorzitter was, moest hij echter wel mede plaats nemen achter de lange tafel, waar de beide zusters voor gesteld waren, toen het verhoor begon. En het was hem aan te zien, dat hij veel meer onrust gevoelde dan Maria en Blanda, die weldra getuigenis zouden moeten geven van hetgeen zij op grond van Gods Woord feeleden. De Heere liet de beide zusters echter niet beschaamd staan. Hij maakte Zijn Woord waar, wanneer dit zegt: En wanneer zij u henenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zoo zijt niet bezorgd, hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult. Want de Heilige Geest zal u in die ure leeren, hetgeen gij spreken moet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1947
De Banier | 8 Pagina's