Een hoogst ernstige boodschap
maar die God, in Wiens hand uw adem en bij Wie al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt. Daniël 5 : 23 b
Koning Belsazar heeft 'n groot feestmaal aangericht waarbij alle autoriteiten van Babel zijn uitgenodigd. Hij vergreep zich daarbij aan de heilige tempelvaten, die Nebukadnezar uit Jeruzalem had meegevoerd, Maar wanneer de feestvreugde oplaait, komen er plotseling vingeren van eens mensen hand voort, die schrijven tegenover dz kandelaar, op de kalk van de wand van het koninklijk paleis. Een geweldige schrik vaart door de feesthoudende menigte, die de afgoden van Babel dient en eert. Inzonderheid de koning zelf is er geheel verslagen van. Hij wil nog opstaan maar het gaat niet. Zijn knieën knikken en hij wordt vaalbleek als een lijk, nu God als de spelbreker op dit feest in Babel optreedt.
Eerst neemt men zijn toevlucht tot de geleerden en wijzen der wereld, die het schrift niet kunnen uitleggen-waardoor de verwarring in de feestzaal toeneemt. Maar door dit rumoer van stemmen wordt de aandacht van de koningin getrokken, die op Daniël wijst, een van de gevankelijk weggevoerden uit Israël, Wanneer Daniël voor de koning komt, zegt hij tot hem, dat hij wel de afgoden van goud en zilver, hout en steen geprezen heeft, maar (en nu volgt waar het op aankomt) die God de allerhoogste en enige God. hebt gij niet verheerlijkt, noch groot gemaakt.
De verheerlijking Gods is het doel, waartoe Hij de ganse schepping heeft voortgebracht. Daartoe heeft Hij de mens gezet als 't pronkjuweel der schepping in de hof van Eden, opdat hij met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen,
Adam leefde in de gunst en gemeenschap met Zijn Schepper en Formeerder en kende zijn God aan de wind des daags. Hij had maar één doel voor ogen en dat was God eren en dienen met zijn ganse hart. Hij is het waardig gevreesd en gediend te worden om Zijns Zelfswil, De mens, geschapen naar het beeld en de gelijkenis Gods, verheerlijkte God, zijn Schepper. Maar het heeft de mens niet goed gedacht God in erkentenis te houden en hij heeft Hem de rug toegekeerd en niet het aangezicht. Hij heeft het oor te luister gelegd aan de influistering des bozen en hij heeft zich losgescheurd uit de gemeenschap Gods en ligt nu terneder in de geestelijke dood. De mens van nature is een vijand van God, van nature geneigd God en zijn naaste te haten i.p.v. God te verheerlijken. Hij is het gebod des Heeren ongehoorzaam geworden en is in opstand gekomen tegenover de Koning der koningfen. Nu is zijn levensdoel alleen satan en de zonde en de wereld te dienen, ja zijn eigen-ik te prijzen en in het middelpunt te plaatsen.
Het woord dat Daniël tot Belsazar zei3e geldt ons allen, hoofd voor hoofd. Weet dan, dat God Zijn beloften, maar ook Zijn dreiging vervult; , , Ten dage als gij daarvan eet, zult ge de dood sterven". En straks, als God het niet verhoedt, zult g^e door de tijdelijke dood verzinken in de nacht van eeuwig sterven en wanhoop.
Want gij en ik, lezer of lezeres, hebben die God niet verheerlijkt, in Wiens hand onze adem is. God die ons geschapen heeft en gedragen tot op dit ogenblik en die uit de hemel schouwt en ziet alle mensenkinderen. Is dit u al eens tot smart en droefheid geworden? Zie, zal het wel zijn op reis naar de eeuwigheid, zullen we daarvan persoonlijk iets moeten Ieren verstaan en wel bij zielsbevinding. Dat wordt alleen geleerd door de ontdekkende werking van de Heilige Geest, die de zondaar doet verstaan, dat hij gezondigd heeft tegen een alwetend, goeddoend, heilig en rechtvaardig God, dat hij gedaan heeft, dat kwaad is in Zijn ogen. Dan te beseffen en te gevoelen dat hij zo niet voor God zijn Rechter kan bestaan, druipt zijn ziel weg van treurigheid en klagen waar zij zich nu door de zonde niet meer bevindt een instrument, waardig en geschikt om God te loven. Dat was dan ook de kenmerkende klacht van Jesaja in het roepingsvisioen, als hij tegenover de majesteit van Gods heiligheid uitriep: „Wee mij, want ik ben een man onrein van lippen",
Jesaja mishaagde zichzelf vanwege zijn zonden. De lof der engelen aan God toegebracht in dit ogenblik, moest ook door hem worden overgenomenifi, dan ach onrein van lip> pen bevindt hij zich daartoe niet in staat uit zichzelf en perst die bewustheid het wee mij uit de ziel. Van de akker zijns harten is in eeuwigheid geen vrucht te verwachten, die Gode welbehagelijk zou zijn.
Zulk een kent bij de geestelijke ontdekking van zonde en schuld een hartelijk leedwezen, dat hij God door zijn zonde vertoornd heeft. Dat is niet maar alleen gevoel, leed en droefheid over de ellende, waarin wij ons bevinden, doch bovenal oprecht berouw, innig leedwezen, zieldoordringende en vervullende smart over onze zonde en schuld, als overtreding van Gods heilige wet, als zonde tegen Gods hoge Majesteit en volzalig Wezen. Het smart hem met belijdenis van zonde voor God te komen, die zo recht had op de verheerlijking van Zijn Naam en die nu uit zijn mond moet horen: „Ik ben uw gramschap dubbel waardig, want ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u" en dat alles vanwege de liefde Gods in het hart uitgestort. Ja uit de liefde Gods leren zij Gods recht toevallen en persoonlijk schuldenaar worden, in betrekking op de Heere in al Zijn deugden.
Hun begeerte is om God groot te maken. Zijn eer en .deugden te verhogen. De dichter betuigt ervan: , , Wanneer zal ik naad'ren voor Uw ogen, in Uw huis. Uw Naam verhogen? En nu wordt het in de weg van ontdekkende genade onmogelijk aan hun zijde om in de gemeenschap Gods te komen vanwege de breuk tussen God en hun ziel, die zij niet kunnen helen. Ze zouden niet zalig willen worden als Gods deugden geschonden werden, alhoewel zij evenmin God zouden kunnen vloeken in de rampzaligheid. Daarom mede, willen ze behouden worden en uit die oorzaak roepen ze om behoudenis.
Wat wordt hun dan Christus noodzakelijk, dierbaar en gepast in de belofte en in de weg der ontsluiting, Christus die voor het oog der ziel wordt ontsloten, In Hem de mogelijkheid van zalig worden, ja nu is 't mogelijk behouden te worden in het teken van recht, want die Borg heeft door Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid alle deugden des Vaders opgeluisterd. Zalig voorrecht, zulk 'n Borg te leren kennen in Zijn algenoegzaamheid en in Hem geborgen, uit Hem bediend, Gode eer en heerlijkheid toe te brengen, hier bij aanvang en straks eeuwig in volkomenheid, waar geen zonde-en geen strijd meer zijn zal. Maar nu kan zulk een niet rusten voor hij die Borg als een geschonken Borg mag ontvangen en zalig mijnen in 't levend geloof, dat een gave Gods is, en door Hem en in Hem met God verzoend te worden.
Kent ge^ de verwondering bij ogenblikken, dat God u nog gespaard heeft? U die niet anders deed dan Zijn naam en eer ontluisteren? Kent ge iets van het genoemde bij waarachtige bevinding? Is uw feesten ter verheerlijking Gods? Of is u dit alles nog vreemd en nog geen oorzaak van smart en vernedering geworden? Ge mocht dan heden bedenken wat tot uw eeuwige vrede dient. Indien ge zult sterven, zoals ge geboren zijt. zult ge moeten sterven en niet kunnen. Dan is het vreselijk 'n vreemd God te ontmoeten, waarbij alle godsdienst en vroomheid zullen ontzinken in het gericht. Bij waarachtige vreze Gods wordt de wereld met zijn festijnen waardeloos bij de waardevolheid van God en Zijn gemeenschap. Verheerlijking Gods brengt mee eigen ontluistering, doch dit wordt alleen door genade geleerd. God op het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd, In de verootmoediging wordt God groot gemaakt.
Bidt God om waarachtige wederbaring door Woord en Geest voor het te laat is.
De wet in het Koninkrijk Gods is: door de dood naar het leven en door de vernedering naar de verhoging. De mens van nature zoekt zijn eigen eer en verheerlijking ook op het feest, wat in onze donkere dagen helaas wordt gehouden, in Godsverzaking en zondedienst. Hebt gij al door Gods genade u als een eerrover Gods leren beschuldigen, God rechtvaardigen en u zelf veroordelen?
Zo neen. Haast u dan om uws levens wil. Houdt u verre van de paden der zonde en der ongerechtigheid en God geve u Hem nodig te hebben voor tijd en eeuwigheid, Zoekt de Heere en leeft.
Sch.
Ds. P. J. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1947
De Banier | 8 Pagina's