Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII,

Zich reeds verheugend in de goede vangst, welke hij die avond meende te zullen doen, begaf Alfonso zich naar zijn cel. Als naar gewoonte prevelde hij daar eerst, op zijn knieen voor een Mariabeeld liggend, een bepaald aantal wees-gegroetjes om daarna voor zijn avondeten te gaan zorgen. Dit bestond als naar gewoonte uit brood m«t boter en.spek, terwijl een paar kannen bier voor de nodige vochtigheid moesten zorgen. Toen hij met eten gereed was, maakte hij aanstalten om zich op zijn tocht voor te bereiden. Hij ontdeed zich daartoe van zijn monnikspij en haalde uit een kast enige kledingsstukken te voorschijn, welke voor zijn doel bijzonder geschikt waren. Hij trok deze aan, zette een hierbij passend hoofddeksel op en voorzag zich van schoeisel, dat al evenzeer met de kleding overeenkwam. Wanneer men Alfonso zo zag, dan zou men in hem niet de monnik van de priester der Theresiakerk herkend hebben.

Na zich van de tijd vergewist te hebben, bleek, dat het nog wat te vroeg was om nu al reeds op stap te gaan. Hij nam zich daarom voor om eerst nog een uurtje op zijn legerstede te gaan liggen, doch vooraf naaide hij een fles wijn voor de dag. Hij meende ter verwarming nog wel wat nodig te hebben, daar het dis avond buiten wel koud zou ziju. Had Alfonsoi zich wat gematigd, dan zou dit voor hem geen ernstige gevolgen hebben gehad, maar dat deed hij niet. De ene beker na de andere werd geledigd en daar de wijn nog al koppig bleek te zijn, geraakte Alfonso weldra in een beschonkentoestand. Daarbij kwam hij in een steeds vrolijker stemming. Nu eens zong hij zo luid hij maar kon allerlei liederen, dan weer barstte hij in schaterlachen uit en riep hij uit; Ik zal ze wel krijgen, die vermaledijde ketters.

Het laat zich denken, dat Alfonso in deze toestand niet meer geschikt was om de hem opgedragen taak te vervullen. Daar kwam dan ook helemaal niets van terecht. Weldra toch liet Alfonso zich op zijn legerstede vallen en na nog enige tijd in luidruchtigheid te hebben doorgebracht, viel hij in een diepe slaap. En daar er niemand was, die naar hem kwam kijken-, sliep hij door om eerst de volgende morgen te ontwaken. Zijn hele reiis was zodoende in het water gevallen en zo kwam het, dat men op de boerenbofstede de gehele avond ongehinderd had kunnen samenzijn. Laat in de avond gingen de aanwezigen huiswaarts en Antonius ging met de bewoners der hofstede ter ruste zonder dat hem een haar van het hoofd gekrenkt werd.

De volgende morgen nam hij zich voor om de hofstede te verlaten.

Waar zou hij echter heen gaan? Reeds vele bezoeken had hij in de omtrek afgelegd en tal van bijeenkomsten gehouden. Zo rees bij hem de vraag of hij het maar niet zou wagen om naar Antwerpen terug te keren. Er waren al weder een paar maanden sedert de laatste overval verstreken en met verlangen zag hij uit naar het ogenblik, dat hij de leden der Antwerpse gemeente weer ontmoeten mocht. Dat verlangen werd al sterker en sterker en eindelijk kon hij aan die drang geen weerstand meer bieden. Laat ik gaan, zo sprak Antonius bij zichzelf, waar God mij als diaken geplaatst heeft, daar is tenslotte hoofdzakelijk mijn roeping. Laten de vervolgers mij desnoods doden, mijn leven is in Gods hand. Het is een slecht soldaat, die uit vrees voor de vijand zijn post verlaat.

Zo ondernam Antonius de reis naar Antwerpen, waar hij behouden aankwam. Met grote vrijmoedigheid bezocht hij opnieuw kranken en lijdenden in de woningen en in de gasthuizen. Op pleinen en markten sprak hij de mensen aan en wekte hen op om het heil hunner onsterfelijke zielen niet te verwaarlozen. Hierbij liet Antonius het echter niet. Hij ging ook voort met het beleggen van bijeenkomsten, waarbij hij predikers uitnodigde om voor de ge meente het Woord Gods en de heilige Sacramenten te bedienen. In Antwerpen zelf durfde hij dit echter niet meer aan. Buiten de stad echter wist Antonius wel plaatsen te vinden, waar men kon samenkomen. Nu eens diende een of ander pak huis als plaats van samenkomst, dan weer een schuur of kelder. En die bijleenkomsten waren gewoonlijk zeer druk bezocht. De 'een gaf het door aan de ander en zo gebeurde het op een keer, dat in een schuur zoveel volk was opgekomen, als nog nimmer was aanschouwd. Niet alleen uit Antwerpen zelf, doch ook uit de omliggende dorpen en verspreid liggende boerderijen waren de mensen opgetrokken om de bediening des Wo'ords te kunnen bijwonen. O, wanneer wij op die tijden letten en dan nu zien, hoe vaak het opgaan naar Gods huis uit sleur en gewoonte, zonder de rechte zielsbegeerte, plaats heeft, hoe moest dan schaamte ons aangezicht bedekken! Wat zien we nu veeleer 'n verbijten en vereten van elkander. Toen echter was het de band der liefde, die samenbond en op deze bijeenkomsten van toepassing deed zijn hetgeen de psalmberijming van die dagen aldus vertolkt:

Siet hoe fijn en lieflijk is 't allen stonden. Dat broeders in eendrachtigheid bevonden, 't Saemenwonen in vrede goet; Suicks is ganschelick gelijck een balsem soet, Die op dat hooft Aaróns was seer klaar Uitgestortet in 't openbaar, delijkheden in, of tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Euro pa zijn taak op zodanige wijz-^ heeft vervuld, dat mede daardoor nationaal-social, beginselen of denkbeelden dan wel ideologieën van de vijand ingang zouden hebben kunnen vinden, kan vi^orden ontzet van het recht om in enige journalistieke oï leddende niet-journalistieke functie in het perswezen werkzaam te zijn. Eveneens kan van dit recht worden ontzet hij, die in een leidende nietjournalistieke functie in een zodanig onderdeel van het perswezen is aangebleven, waarin anderen hun journalistieke functie uitoefenden op de wijze als hierboven omschreven".

Het is kenmerkend, dat in dit artikel alleen „van het Rijk in Europa" gesproken wordt. Waarom niet van het Rijk ook buiten Europa, b.v. Indië? Ook hier weer die ergerlijke ongelijke rechtsbedeling. Het is en blijft toch hoogst ergerlijk, dat men in het ene deel van het Rijk hen straft, die men in een ander deel in de gestoelten der ere mede verheft en huldigt. Doch dit daargelaten. De hoogst vage bewoordingen, waarin dit artikel vervat is, hebben in het verleden aanleiding gegeven tot allerlei willekeurige uitspraken van de Perscommissies en zullen bij het hoger beroep dit ook weder zeer geredelijk kunnen doen. De onveranderde en onverkorte handhaving van dit artikel, zoals het ook tevoren luidde, zal de lust en neiging om in hoger beroep te gaan stellig bij menigeen zo al niet geheel doen overgaan, dan toch stellig zeer verzwakken. Dit artikel is daarom te meer nog verwerpelijk, dewijl het belet, dat wat er voor goeds door enige persoon of courant is gedaan, bij het bepalen van de uitspraak in aanmerking mag worden genomen. Dit artikel geeft daarenboven de rechter maar al te zeer een stok in de hand om te slaan, wie hij wil slaan. Artikel 6 levert ook al niet weinig gegronde bezwaren op. Het luidt:

1. De Commissie kan bepalen, dat gedurende een door haar vast te stellen tijdvak van ten minste 3 jaren geen persorgaan mag worden uitgegeven onder door haar aangewezen naam of namen van een tijdens de bezetting verschenen persorgaan, waarvan één of meer der in artikel 2 lid 1 bedoelde medewerkers op grond van dat artikel of van artikel 2 van het Tijdelijk Persbesluit 1945 is of zijn ontzet van recht.

2. Een bepaling van de Commissie als bedoeld in het vorige Idd geldt mede voor een naam of namen, die een sterke gelijkenis vertonen met een naam of namen, waarop deze bepaling van toepassing is".

Over dit artikel willen wij allereerst het Voorlopig Verslag aan het woord laten. Wij lezen daarin op bladzijde 10:

„Vele leden hadden groot, deels zelfs onoverkomelijk bezwaar tegen het feit, dat de Perszuiiveringscommissie alsnog achteraf de bevoegdheid krijgt om het gebruik van een bepaalde naam van een persorgaan te verbieden. Deze aan de Commissie toegedachte bevoegdheid wordt afhankelijk gesteld van de vraag of één of meer der in artikel 2, lid 1. bedoelde medewerkers is of zijn ontzet. Er zijn — aldus werd opgemerkt — weinig of geen persorganen in Nederland aan te wijzen, waarvan niet één of meer der medewerkers voor langer of korter tijd is ontzet geweest, zodat door de bevoegdheid in dit artikel bedoeld, theoretisch alle of bijna alle persorganen met verlies van hun naam worden bedreigd. Dat zijn dus zowel bladen, die reeds weer onder de oude of min of meer gelijkluidende naam verschenen zijn, als die, welke niet of nog niet zijn teruggekeerd. De tekst van artikel 6 veronderstelt, althans laat toe, dat de Commissie na de totstandkoming der wet opnieuw een groot aantal bladen gaat zuiveren en daartoe materiaal gaat verzamelen, teneinde te beoordelen of een krant van haar naam moet worden beroofd. Algemeen was men van gevoelen, dat het nimmer de bedoeling mag zijn, dat dit artikel alleen toepassing zal mogen vinden met betrekking tot namen, wier dragers nog niet zijn teruggekeerd. Een dergelijke discriminatie behoort in de Nederlandse wetgeving niet thuis. Gevraagd werd of de minister, toen na hernieuwde overweging deze bepaling ook in dit ontwerp gehandhaafd bleef, een bepaalde courant op het oog heeft gehad. In de Memorie van toelichting wordt immers gesproken van couranten , , hoe hoog ook in aanzien vóór de oorlog".

Voorts werd in het Voorlopig Verslag er op aangedrongen, dat elke schijn, alsof de bedoeling zou zijn 'n onteigening uit te spreken ten voordele van concurrenten, moet worden vermeden. Ook lezen wij in het Voorlopig Verslag ten aanzien van dit artikel nog: „Het werd algemeen afgekeurd, dat de Commissie een discretionnaire bevoegdheid ontvangt om zonder wettelijke normen in deze tere materie beslissingen te nemen".

In weerwiil van het ongunstige oordeel, dat in het Voorlopig Verslag over artikel 6 werd uitgesproken, heeft de Minister dit artikel toch gehandhaafd, hij heeft in zijn Memorie van Antwoord onder meer dienaangaande verklaard: „Enerzijds toe gevend, dat theoretisch alle bladen, waarvan journalisten of leidende personen ontzet zijn van het recht in de pers werkzaam te zijn, moet men aan de andere kant niet vergeten, dat het in de bedoeling ligt, dit artikel slechts in uitzonderlijk sprekende gevallen toe te passen, namelijk alleen bij die kranten, die apert fout geweest zijn. Uit de aard der zaak heeft noch de Commissie voor de Perszuivering, toen zij haar wensen op dit punt kenbaar maakte, noch'ondergetekende één bepaalde krant op het oog".

Ongetwijfeld heeft dit artikel 6 zeer bedenkelijke kanten. Hoe kan, zonder dat daarbij enige wettelijke norm werd aangegeven, uitgemaakt worden of een krant al dan niet , , apert fout" is geweest? De beoordeling daarvan door de Perscommissie moet op geheel subjectieve grondslag berusten. De deur voor de uiterste willekeur is hierbij wagenwijd opengezet. Alle gelegenheid om concurrerende bladen te treffen wordt hierbij geboden. De rechter wordt hier een stok in de handen gegeven om te straffen wie hij belieft te straffen.

De Minister heeft de Commissie in de gewisselde stukken wel verdedigd tegen het verwijt van partijdigheid en van „beoordeling van concurrenten", maar de klachten daarover zijn ten aanzien van de gedane uitspraken talrijk vele geweest en waren allerminst van grond ontbloot. Het valt dan ook wel scherp af te keuren, dat al deze willekeur opnieuw — en niemand weet voor hoe lang — bestendigd wordt.

De artikelen 16 en 17 geven de Persraad de bevoegdheid, wanneer de Commissie daartoe de noodzakelijkheid te kennen geeft, voor de tijd van telkens ten hoogste één jaar ter verzekering van de zuivering van 't Nederl, perswezen een beheerder op kosten van de onderneming te benoemen. Dat aan deze artikelen ook grote bezwaren kleven, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Zij herinneren ons maar al te zeer aan het instituut der „Verwalters", hetwelk tijdens de bezetting te recht zulk een geduchte ontevredenheid alsook scherpe afkeuring heeft verwekt. Daarbij komt nog als een niet gering bezwaar, dat de Regering door middel van de beheerder haar preventieve censuur op de inhoud van een krant kan uitoefenen. Ook kau niemand ontkennen, dat he^ voor een bedrijf geen geringe financiële last is, als het met een bewind-•> oerder van regeringswege wordt belast.

De overige artikelen — het wa'sontwerp telt er 32 — lopen verder grotendeels over de Commissie vour Perszuivering, het certificaat van geen bezwaar, de maatregelen tevei zekering van de zuivering van het Nederlandse Perswezen en de Persraad. Na hetgeen wij daarvan opgemerkt hebben, gevoelen wij geen behoefte om daarover in nadere bijzonderheden te treden. Te me2r niet, als wij bedenken, dat wij voorshands nog maar met een , , Noodvoorziening Perswezen" te doen hebben en ons ook thans na twee jaren geen definitieve regeling van regeringswege voorgesteld wordt, Wij betreuren dit wel heel sterk. Het is toch hooig tijd, dat aan al de willekeur, ongelijke en onrechtvaardige uitspraken en handelingen ook op dit terrein finaal een einde gemaakt wordt.

Helaas zijn wij daar nog niet aan toe. De gruwelijkste willekeur, de meest ongelijke en onrechtvaardige bejegening, een volkomen rechtsonzekerheid blijven ten aanzien van het Nederlandse perswezen — wie weet hoe lang nog — voortbestaan. En dit is wel bijzonder lerg, dewijl het zulk een hoogst belangrijke zaak, als het perswezen buiten enige twijfel is, geldt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1947

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1947

De Banier | 8 Pagina's