In de nood van hei oordeel, een ropstem tot bekering
Nu dan ook spreekt de Heere, bekeert u tot Mij met uw ganse hart. En dat met vasten en geween en met rouwklage en scheurt uw hart en niet uw klederen. Joel 2 : 12 en 13a.
Met een emstvalle roepstem kwam e Heere eeimiaal temidden van het ordeel, tot het oude Israël.
in de dagen van de profeet Joel, wandelde God met Zijn 'Oordelen oner Zijn volk. Wij vinden deze oorelen omschreven in voorgaande erzen:
De aarde zal zich beroeren, de hemel even. Een vreselijke droogte had e inwoners van Juda geteisterd,
och dat niet alleen, maar om de ker dezer oordelen te vervolma-; n, komt daar over het land een sirleger van sprinkhanen, zodat de ofeet uitroept: Wat de rups heeft fergelaten, heeft de sprinkhaan afgetenj en wat de sprinkhaan heeft rergelaten, heeft de kever opgegen. Doch nu komt de Heere met een epstem tot bekering, n.l, dat zetedden van die oordelen zich zou" n wenden tot de Heere, en dat iet hun ganse hart, met vasten en ween en met rouwklage.
Kwam nu de Heere eenmaal in Zijn derbuigende goedheid met die raad t Juda, deze raad temidden vaa t oordeel geldt ook thans. Krachns Gods gerechtigheid en waarïid. zijn ook thans Zijn oordelen op irde. De toekomst is onheilspelnd, we ontwaren allerwege, dat de inde van land en volk toeneemt. e nationale zonden worden steeds eerder. En daarom tot dit hartheuren, weenen en rouwklagen er de zonde van onszelf en van ideren, hebben gij en ik de grootste )odzaak. Immers deze roepstem t bekering komt niet tot sommigen, ier zonden openbaar zijn en in 't Jg lopen boven die van anderen, een toch, wanneer God door de eest der uitbranding en der ontdeking onze verborgen zonden stelt in licht van Zijn heilig aangezicht en ï binnenkameren van de buik door-: ht, we zien in de geestelijkheid m Gods wet; Dan wordt vervuld:
Wanneer Gods Geest in 't hart»e daalt, m 't boze te doen zien, ezwijmeld, door dit licht bestraald, > u hij van afschuw vliên. eschokt in 't hart, roept men sidderende uit: hier binnen een woning voor God?
Dan zien we onszelf als 'n onreine, iens gerechtigheden zijn als een ïgwerpelijk kleed,
Mederen scheuren en rouwklagen, t kan nog buiten ware genade oman, dit zien we bij Achab en bij de neviten. De gevolgen der zonden, spijt over één of andere daad. De gst voor straf. De slagen der consciëntie kunnen iemand doen roepen om bekeerd te worden. En toch geen waarachtige hartsvernieuwing.
Zulk een kan rust vinden in zijn tranen, en als de consciëntie maar tot zwijgen is gekomen, maar het was hem nooit te doen om de Persoon zelve en Zijn alles te boven gaande zoete gunst, 't Was maar uitwendig vertoon en geen zaak des harten.
De waarachtige bekering echter gaat van binnen uit. Begint mei hartscheuren en geschiedt in de al oude weg Vcin waarachtige hartveranderende genade, waarvan de tekst spreekt.
Zulk een bekering kenmerkt zich daarin, dat zij verbroken en verslagen leert wenen en rouwklagen, niet om de gevolgen der zonde, neen, want als ze recht onder God met hun schuld mogen komen, roepen ze uit: Al wat ik heb boven de rampzaligheid heb ik verbeurd. Ze krijgen daarom dan ook een welgevallen in de straffe hunner ongerechtigheid.
En dat geschiedt alleen uit kracht van de liefde tot God en zijn zalige deugden,
Hoe wordt ooit het door mij geschonden recht Gods hersteld, hoe komt God door mij aan Zijn eer, hoe wordt ik rechtvaardig voor God. Dat wordt de vraag uit de door schuldbesef getroffen en verslagen ziel. Ze ziet door Goddelijke ontdekking in zich zelf daartoe een totale onmogelijkheid. En hoe dieper ze nu een inzicht krijgt in de Goddelijke deugden, hoe groter ze haar schuld ziet. Hier wordt zonde, zonde, en schuld, schuld. Van ons zelf zullen we nooit zondaar worden, maar God nsoet ons zondaar en een verloren mens maken. En daarom kunnen gij en ik nooit genoeg vragen, om het licht van de H. Geest, dat ons met onze ware toestand bekend maakt.
Dan leert hij zich aanklagen en veroordelen met Ps. 19 uitroepen: Wie zal de afdwalingen verstaan? En met Job zich verfoeien in stof en as.
Vernederd en vertederd buigen ze in hun schuld voor de Majesteit des Allerhoogsten, ziende zichzelf zo diep ellendig, zo onrein en melaats, zo vol van wonden, striemen en etterbuilen, die niet uitgedrukt, noch verbonden zijn. Hier leren ze met een Efraïm op de heup kloppen en in 't licht van Gods gerechtigheid en eigen ellende wenen en klagen: 'k Ben door Uwe wet te schenden krom van lenden, enz.
Doch nu is dit tevens de aard van zulk een bekering. Dat, waar deze dingen in 't hart zijn, daar willen z« nu niets liever dan die schuld aan de Heere uitklagen, Hem belijdenis doen, tegen wie ze zwaar en menigmaal gezondigd hebben. Dezelfde Geest nu die de zondaar ontdekt wordt in Zach. 12 : 10, beloofd als de Geest der genade en der gebeden. Die met David doet belijden: k Bekend' o Heer, aan U, oprecht mijn zonden. En met een Job doet uitroepen: l doodde mij de Heere, nochtans zal ik op Hem hopen. Zulk één zegt wel eens door zijn tranen heen: et is aan mijn zijde verloren maar, misschien is er bij God nog een weg, nog een mogelijkheid om die welverdiende straf te ontgaan en weder tot genade te komen, om die gunst deelachtig te worden, Die mij beter is dan hel leven. Wie weet, Hij mocht Zich wenden, en daarom houden ze niet af hart en oog, op te heffen naar omhoog. Maar als dat dan ook gebeurt, naeir God schreiend volk, als de Heere Zich wendt, dan brengt Hij alles mee, en wordt de mogelijkheid in de onmogelijkheid geboren.
Dat is in Hem, Die ecuwig gezegende en alles te boven gaande dierbare Immanuël, Die het enig betalende rantsoen, 't enige schuld - maar ook het enige dankoffer is. Door Wien wederom de gunst van Jehova een naar God wenend en zuchtend volk toestroonit.
En dit geschiedt in een weg, waarin ze uit al hun tranenwerk, als grond, uitgezet worden. Om die zielsvemederende, Christus verhogende en God verheerlijkende les te leren, dat de weg tot God niet gelegd is door tranen, maar door het dierbare en gezegende bloed van het heilig Godalam, Die 't gans enige en algenoeg zame voorwerp is, voor het naar God schreiend en vluchtend Sion. En zo deze Middelaar ons is geopenbaard, Hij werd onze vrede, onze verzoening, onze toevlucht in alle nood; dan zullen we Hem ook kunnen ontmoeten straks als Hij komt op de wagenen van gericht en oordeel. De Heere lere het ons door Zijn lieve Geest tot roem van Zijn onvolprezen Naam.
Dr.
Ds. Sm.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1947
De Banier | 8 Pagina's