Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bedenkingen tegen handhaving van artikel 36 weerlegd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bedenkingen tegen handhaving van artikel 36 weerlegd

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

4

Uit het slot van het vorig artikel kwam reeds duidelijk naar voren, dat onze vaderen niet het beginsel voorstonden, dat de overheid, als daartoe in volstrekte zin onbevoegd, zich te onthouden heeft van elke rechtstreekse bemoeiing met de godsdienstige ontwikkeling der natie. Neen, zulk een beginsel was hun ten enenmale vreemd. Naar hun vaste overtuiging behoorde de koning van Spanje als hun wettige Overheid wel degelijk kennis te nemen van hetgeen zij beleden en was het zijn dure plicht om het voor de ware godsdienst op te nemen. Daardoor zou hij, zoals zij hoopten, moeten bekennen, dat zij ten onrechte scheurmakers, ongehoorzamen en ketters werden genoemd, aangezien lij niet slechts voorstonden de voornaamste punten van het Christelijk geloof, vervat in het Symbolum en algemeen geloof, maar de gehele leer, door Jezus Christus tot ons leven, rechtvaardigheid en zaligheid ons geopenbaard, zoals die is verkondigd door de Evangelisten en Apostelen, bezegeld door het bloed van zo vele martelaren, zuiver en ongeschonden bewaard in de eerste gemeenten, totdat zij door de onwetendheid, hebzucht en eerzucht der priesters, door menselijke zonden en instellingen, in strijd met de reinheid van het Evangelie, werden, bedorven,

Zij kwamen er voorts tegen op, dat hun tegenpartijders onbeschaamd loochenden, dat dit een kracht Gods tot zaligheid is voor ieder die gelooft, terwijl zij hen veroordeelden en vermoordden, omdat zij zich niet hielden aan wat er niet in gevonden wordt. En zij wezen er_in hun brief nadrukkelijk op, dat bedoelde tegenstanders zich ook later jegens de Heilige Geest niet kunnen verontschuldigen, wanneer zij zeggen, dat alle schatten der wijsheid Gods en de middelen, overvloedig en genoegzaam tot de zaligheid, niet in het Oude en Nieuwe Testament vervat zijn, zodat hun verzinselen nodi^ zijn. Die bovendien ook nog zeggen, dat diegene vervloekt is, alsook de menselijke samenleving onwaardig en niets anders waardig dan met lichaam en ziel in de afgrond te worden geworpen, die deze verzinselen niet in zulke hoge waarde houdt en nog hoger schat dan het Evangelie,

Daartegenover stelden de opstellers der Geloofsbelijdenis het woord van de Apostel: „Doch al ware het ook dat er een Engel uit de hemel U een Evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt". En ook wezen zij op | Johannes, die zijn profetie met deze woorden besluit: „Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn"

Hun brief vervolgend, wijzen zij er op, dat Jezus heeft gezegd, dat Hij ons bekend heeft gemaakt wat Hij van zijn Vader gehoord heeft. En zo Hij al, wegens de zwakheid der Apostelen, hun iets verzwegen heeft, zo beloofde Hij nochtans hun dat door de Heilige Geest te zullen openbaren. Die belofte had Hij, naar hun vaste overtuiging, gehouden, Deswege zijn de verborgenheden, vervat in het Evangelie en de ge' schriften der Apostelen, geschreven volgens de genoemde belofte en het ontvangen van de Heilige Geest ieruit blijkt volgens de mannen, die er aan het woord zijn. dat degeen, die door het woord verborgen, at de Apostelen nog niet konden jrdragen, hunne plechtigheden en jelloze bijgelovigheden verstaan, > zoeven genoemde belofte in strijd et Gods Woord, misbruiken.

aarom richtten zij zich tot de koing en zij baden hem ootmoedig, in naam van Hem. die hem gesteld e j en staande hield in zijn koninkjk, niet toe te laten, dat zij, die oor geldzucht, eerzucht en andere oze drijfveren geleid werden, des onings macht en gezag aanw^endden m naar hunne begeerten te handen en zich te verzadigen met het oed zijner onderdanen, waarbij zij e goede ijver der godsvrucht en odzaligheid onderdrukten, onder oorgeven van oproer, afwijking, erernis en andere beschuldigingen, armede zij hen tegen de koning pruiden,

a dan voorts er op gewezen te ebben, dat 't nooit anders was gelest of de wereld heeft het licht ehaat en is tegen de waarheid opiestaan, stelden zij de koning deze raag: „Zou intussen hij, die het roord der waarheid in de mond eeft, oproerig zijn, omdat de lieden ich daartegen verklaren? " En zij aven daarop ten antwoord: „Integendeel; het oproer en de ergernisen moet men toeschrijven aan de nverzoenlijke vijand van God en de lensen, aan de duivel, die, om zijn acht niet te verliezen welke betaat in afgoderij, valse godsdienst, oererijen en andere talloze zonen, die door het Evangelie verooreeld worden, zich te weer stelt en erheft om de voortgang van het vangelie te stuiten. Hierbij moet len nog voegen de ondankbaarheid er wereld, die in plaats van met ankbaarheid het woord van hun leester Herder en God te ontvangen, zich daartegen verzetten en aich met niets anders verontschuldigen dan met de langdurigheid van tijd, waarin zij in hun dwaling hebben geleefd die zich door dit middel verklaren tegen Hem, die de wereld en de eeuwen gemaakt heeft en voor wie alle dingen tegenwoordig zijn"

In het bovenstaande hebben we bijna in zijn geheel de inhoud van de brief, welke de opstellers der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis de koning van Spanje in het jaar 1562 tegelijk met de Geloofsbelijdenis zelf, toezonden, weergegeven. We zeggen bijna, want er komt nog een sluitstuk, dat voor het onderwerp, hetwelk ons thans bezighoudt, van de allergrootste betekenis is. En wel hierom, omdat uit dat slot zo onwedersprekelijk het beginsel der vaderen blijkt met betrekking tot de roeping der overheid ten aanzien van de ware dienst van God. Nogmaals zij er daarbij aan herinnerd, dat zij deze roeping voorhielden aan de roomse koning van Spanje, die de Hervorming en haar aanhangers een dodelijke haat toedroeg en van wie, tenzij dat God ingreep, niet te verwachten zou zijn, dat hij de leer der Reformatie als de ware leer van Gods Woord zou erkennen en het voor die leer zou opnemen.

Tegenwoordig zou het oppervlakkig Christendom zeggen: wat die mensen de roomse koning vroegen was een onmogelijkheid, een dwaasheid, gelijk men dat de staatkundig geretormeerden ook reeds zo menigmaal heeft toegevoegd wegens hun opkomen voor de handhaving van het onverkorte artikel 36 in deze tijd. Toch hebben onze vaderen dat gedaan. Zij hebben de koning als overheid de eis Gods voorgehouden. Daarvan weken zij niet af, van die eis konden-en mochten zij niets laten vallen, ook niet al gold het hier een vorst, die in het bijgeloof ver­ strikt en van de leer der waarheid een vijand was.

Waarmede besloten zij dan hun brief, zal men vragen? Wij zullen u niet langer op het antwoord laten wachten. Het slot van de brief luidt als volgt:

Het komt u toe, genadigste heer, keimis van deze zaken te nemen, ten einde u tegen de dwalingen te verklaren hoe diep zij ook door verloop van tijd zijn ingeworteld en de onschuld van hen te beschermen, die tot heden in 't recht meer verdrukt dan verhoord werden.

Alzo, de Heere zegene u en beware u, de Heere late zijn aangezicht over u schijnen en bescherme en onderhoude u in alle voorspoed. Amen",

Ziehier dan lezers, wat deze mannen, die leefden in een tijd toen de mutserds rookten en elk ogenblik in gevaar waren, dat ook zij aan de vlammen zouden worden prijsgegeven, beleden in zake de roeping der overheid ten opzichte van het onderwerp, dat wij thans behandelen. Zouden wij dan, naar het voorbeeld der Gereformeerde Kerken, die dit gewichtig beginsel uit de Geloofsbelijdenis hebben geschrapt, dat beginsel prijsgeven en gaan verkondigen, gelijk de Antirevolutionnaire Partij in haar Program van Beginselen doet, dat de overheid zich te onthouden heeft van de rechtstreekse bemoeiing met de godsdienstige ontwikkeling der natie en maar moet laten groeien wat groeien kan en wil?

Verre zij dit van ons. Dat zou een verloochening zijn der vaderen, die dat beginsel vertolkt in artikel 36, ten volle onderschreven, omdat het naar hun vaste overtuiging geheel en al conform den Woorde Gods is. Gelijk ook inderdaad het geval is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 juli 1947

De Banier | 8 Pagina's

Bedenkingen tegen handhaving van artikel 36 weerlegd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 juli 1947

De Banier | 8 Pagina's