Voor Oud en Jong
VIII.
Door middel van het nichtje van Elisabeth's gastheer, dat als naar, gewoonte, de melk aan het klooster bezorgde, werden af en toe berichten ontvangen. Zo vernamen zij al spoedig, dat de beide nonnen, die Elisabeth's vlucht bewerkt hadden, door de priores ter verantwoording waren geroepen en door deze van medeplichtigheid verdacht werden.
Daar hiervoor echter geen enkel bewijs bestond en de nonnen beslist ontkenden iets met de ontvluchting uitstaande te hebben, werden zij verder ongemoeid gelaten, Hoe het met deze nonnen verder is gegaan, is ons niet bekend, omdat de historie er over zwijgt,
Eén der andere nonnen, die wat bijgelovigheid 'betreft, alle anderen verre overtrof, opperde de gedachte dat de sluwe ketterin door de duivel zou zijn weggesleept en in de gracht van het klooster , geworpen. Dadelijk werd toen in de gracht naar net lijk gezocht, maar tevergeefs! Alle hoeken en gaten van het klooster werden nauwkeurig onderzocht, d( ch niets baatte, Elisabeth was weg en bleef weg, Rome liet het daarbij echter niet. De biechtvader zon op middelen om te trachten die vermaledijde ketterin in handen te krijgen en haar voor haar afval en ontvluch ting te doen boeten.
Zo kwam het, dat het melkmeisje op zekere morgen met het bericht uit het klooster kwam, dat alle huizen te Leer zouden worden onderzocht om te zien of de ontvluchtte zich daar ergens ophield, Elisabeth en haar gastheer begrepen toen onmiddellijk dat zij in haar schuilplaats niet meer veilig was en een ander verblijf moest zoeken. Met één van de vrienden, die gedurig in dat huis mede vergaderde, werd over het gevaar gesproken en deze bood zich aan om Elisabeth in de nacht naar Leeuwarden te brengen, naar de woning van Hadewijk, de vrouw van de verdwenen tamboer, met wie de lezer in het begin van ons verhaal reeds kennis heeft gemaakt en in wier woning wij Elisabeth het eerst ontmoetten.
Daar gevoelde Elisabeth zich spoedig geheel thuis; daar genoot zij van de omgang mét vele broeders en zusters in den gelove; daar ontmoette zij meermalen de oom van het ons bekende melkmeisje; daar was het haar een Elim op haar woestijnreis. Daar werd zij door ieder die haar , leerde kennen, geacht en bemind. Zelfs mocht zij daar Menno Simonsz, ontmoeten en met hem spreken over de, dingen van het Koninkrijk Gods, Ook in Leeuwarden bleek Elisabeth echter niet veilig, want ook daar zaten Rome's dienaren niet stil, gelijk wij reeds hebben kunnen zien uit de terechtstelling van Sikke Snijdersz. En dit gold te meer, omdat het optreden en de ontvluchtdng van de tamboer niet slechts opschudding doch ook-argwaan bij de priesters opgewekt had. Tot nu toe hadden ze Hadewijk verder met rust gelaten, nadat gebleken was, dat de tamboer verdwenen was. Door die gebeurtenis met haar man was echter het oog op Hadewijk gevestigd. Menigmaal werd haar uit-en ingang zelfs door de trawanten der inquisitie bespied.
Zo had men ook bespeurd, dat er ten huize van Hadewijk sedert enige tijd een jonge dochter verblijf hield. Toen dan ook uit Leer bericht ontvangen werd van het ontvluchten van een kloosterlinge, wier signalement met het meisje, dat bij Hadewijk woonde, wonderwel overeenstemde, was voor Rome's dienaren de tijd aangebroken om hun slag te slaan.
Zulks geschiedde op de avond van de 15e Januari 1549, Op de vastgestelde tijd kwamen de gerechtsdienaren van Leeuwarden aan de woning van Hadewijk, toen de beide vriendinnen alleen thuis waren. De schout sommeerde haar in naam der wet hem te volgen, waaraan zonder tegenspreken werd voldaan, Hadewijk en Elisabeth werden in de kerker geworpen, nadat zij onderweg veel te lijden hadden gehad van de ruwheden van Rome's dienaren, In de gevangenis werden ze onderzocht. Bij Elisabeth weird een latijnse bijbel gevonden, hetgeen de spotlust der handlangers van de cipier opwekte.
Ha, riepen ze. Zie eens, een latijnse Bijbel, Nu hebben wij, die wij zoch ten; ze is geleerd; ze leest Latijn; ze is zeker de vrouw van Menno Simonsz, Zeg eens vrouwtje, waar is uw man, waar is Menno?
Elisabeth antwoordde echter niet op die onhebbelijke vragen, In haar hart riep zij tot God om ondersteuning. En toen zij daarna in een vuile kerker geworpen was, viel zij op haar knieën en bad om getrouwmakende genade, daar haar vlees zwak was en voor lijden en martelingen terugdeinsde. Toch vreesde zij anderzijds niets zo zeer dan de Heere te verloochenen. Die haar had gekocht met Zijn dierbaar bloed.
Reeds de volgende dag zou zij ondervraagd worden in de pijnkamer van het blokhuis. Die kamer moet men zich niet denken als een vierkante ruimte, van vensters voorzien om het zonlicht toe te laten. Neen, het was een onderaardse kelderruimte zonder vensters, zodat geen enkele straal van het lieflijk zonlicht er toe door drong. Hier en daar was een toorts geplaatst tussen de vloerstenen; het spookachtig walmend licht van die toorts werd weerkaatst door de booggewelven van de onderaardse kelder en hulde alle voorwerpen en ook alle aanwezigen dn een akelige, rosse gloed, In het midden stond een grote, grove pijnbank, Aan de zolder bevond zich een katrol, waarmede de gevangenen werden opgehesen, terwijl door touwtjes om de tenen zware gewichten aan het lichaam werden gehangen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1947
De Banier | 8 Pagina's