Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud  er Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud er Jong

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het onderzoek der kloosters, waartoe koning Hendrik VIII van Engeland onder invloed van Cranmer bevel gaf, leverde de allerdroevigste resultaten op. Allerlei misdaden kwamen aan het licht, waarbij bleek dat de kloosterlingen zich schuldig maakten aan de schandelijkste overtredingen van de geloften der gehoorzaamheid, der armoede en der kuisheid.

We kunnen alle gruweldaden niet opsommen, doch slechts enkele er van vermelden, zoals samenzweringen, doodslagen, onbeschrijfelijke martelingen van andersdenkenden, het munten-van vals geld en meer dergelijke, die in het gewone leven met de zwaarste straffen gestraft worden.

Cranmer deed spoedig na dit onderzoek een algemene kerkvergadering houden, waarop hij de vreselijke levenswijze van vele monniken aantoonde en de noodzakelijkheid aanwees, dat aan dit alles een einde Werd gemaakt. Dit had ten gevolge, dat zeer vele kloosters werden opgeheven en hun goederen tot wereldlijk goed verklaard werden. Tevens deed Cranmer, de bisschop van Canterbury, uitspreken, dat 't tegen Gods Woord strijdt, het bestaan van een vagevuur, de aanroeping der heiligen en de heiligheid der beelden te Ieren.

Zo werkte Cranmer voorzichtig en geleidelijk voort. Toch kon hij niet verkrijgen wat hij begeerde. Koning Hendrik VIII had zich namelijk niet van Rome los gemaakt uit overtuiging van Rome's dwaalleer, doch alleen om zijn zin door te drijven ten aanzien van Anna Boleyn. Daarom stond de koning niet toe, dat enige verandering zou worden aangebracht in de regering der kerk, zodat het stelsel van aartsbisschoppen, bisschoppen enz. bleef, alleen met dit onderscheid, dat die kerkdienaren niet meer verantwoordelijk waren aan de paus van Rome, doch aan de koning. Het lezen der Heilige Schrift was door hem toegestaan. Zelfs had hij onder invloed van Cranmer opdracht gegeven, dat door Coverdale en Tyndale een Engelse overzetting van de gehele Bijbel bewerkt werd, welke in 1538 aan de koning werd opgedragen.

Van handhaving der leer, zoals die naar den Woorde Gods behoort te zijn, wilde de koning echter niets weten. Dat bleek jreeds in 1539, toen hij door het Parlement de „Acte der zes artikelen" deed aannemen, welke door het volk gewoonlijk de „zweep met de zes strengen" werd genoemd.

Deze acte had de strekking om alle neiging tot ketterij, zo mogelijk te voorkomen of te beteugelen, en wie het waagde om een leer te verkondigen, welke van deze zes artikelen afweek, werd met de doodstraf bedreigd. Die zes artikelen hielden in, dat moest worden vastgehouden aan de leer der transsubstantiatie; dat aan de leken de avondmaalsbeker moest worden ontzegd; dat de priesters het huwelijk verboden werd; dat de gelofte van kuisheid van alle priesters werd geëist; dat voor de overledenen in het vagevuur zielemissen moesten worden gedaan en dat de biecht heilzaam en noodzakelijk was.

Cranmer heeft tegen deze artikelen wel zijn stem verheven, voordat ze tot wet verheven waren, maar toch verzette hij zich niet met die drang er tegen, die men van hem had mogen verwachten. Zelfs onderwierp hij er zich aan, zodra de wet was uitgevaardigd en om niet in ongenade bij de koning te vallen, moest hij zijn vrouw terugzenden naar haar bloedverwanten in Duitsland.

De uitvoering dezer acte was zeer streng. Zo werd als ketter gestraft niet alleen hij, die zich rechtstreeks tegen de artikelen verzette, doch ook degene, die een kerkdienst had verzuimd of op vastendagen vlees gegeten of zijn rozenkrans ongebruikt gelaten had. Bisschoppen zowel als ganse scharen van leken werden terechtgesteld.

Eén van de eersten, die de slagen van des konings zweep gevoelde, was John Lambert. Reeds in 1522 was hij gevangen genomen geweest, maar weer los gelaten. Omstreeks 1539 was hij toehoorder van een preek van dr. Taylor, die wij later ook onder de martelaren zullen aantreffen. Toen echter preekte de geleerde doctor nog, dat Christus in het Avondmaal lichamelijk tegenwoordig is. Lambert, die dit aanhoorde, meende niet te mogen zwijgen. Hij meldde zich daarom na de preek bij dr. Taylor aan en vroeg om een gesprek, hetgeen deze echter weigerde, omdat hij het te druk had. Hij verzocht echter aan Lambert om zijn gedachten op schrift te stellen, dan zou Taylor hem later gelegenheid geven er over te spreken.

Lambert voldeed aan dit verzoek. Zijn argumenten bestonden uit tien punten, waarvan hij de waarheid bewees uit de rede, uit de geschriften der doctoren en vooral uit de Heilige Schrift.

Het eerste punt grondde zich op het Woord des Heeren: „Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament",

Dr. Taylor wilde Lambert gaarne voldoening geven en beraadslaagde met dr. Barnes en met Cranmei*. De laatste was in die dagen nog steeds de weifelende persoon, die gaarne naar het inzicht des konings wilde handelen. Ook Gardinier, die fel tegen de hervormden gekant was, hoorde van de zaak. Heimelijk begaf deze zich tot de koning, wie hij aanraadde om met Lambert in alle gestrengheid te handelen, opdat niemand zou kunnen zeggen, dat de koning de ketters begunstigde. De koning luisterde naar deze raad en riep bij proclamatie al de bisschoppen en pairs van Engeland naar Londen, om hem by te staan, als 't rechtsgeding tegen Lambert zou plaats vinden.

Het Friesch Dagblad spreekt zich als volgt over deze zaak uit:

„De Minister zegt: rij maar raak, ook al heb je geen rijvergunning. De Minister zegt: rij maar raak, ook al heb je geen wegenbelasting betaald. De voorschriften, zelfs de wettelijke bepalingen gelden niet, als de Minister het zegt".

En het blad vervolgt in dit artikel:

„Daarvoor wordt de dag des Heeren misbruikt. Het huidige Kabinet verklaart dan ook, dat het een Christelijke politiek voorstaat. Maar de Ministers lachen daarom".

Mijnheer de Voorzitter! Thans dan het antwoord, dat ik van de Ministerpresident

heb mogen ontvangen. Ik houd tegen de opmerkingen van de geachte bewindsman met alle beslistheid staande, dat ik niets persoonlijks tegen hem of één der andere Ministers gezegd heb of ook bedoeld heb te zeggen. Dat dit metterdaad zo is, valt iTiij des te gemakkelijker te bewijzen uit het feit, dat ik mijn klacht en bezwaren, dat er niet in Christelijke geest geregeerd werd, niet alleen tegen dit Kabinet heb geuit, maar ook daarbij meer dan eenmaal de coalitie-Kabinetten betrokken heb. De uitdrukking, dat wij al lange jaren onze klachten en bezwaren op dit punt tevergeefs in deze Kamer hebben laten horen, brengt nog zo veel te meer bewijs bij, dat er niets van persoonlijke aard door mij naar voren is gebracht. Ik zou dit met tal van citaten uit mijn gehouden rede kunnen bewijzen, maar acht dit niet nodig, daar dit met zulk een stelligheid en ook zo bij herhaling gezegd is, dat daarover niet de minste twijfel kan bestaan. Dat het desniettemin toch nog aan de aandacht van de Minister is ontgaan, is mogelijk, maar verwekt bij mij, zacht gesproken, heel grote verwondering. In het bijzonder schijnt één zin in mijn rede de ergernis van de Minister te hebben gaè, nde gemaakt. Ik zal hem in het verband, waarin hij gezegd is, nog eenmaal voorlezen. Ik heb dan gezegd:

„Zonder die Christelijke vlag

kan het nu eenmaal bij zeer velen in onze tijd niet. Die vlag moet gevoerd worden, al ligt in het schip, dat ze voert, ook een gans duivelse lading verborgen. Het is nu eenmaal een kenmerk van onze tijd, dat die vlag hoog in top moet waaien. Christelijk, wat is al niet Christelijk in onze dagen? Tot het dansen toe".

Tot zover het citaat. Daaruit blijkt wel overduidelijk, alsook uit hetgeen aan het citaat voorafgaat en uit hetgeen daarop volgt, dat ik mij in de aangehaalde woorden in een algemene zin heb uitgelaten. Ik geef toe, dat de zin over de „gans duivelse lading" wel met scherpte is gezegd. Maar wat heb ik daaraan misdaan? Mr. Groen van Prinsterer heeft zich in zijn geschriften eenmaal in dier voege uitgelaten, dat naarmate het woord „Christelijk" meer algemeen in gebruik genomen werd, er des te minder van de Christus en Zijn leer in te vinden was, en ook al opgemerkt, dat het woord „Christelijk" vaak diende zelfs om beslist anti-Christelijke lading te dekken. Wat heeft hij daaraan misdaan?

Ik verneem van de Voorzitter, dat mijn spreektijd verstreken is.

Ik zal dus veel van wat ik aangaande het mij door de Minister-President gegeven antwoord te zeggen had niet meer kunnen zeggen. Ik bepaal mij dan, — wat mij toegestaan wordt — tot het maken van een paar slotzinnen.

Toen ik gisteren de Minister-President mij hoorde beantwoorden, kwamen mij de historisch geworden woorden van ridder Frans van Sickingen voor de geest. Hij sprak deze, toen hij, in de kamp voor de vrijheid gevallen, dodelijk gewond op het slagveld terneer lag. Het gebeurde toen, dat verschillenden der Duitse Rijksgroten, hertogen, graven en baronnen zich om hem heen vergaderden en met stokken tegen hem aanstieten en hem ter verantwoording wilden roepen. Moeizaam sloeg hij zijn ogen op en sprak met stervende lippen: „Heren, laat mij met rust; ik sta spoedig voor een heel wat hoger Rechter dan gij allen zijt".

Mijnheer de Voorzitter! Ik zal ook weldra voor die Rechter moeten verschijnen. Als voor Hem nu reeds staande, verklaar ik met een vrije en geruste consciëntie en naar waarheid, dat noch bij het maken van mijn rede, noch bij het uitspreken er van, ere Wie alleen hier de eer van toekomt, door Gods nederbuigende goedheid de begeerte niet in mij is opgekomen, zelfs de gedachte niet in mij is wakker geworden om enig mens, wie dan ook, allerminst de Regeringspersonen, te beledigen of zelfs maar enigermate in hun eer te krenken. Wat ik heb willen doen en naar de mate mijner krachten ook gedaan heb, dat is opkomen voor de rechten en inzettingen Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1947

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud  er Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1947

De Banier | 8 Pagina's