Buitenlandse Zaken
DE TWEEDE KAMER
Rede Ds. Zandt
Bij de behandeling van Hoofdstuk III, rakende de begroting van het Departement van Buitenlandse Zaken, voerde Ds Zandt het woord. Hij keerde zich daarbij tegen de Organisatie der Verenigde Naties, waarvan hij het vorig jaar met overtuigende bewijzen had aangetoond, dat het een humanistische, liberale, revolutionaire instelHng is, gelijk dit ook het geval was met de Volkenbond. De Minister had in zijn Memorie van Antwoord opgemerkt, dat van de zijde der S.G.P. reeds 20 jaren vanaf het bestaan van de Volkenbond geregeld jaarlijks tegen de Bond was aangevoerd, dat hij niet op de grondslag van Gods Woord gebouwd en daarom tot mislukking gedoemd was. Dat gaf Ds Zandt aanleiding om er op te wijzen, dat de opvatting van de S.G.P. in deze juist geweest was en die van alle andere Kamerleden, zeer tot schade van het land, gefaald had. Ook nu weer stond de S.G.P. in de Kamer alleen in haar principieel verzet tegen de Organisatie der Verenigde Naties. Zelfs nu nog namen alle andere sprekers het voor deze Organisatie op. Het failliet van de Volkenbond heeft hun niets geleerd en de zeer droeve gang van zaken in de Organisatie al evenmin wat. Ze zijn toch wel ziende blind, dat ze nog maar steeds zo bij die Organisatie, welke Nederland zulk een schromelijk onrecht aandoet, blijven zweren. Men leze de rede van Ds Zandt, welke over een en ander handelt, zelf maar eens. Wij achten haar voldoende toegelicht en geven haar bij deze volledig weer.
Ds Zandt sprak dan als volgt:
M. de V.,
Wij lezen, dat Zijne Excellentie op bladz. 5 van zijn Memorie van Antwoord verklaart, dat het betoog, dat de Verenigde Naties tot mislukking zijn gedoemd, omdat deze organisatie niet op Gods Woord is opgebouwd, een bekende klank is, die niet alleen verleden jaar werd gehoord, doch gedurende de 20 jaren van het bestaan van de Volkenbond geregeld jaarlijks tot uiting kwam. Deze passage slaat zonder enige twijfel op de houding yan de Kamerfractie der Staatkundig-Gereformeerde Partij.
Zij is toch de enige in deze Kamer, die zulk een houding heeft aangenomen en ook 20 jaren lang geheel ongewijzigd heeft volgehouden.
In de aanvang dier 20 jaren behoorde er geen geringe moed toe om een dergelijke positie in deze Kamer in te nemen. Een ieder dweepte toen in deze Kamer met de Volkenbond. Men koesterde er ook de grootste verwachtingen van. Allen brachten er zelfs gaarne vele tonnen gouds uit de schatkist voor ten offer. Hierbij gingen liberaal, vrijzinnig-democraat, socialist, Rooms-Katho. Hek, antirevoliftionnair en Christelijkhistorisch hand in hand. Het was een broederschap, zoals men die maar zelden in en buiten deze Kamer ziet. Toen wij dan ook de moed hadden om nu al meer dan 20 jaar geleden te voorspellen, dat de Volkenbond vanwege zijn ondeugdelijke grondslag als een tweede toren van Babel neer zou storten, ontmoetten wij niet alleen algemene tegenspraak, maar werden wij vanwege onze hierbij aangenomen houding tot in de grote pers toe uitgelachen en bespot. Men maakte zich vrolijk over ons, als hadden wij de dolzinnigste voorspellingen gedaan,
't Was idiotisme, allerzwartgalligst pessimisme, het toppunt van ongehoorde onzin, wat wij hadden beweerd, alzo oordeelde men.
Ja, Mijnheer de Voorzitter, ik herhaal het: bij zulk een algemene geestesgesteldheid behoorde er niet weinig moed toe, tegen de stroom op te roeien, maar wij wisten, dat een ieder en allen zich tegen ons zouden keren. Toen wij toch voor het eerst met onze zo onomwonden uitgesproken bewering voor het volle daglicht kwamen, vertoonde het gebouw van de Volkenbond nog allerminst die spleten en scheuren, welke een algehele ineenstorting deden verwachten.
Het was toen met die bond nog op geen stukken en stukken na zo deerlijk gesteld als nu alreeds na ruim 2 jaren het met het instituut van de Verenigde Naties het geval is. Vandaar ook de algemene bespotting, die wij hadden te verdragen en de algemene tegenstand, ook in deze Kamer, waartegenover wij gans alleen stonden. Al de voorstanders van de Bond hier in de Kamer en ook daarbuiten hadden nog de allerbeste verwachtingen van hem en voorspelden als uit één mond tegen ons in, dat hij zeer veel goeds tot stand zou brengen. In zijn grootse dromen, die men van hem droomde, en in zijn vurige ijver en in zijn hartelijke toegenegenheid en liefde, welke men voor hem koesterde, hield men zelfs in zekere kringen bidstonden voor de Volkenbond en belegde men vergadering op vergadering om ons volk toch maar warm gestemd te maken voor de zegeningen, welke die in veler oog zo heilrijke Bond zou brengen.
Het was toen reeds te midden van al dat enthousiasme, dat ik hier in de Kamer de woorden van Augustinus, namelijk deze, dat de afgoderij altijd duur betaald wordt, in herinnering bracht. Doch niemand in de Kamer sloeg er acht op. Alle Kamerleden, behalve wij dan, brachten met de grootste instem ming er hun stem voor uit, dat tonnen bij tonnen gouds uit onze schatkist naar de kantoren van de Volkenbond gebracht werden. Wij hebben toen reeds gezegd, dat het weggesmeten geld was. Het is inderdaad gebleken, dat het weggesmeten geld is geweest; de uitkomst heeft ons in het volste gelijk gesteld. Het was toch «niet alleen wieggcsmeten geld, maar kwalijk besteed geld bovendien. Men had het beter in de zee kunnen gooien (dan had men er althans nog niet zoveel onheil mee gesticht) dan het voor instandhouding van de Volkenbond te gebruiken. Zo heeft men er toch toe bijgedragen, dat vanwege de ontwapeningsactie, w^elke er van de Volkenbond uitging, de geallieerden bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog hoogst onvoldoende of in vele gevallen zogoed als niet gewapend waren en Duitsland toen tot de tanden toe gewapend was, hetgeen een schrikkelijk gevolg heeft gehad. Dat is toch de oorzaak geweest, dat deze oorlog zulk een bloedig en langdurig verloop heeft gehad, aan millioenen mensen het leven gekost heeft, ganse steden en streken verwoest zijn, de hongersnood in ons land en daar buiten op tal van plaatsen gewoed heeft en dat wij en het grootste deel van Europa met ons thans onder zulk een schrikkelijke schuldenlast gebukt gaan en in zulk een vreselijke nood en armoede verkeren.
Zo zien wij dan. Mijnheer de Voorzitter, de zoeven door mij aangehaalde woorden van Augustinus ook in dezen weder bevestigd.
Hoeveel nuttiger en beter ook hadden die millioenen en millioenen guldens, welke wij bij de Volkenbond verkwist hebben, hier te lande niet besteed kunnen worden! De oud-gcpensionneerdc imilitaircn, die ons vaderland gediend hadden, hadden het hatelijke toekijken. Uit geldgebrek «— zo heette het — kon het o, zo schamel pensioentje, waarvan velen hunner moesten leven, niet verhoogd worden, maar wel werden er kapitalen jaar op jaar voor de Volkenbond, die heel in Geneve resideerde, gretig beschikbaar gesteld. Hoe nuttig hadden deze kapitalen hier te lande besteed kunnen worden! Er waren personen en instituten genoeg, die het destijds hard van node hadden, maar neen, dat ging niet, de Volkenbond ging voor.
Wat wonder, dat wij gedurende 20 jaar geregeld jaarlijks tegen zulk een droeve gang van zaken zijn opgekomen. Wat hebben wij daaraan misdaan? Was dat niet onze dure plicht? Waren wij daartoe als Volksvertegenwoordigers niet geroepen?
Men kan zich alleen niet genoeg er over verwonderen, dat niet meer Kamerleden zulks met ons gedaan hebben en dat zij ons daarbij zo geheel alleen hebben laten staan, gelijk dat nu ogk alweer ten aanzien van de Organisatie van de Verenigde Naties het geval is. Twintig jaar lang — een hele tijd '— hebben wij onafgebroken en op dezelfde wijze ons tegen de Volkenbond gekeerd. Wij deden dit niet op eigen autoriteit of krachtens eigen wijsheid. Wij deden dit, omdat de Volkenbond niet op de grondslag van Gods Woord rustte, gelijk deze Minister ook in zijn Memorie van Antwoord, — een verklaring waarvoor wij hem zeer erkentelijk zijn ^-rondweg en openlijk verklaard heeft. Inderdaad, dat was de reden, waarom wij geen vertrouwen in de Volkenbond konden, noch mochten stellen. Hierbij zij nadrukkelijk opgemerkt, dat alle roem of eer ten aanzien van onze personen in dezen ten enenmale is uitgesloten. Wij hebben zulks, door Gods Woord geleerd, gedaan. En dat Woord, dat nog nooit iemand ter wereld heeft bedrogen, heeft ons ook niet bedrogen.
Mijnheer de Voorzitter! Het is alleszins merkwaardig zoals onze voorspellingen en getuigenissen aangaande die Bond letterlijk uitgekomen zijn. Ook dat had de Minister in zijn Memorie-van Antwoord volledigheidshalve er wel bij kunnen voegen!
Zoals wij voorspeld hadden dat de Bond als een kaartenhuis ineen zou vallen, is het ook geschied. In heel de wereld is er op het ogenblik niemand meer, die dat zal kunnen ontkennen. Zoals wij getuigd hadden, dat die Bond mede een voorname oorzaak er van zou worden, dat er ontzaglijk veel onheil en leed over de mensheid zou worden gebracht, is het ook uitgekomen.
Ik heb dat zoeven met feiten aangetoond, toen ik verklaard heb, dat mede door de ontwapeningsactie, w^elke de Bond gevoerd heeft, de tweede wereldoorlog buitengewoon lang heeft geduurd en deswege de biterste ellende en een vreselijke, nooit te voren gekende armoede over het aardrijk en zijn bewoners heeft gebracht; zo erg zelfs, , dat de gevolgen daarvan in een vrij algemene ontwrichting zich nog heden ten dage op een ontzettende wijze doen gevoelen. Ik heb dit zoeven met feiten aangetoond, zodat het slechts nodeloze herhaling zou zijn, indien ik daaraan ook maar één woord meer verspilde. T-wintig jaar lemg — de Minister heeft het in zijn Memorie van Antwoord zo treffend juist gezegd — hebben wij daartegen onze stem waarschuwend verheven. Dat is waarlijk geen overbodige weelde geweest. Dat was dringend, ja, hoogst noodzakelijk. Jammer genoeg, dat men er echter niet naar heeft willen luisteren. Zelfs in deze Kamer niet één Kamerlid dan buiten onze kleine fractie. Ware er wel naar geluisterd, dan had, naar de mens gesproken, de gang der geschiedenis een gans andere kunnen zijn; dan waren in elk geval die grote sommen gelds niet zo nutteloos en jammerlijk tevens verspild, waarmede men hier te lande velen had kunnen helpen.
Mijnheer de Voorzitter! Twintig jaren lang heeft de goede gids, namelijk Gods Woord, ons het rechte pad gewezen en ons daarmede gans uitnemende diensten bewezen. Dat Woord heeft ons niet bedrogen, terwijl al de anderen met hun verwachting en vertrouwen op de Volkenbond gans bedrogen zijn uitgekomen. Zou men nu denken, dat wij, zoals de geachte afgevaardigde de heer Schmal ons heeft aangeraden, zulk een betrouwbare, onbetaalbare goede gids snood en ondankbaar naar huis wilden sturen? Hij alleen heeft het bij het rechte eind gehad en al de anderen hebben gefaald, onuitsprekelijk jammerlijk gefaald. Hij alleen heeft ons het rechte spoor gewezen en daarin doen treden en dat —• en dit zegt zoveel - -terwijl al de anderen ons een andere richting aanwezen, waarhenen wij onze koers moesten richten. De apostel Petrus heeft wel gelijk als hij zegt, dat Gods Woord is een helder schijnend licht in een duistere plaats, en ook die Bijbelheilige, die zegt, dat Gods Woord hem een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad is geweest.
Aan de hand van dat Woord gaande, hebben wij aller tegenspraak en veler hoon en bespotting gemakkelijk kunnen verdragen. Wie ons dan ook thans een andere leidsman dan het onfeilbare Woerd Gods wil aanbevelen, die qeeft ons de slechtste raad, die er maar te bedenken valt. Hem wijzen wij dan ook met alle reden af.
Ook thans, nu de toestand enigszins gewijzigd is in zoverre, dat wij thans niet meer met een Volkenbond, maar met een organisatie der Verenigde Naties te maken hebben, verkiezen wij geen andere gids tot onze leidsman. Wij wensen ons aan Gods Woord te hou. den en ons daarnaar te gedragen. Evenmin als wij vroeger de Volkenbond hebben kunnen aanvaarden, omdat Gods Woord daarin besliste contrabande was, evenmin kunnen wij de organisatie der Verenigde Naties, waarin dit thans precies eender getseld is, aanvaarden. De enige hechte grondslag, namelijk die van des Heeren onfeilbaar en eeuwig blijvend getuigenis, wordt daarin ten enenmale gemist. De menselijke rede, het onderling overleg der mensen, de rede des mensen geven daarin de koers aan en leggen daarin het albeslissend gewicht in de schaal. Het zijn de humanistische, revolutionnaire, liberale ideeën, juister gezegd utopieën, welke daarin beleden en gehuldigd worden. Naar deze dwaalbegrippen, waarbij dwaallichten voor sterren worden aangezien, wordt alles geregeld. Het zijn de leringen, waarvan Hugo de Groot de kiem gelegd heeft en welke de mannen der Franse revolutie, meer in het bijzon. der Rousseau, tot ontwikkeling hebben gebracht, welke heel de actie, heel het optreden zowel van de Volkenbond als van de organisatie der Verenigde Naties als een zuurdesem doortrekken, Meermalen, het vorige jaar nog, heb ik de waarheid van dit feit met onweder legbare bewijzen gestaafd, aangetoond, Ik acht mij er van ontslagen dit nogmaals te doen. Te meer, daar dit zo on. omstotelijk vaststaat. Geen w E a v d enkele Minister of ook geen enkel Kamerlid d b k heeft in de loop van al die 20 jaren, waarin over deze materie in deze Kamer gehandeld wordt, het tegendeel kunnen aantonen. Ook heeft niemand hunner ooit zelfs met enige goede en gegronde reden kunnen tegenspreken hetgeen lit hier in de Kamer aangaande de Volkenbond en de organisatie der Verenigde Naties, als in aard en wezen liberale, humanistische, revolutionnaire instellin. gen zijnde, heb gezegd. Het zijn tod beide in aard en wezen, doel en strekking onmiskenbaar humanistische, libe. rale, revolutionaire instellingen. De Mi' nister geeft mij dit zelfs in zekere zin geheel toe, waar hij in zijn Memorie van Antwoord verklaart: D v f i A l k N e w l h e o w
, , Als steeds luidt het antwoord hier op, dat de godsdienstige opvattingei van de vele landen, die deel uitmakei van de internationale gemeenschap zó uiteenlopend zijn, dat het uitgfr sloten is de Verenigde Naties in haai geheel op de specifiek Christelijk' grondslag op te bouwen." v s
In dit aangehaalde citaat erkent de Mi nister volmondig, dat de organisatie dei Verenigde Naties niet van specifiek Christel) aard is en dat zij dit vanwege de vele volken die daarin verenigd zijn, ook niet kaï zijn. Daarin wordt dus toegegeven, da zij niet op de grondslag van Godi Woord gebouwd is. En daar loopt he grote verschil nu juist over. Daarmed* is in het licht der Heilige Schrift bfr schouwd de organisatie der Verenigd' Naties als een kwade boom veroor M ti W tr v te d 'j decld. En dewijl Christus ons nadrukkelijk geleerd heeft, dat een kwade boom geen goede vrucht voort kan brengen, is zij daarmede gevonnist en zal zij in de practijk ook niet dan allerlei onheil kunnen voortbrengen. Het zal dan ook weinig baten, dat men haar grondslag met wat „Christelijke verf" ^i\ opschilderen. Daarmede maakt men de wortel, waaruit toch het instituut der Verenigde Naties is voortgesproten en waaruit het zijn vruchten voortbrengt, niet „Christelijk" in de ware zin des woords.
Verf is maar verf, een soort materie, waarmede men zwart wit en wit zwart kan maken, maar waarmede men de kern en het wezen ener zaak niet verandert. Niet op de verf, waarmede men elk voorwerp overstrijken kan, doch op het wezen en de kern der zaak komt het aan.
En nu staat onbetwistbaar vast, wat de Minister er ook overigens bij te berde wil brengen, dat de organisatie der Verenigde Naties het geopenbaarde Woord van de levende God als grondslag mist. Dat Woord telt daarin in het geheel niet mede. Het kan daarin ook niet medetellen, omdat tal en tal van zijn leden er totaal niets van moeten hebben. En zelfs als dit anders ware, dan zou dit, hoe verblijdend het op zich zelf ook mocht zijn, niets zeggen ten opzichte van het karakter van de organisatie der Veren. Naties. Dit wordt bepaald door het Handvest, de grondwet dier organisatie, en dit is van humanistisch karakter, gelijk wel zeer duidelijk blijkt uit zijn considerans. Zij is in grond en wezen, in wortel en grond-Jag humanistisch, liberaal en revolutionnair en daarom een kwade boom, van welke geen goede vruchten te verwachten zijn.
En dat dit metterdaad zo is, blijkt nu airede overtuigend duidelijk uit haar vruchten, uit haar verrichtingen en handelingen. Die zijn van zulk een aard, dat men in het , .Algemeen Handelsblad" van Zaterdag 11 October 1947 kon lezen:
„De naam „Verenigde Naties" is een aanfluiting geworden."
Daarmede werd heel het doen en laten van de Verenigde Naties op een treffend juiste wijze getekend. Inderdaad is dit na ruim twee jaar reeds het geval. Algemeen werd dan ook in het Voorlopig Verslag over de toedracht van zaken in de organisatie der Verenigde Naties geklaagd en algemeen werd ook erkend, dat het verloop en de gedragswijze van die organisatie grotelijks teleurstellend waren. Zelfs de Minister heeft dit in zijn Memorie van Antwoord erkend. Maar hij heeft meteen gepoogd om een pleister op de diep geslagen wonde te leggen als hij op bladzijde 2 van zijn Memorie van Antwoord schreef:
, , Zou niet veeleer de toestand, waarin de organisatie der Verenigde Naties zich thans bevindt, beschouwd moeten worden als een begin van een ontwikkehngsstadium, waarin zich uiteraard alle moeilijkheden, die aan de voorafgegane oorlogstoestand inhaerent zijn, nog doen gevoelen en waarin gehoopt mag worden, dat men door een geleidelijke ontwikkeling tot betere verhoudingen zal komen? "
Mijnhe^-r de Voorzitter! Zijne Excellen. Ue heeft blijkbaar in de pleister, Welke hij ons aanbiedt, niet veel vertrouwen, want hij biedt haar in de vorm van een vraag aan. Dit strekt de Minister tot eer, dat hij met die pleister onder de nodige reserve, zo weifelend moge-"jk, is komen aandragen. Maar dat kan anderzijds toch in den lande en bij ons geen vertrouwen wekken. En dat verdient die pleister op zich zelf ook allerminst. Reeds van twintig jaren herkennen wij dat soort pleisters nu al. In den loop der jaren zijn zij ons al door zovele Excellenties aangeboden. Och armet, wat is er in al die jaren van achter de Regeringstafel al niet met loze kalk gepleisterd. Hoe dikwerf ook al in de dagen, waarin de Volkenbond aan zichtbare aftakeling ging lijden, is men van Regeringszijde met verklaringen aan komen dragen, dat het nu met die Bond wel slecht ging, maar dat er toch om de een of andere reden op beterschap gehoopt mocht worden. En als de patiënt, in casu de Bond, daarna nog tekenen van toenemende krankheid vertoonde, welnu, dan zocht men weer van ministeriële zijde de pleisterkast op en haalde men weer een nieuwe pleister uit die kast. Men hoopte, men hoopte wederom, men hoopte andermaal, men hoopte jaar op jaar, twintig jaar lang op een hoop, die nooit is vervuld geworden en een hoop der spinnekoppen is gebleken te zijn. Dat is zo de wijze van doen van alle revolutionnairen, heeft mr. Groen van Prinsterer eenmaal geschreven.
Daarbij, Mijnheer de Voorzitter, betoonde men zich blind voor de eigenlijke oorzaak der kwaal. Dat is nu precies' net eender. Daarop wil men ook nu niet gewezen zijn. Men staart zich blind op alle bijoorzaken, maar wil van de feitelijke oorzaak der ziekte met geen woord gerept horen. Dat een organisatie zonder God en diens Woord tot mislukking gedoemd is, daarvoor sluit men moedwillig de oren. Dat een organisatie, waarin m& n zulke grootse doeleinden als het vestigen van wereldvrede en van recht en gerechtigheid najaagt, noodwendig op een bankroet moet uitlopen, als men daarin het schepsel boven de Schepper, die te loven en te prijzen is tot in der eeuwigheid, eert, daar wil men nu eenmaal niet aan, zelfs de rechts-Protestantse leden van deze Kamer niet. Dat heel dat hovaardige streven om buiten God en Zijn Woord zulks tot stand te brengen in der waarheid niet anders is — zoals mr. Groen van Prinsterer zeer terecht heeft geschreven - --dan het bouwen van een tweede toren van Babel, dat wil men niet gezegd hebben, nog veel minder wil men het geloven. Zo was het ten tijde van de Volkenbond, zo is het nu weer, gelijk wij hebben kunnen horen uit de rede van de heer Schmal. Ook deze geachte afgevaardigde wil niet geloven wat mr. Groen van Prinsterer gezegd heeft. Nu zou men de toekomst van de organisatie van de Verenigde Naties gewaarborgd zien, zo zegt men, als het recht van veto daarin werd afgeschaft. Ook ik vind dat recht van veto in hoge mate afkeurenswaard. Het strekt onze delegatie tot eer, dat zij daartegen opgekomen is, al heeft dat ook weinig uitgewerkt. En ook in de toekomst zal het weinig baten, dat daartegen ook van andere zijde wordt opgekomen. Indertijd toch, bij de oprichting van de organisatie der Verenigde Naties, heeft men in de dagbladen kunnen lezen, dat Sovjet-Rusland alleen onder voorwaarde, dat aan de grote Mogendheden het recht van veto werd verleend, tot dat instituut van de Verenigde Naties wilde toetreden. En er is niets, dat er op wijst, dat in die houding van de Sovjet-Unie iets veranderd is. Op zich zelf genomen behoeft het geen verwondering te wekken, dat er in het Voorlopig Verslag op aangedrongen is het Handvest van de organisatie der Verenigde Naties te wijzigen. De leden, die daarop hun hoop al gevestigd hadden, heeft de Minister in zijn Memorie van Antwoord echter bitter moeten teleurstellen.
Niet dat hij zulks gedaan heeft, keuren wij af. Integendeel. Wij prijzen het in deze bewindsman, dat hij in dezen die leden hun illusie ontnomen heeft. Hij heeft toch in zijn Memorie van Antwoord op blz. 4 geschreven:
, , Van enkele zijden is wel in overweging gegeven, dat 't Handvest op dit punt zou moeten worden geamendeerd. Nu moge in het Voorlopig Verslag — in ander verband •— door vele leden als voordeel van de V.N. naar voren zijn gebracht, dat het Handvest gemakkelijker veranderd kan worden dan dit met het Volkenbondverdrag het geval , was, ondergetekende kan zijnerzijds niet nalaten zeer sceptisch te staan tegenover de mogelijkheid van Handvestwijziging. Immers krachtens de artikelen 108 en 109 zal een amendement eerst van kracht worden, wanneer het zal zijn geratificeerd door twee-derden van alle Leden met inbegrip van de vijf Grote Mogendheden. Wat deze eis wil zeggen, gegeven het verheugend grote aantal Leden, beseft men, wan. neer men gadeslaat, hoe traag in de praktijk de ratificatieprocedure in de meeste landen werkt. Indien het bovenstaande reeds in het algemeen juist is ten aanzien van een wijziging van het Handvest, dan geldt dit a fortiori van een wijziging tot afschaffing van het vetorecht."
Uit deze ministeriële verklaring blijkt duidelijk, dat men in een wereld van dromerijen leeft, indien men op het punt van de opheffing van het vetorecht een gunstige wijziging verwacht. * En zo is het ten aanzien van dit punt. Zo is het ook ten opzichte van heel de organisatie der Verenigde Naties. Het is er precies eender mee als in de Volkenbond en zelfs in velerlei opzicht nog al erger. De Minister heeft dit ondanks zijn sterke voorliefde voor het Instituut van de Verenigde Naties zelf moeten toegeven, als hij schreef:
„Wel kan worden beaamd, dat in de • praktijk het vetorecht het rechtskarakter der Organisatie dreigt te ondermijnen."
Een weinig verder verklaart de Minister in zijn Memorie van Antwoord:
, , Het feit, dat dit recht" — namelijk het recht van veto •— , , meer dan men zich aanvankelijk had voorgesteld bij het beleid van de Veiligheidsraad de doorslag heeft gegeven, heeft de afkeer er tegen nog versterkt."
Even te voren had de Minister ook al erkend in zijn Memorie van Antwoord, dat er zich gevallen hadden voorgedaan in de organisatie der Verenigde Naties, waarin macht boven recht gegaan was. Is het wonder, dat ook in brede kringen buiten de onze de afkeer tegen het instituut der Verenigde Naties met de dag toeneemt?
De mensen moeten er niets van hebben. Men moet maar eens horen welke benamingen de volksmond aan de Veiligheidsraad geeft.
Mijnheer de Voorzitter! Al deze ergerlijke dingen, al dat verkrachten van het recht hebben wij nu al twintig jaren moeten waarnemen, eerst bij de Volkenbond en nu weer bij de organisatie der Verenigde Naties en daar zelfs nog in veel erger mate dan weleer bij de Volkenbond. Al deze verfoeilijke prak tijken, welke wij keer op keer aanschouwen, leggen er overvloedige getuigenis van af, dat het instituut der Verenigde Naties een kwade boom is, waarvan geen goede vrucht te verwachten is.
Ook in dat instituut toch zit in sterker mate nog dan in de Volkenbond het eigenbelang op de troon.
Het eigenbelang geeft daarbij telkens weer de doorslag. De eigen politieke en handelsbelangen brengen daarin de beslissing, en dit is zoveel te erger naarmate men deze handelingen inet woorden als recht en gerechtigheid zoekt te dekken. Het is dan ook niet te veel gezegd, dat er evenals eertijds van de Volkenbond ook nu weer van het instituut der Verenigde Naties ten aanzien van de goede zeden een zeer slechte invloed uitgaat. Als het gewone volk ziet, dat aldaar het dienen van het naakte eigenbelang met allerlei schoonklinkende phrases wordt goedgekeurd, ontleent het zich daaraan maar al te gemakkelijk het recht om ook alzo te doen. Men zegt: als de grote heren dit doen, dan mag ik het toch stellig ook wel doen. Ja, gewis, dat vergroot mijn bezwaar nog tegen de instelling van de Verenigde Naties, dat daarin zo geweldig het eigenbelang wordt gediend, waarmede al een heel slecht vdorbeeld aan de gewone mensen wordt gegeven. En dat dit zo is, lijdt geen twijfel. Evenzeer werkt het hoogst schadelijk op het volk in, dat men de tijd daar zo zoek brengt met kibbelen en kijven, te meer daar dit zelfs geschiedt met allerlei onoorbare bewoordingen. De Minister moge dit vergoelijkenderwijs wel hardop denken noemen. Het is inderdaad heel wat anders dan dit. Wat moet men er van zeggen, dat een afgevaardigde Ministers uitmaakte voor moordenaars, verraders en Quislings? Hoe moet men er over oordelen, dat men elkander daar de meest beledigende woorden, de ergerlijkste scheld-en schimpnamen en grofste persoonlijke verwijtingen naar het hoofd slingert? Dit is toch nog wel heel wat anders dan hardop denken. Als alle hard-op-denken van die aard was, welk een samenleving zou dat ons bieden. De organisatie der Verenigde Naties is gesticht om de vrede te dienen, maar zij bevordert de oorlog.
Zij doet dit niet alleen door de hevigste twistpartijen, welke de leden onafgebroken tegen elkander voeren, maar ook al niet minder door blokvorming. De ene aanval lokt gestaag de andere uit, waarbij dan twee blokken gedurig fel tegenover elkander staan. Zo draagt men de vrede ten grave. Zo bereidt men in de organen van de organisatie der Verenigde Naties met pen en mond de oorlog met de wapenen voor.
Daarbij komt nog, dat de macht er herhaaldelijk boven het recht gaat, en dit immer ten koste van de kleine naties. Deze hebben maar te aanvaarden wat de grote Mogendheden haar opleggen. Hier gaat het oud-Hollandse spreekwoord: wat de heren wijzen, heeft het volk maar te prijzen, ten volle op. Dat is ook het geval met de Indische quaestie. Het is tegen alle recht in, zoals de organisatie der Verenigde Naties zich daarin tegen Nederland heeft misdragen. Het gold hier een zuiver Nederlandse interne aangelegenheid. Dit heeft de organisatie echter niet belet haar tot zich te trekken. Dat deed zij tegen een kleine Mogendheid als Nederland is, maar tegen een grote Mogendheid als Frankrijk, dat in dezelfde omstandigheden verkeert, treedt zij in het geheel niet op. In Vietnam toch wordt hevig gevochten. De Fransen voeren daar de wapens tegen de Vietnamezen. Dat is een ergerhjk meten met twee maten. Gelijk er ook met twee maten gemeten is waar de vertegenwoordigers van de Indonesische Republiek wel ter vergadering van de Veiligheidsraad werden toegelaten en die van Oost-Indonesië en Borneo de toegang daartoe geweigerd is geworden.
Trouwens in heel de behandeling der Indische quaestie is hoogst partijdig door de organisatie der Verenigde Naties tegenover Nederland opgetreden. Dit zeggen wij niet alleen. Maar eveneens mr. van Kleffens, waar deze in een rede, welke hij voor een Amerikaans gezelschap hield, volgens een verslag in het „Handelsblad" van 17 September j.l., woordelijk het volgende gezegd heeft:
, , Bij de recente behandeling van de Indonesische quaestie moest ik op verschillende gronden protest en beklag uitbrengen, en al die gronden stonden in verband met de wijze, waarop de zaak werd behandeld, een manier, welke ten onzen nadele partijdig was."
En ook al op de vraag of een kleinere Mogendheid haar belangen in vol vertrouwen kan toevertrouwen aan de verschillende organen van de Verenigde Naties, moet worden geantwoord, dat de bittere ervaring ons doet zeggen: Neen, getuige mr. van Kleffens in genoemde rede.
Aan zulk een organisatie hebben wij onze belangen nu toevertrouwd. En dat vrijwillig. Regering en heel de Kamer, behalve dan onze fractie, was daarvóór. Hoe hebben wij daarbij ons hoofd in een strop gestoken. Als het aan ons lag, •gingen wij er ogenblikkelijk uit, hadden "wij er nooit iets mee van doen willen hebben. Nu is het dan zo ver gekomen, dat de organisatie der Verenigde Naties de Indische aangelegenheid tot zich getrokken heeft en dat het pordeel, dat vreemden over ons heersen, aan ons voltrokken wordt.
Mijnheer de Voorzitter! Voor zulk een organisatie offeren wij tonnen gouds, jaar op jaar weer opnieuw. Ja, daarvoor betalen wij kapitalen, die hier te lande zo broodnodig zijn. Hoeveel te beter en nuttiger zouden daarmede talloze mensen geholpen kunnen worden.
Mijnheer de Voorzitter! Door verschillende sprekers is er over geklaagd, dat ons door de Minister zo weinig inlichtingen zijn verstrekt. In verband met gebrek aan tijd — ik word er door de Voorzitter aan herinnerd, dat mijn tijd verstreken is —• wil ik alleen maar verklaren, dat wij ons daarbij geheel aansluiten.
Nog een enkel woord over het gezantschap bij de Paus. Onze mening ten deze blijft dezelfde als vorig jaar, maar wij willen geen obstructie voeren en ons parlementair gedragen. Daarom zullen wij, hoewel onze mening dezelfde is gebleven, geen amendement indienen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1947
De Banier | 8 Pagina's