BRIEF Uit Zeeland
XLVI.
Naast de vele moeilijkheden, waarin onze provincie verkeert door de oorlogsomstandigheden, doet zich ook nog die voor, dat er een tekort is aan geldmiddelen voor de provincie als publiekrechterlijk lichaam. Het is de vraag of dat tekort naast de genoemde omstandigheden staat, dan wel of het er ook niet mede een uitvloeisel van is. Geheel te scheiden zullen de oorzaken niet zijn, maar het is toch wel zeker, dat de tekorten niet alleen oorzaak hebben in de oorlogsomstandigheden. Immers, ook voor de oorlog stond de provincie Zeeland met haar belastingen aan de top. Een kleine verlichting, welke kort voor de oorlog nog is aangebracht, heeft geen stand kunnen houden. De oorzaken liggen dan ook niet alleen daar, al heeft de wijziging in het belastingstelsel en de daarmede samenhangde wijziging in het belastinggebied voor de provinciën 'n gunstige invloed uitgeoefend, maar meer in het uitgebreide terrein dat de provincie met haar bemoeiingen moet bestrijken. Het verkeer over de wateren welke de provincie vaneen scheiden eiste grote bedragen. De tekorten waren ongeveer f 200.000 a 250.000 per jaar. Daarbij kwam dan nog de bijdrage voor de calamiteuze polders, een bijdrage welke alleen in Zeeland gevond werd. Dan de zorg voor het wegennet, de electriciteitsvoorziening, de waterleiding en wat dies meer zij.
Het is nu eenmaal zo, dat een gebied, waarin veel mensen dicht op één wonen, met minder kosten is te voorzien, dan een gebied, dat niet die bevolkingsdichtheid heeft. Vooral niet, als een dergelijk gebied nog gescheiden is door stromen, welke bij elke voorziening nog buitengewone hoge kosten vorderen, ook al mag nu met dankbaarheid worden gewaagd van de overname van tekorten op de Westerscheldediensten door het rijk. Hetzelfde wat zich voordoet bij een plattelandsgemeente tegenover een stad, doet zich ook voor bij de provinciën. Daarom waren de lasten in Zeeland steeds hoog en kon nog niet worden bereikt wat men gaarne wilde.
Er is nu een noodoplossing gevonden door de „Commissie Oud". Een noodoplossing, welke blijkbaar door de regering is aanvaard. In hoeverre die oplossing als oplossing zal worden bevonden, is nog moeilijk te zeggen. Daarvoor zijn er nog wat te ongevdsse factoren. Voorlopig schijnt de provincie van haar noodlijdendheid verlost, maar daarmee is nog niet gesteld, dat zij nu ook de ruimte heeft, die zij behoeft om haar taak te vervullen en de nodige voorzieningen aan te brengen, zodanig, dat de gehele provincie daarvan kan gebruik maken.
De commissie Oud erkent, dat de provincie, waarin veel plattelandsgemeenten zijn, waarin veel kleine gemeenten zijn, meer voorzieningen te maken hebben dan die, waarin grote steden liggen; steden, welke meestal door hun grootte in staat zijn zelf een oplossing te geven. Is nu daarmede wel genoegzaam rekening gehouden? Is, wat toch ook tot tot een terrein van de genoemde commissie wordt gerekend, rekening gehouden met de taak? Is er bü de gestelde regeling eigenlijk een taakverdeling bereikt? Dat meent uw briefschrijver nog te moeten ontkennen. En juist dat zal nodig zijn om tot een oplossing te komen. Want, wanneer de taak niét voldoende is bepaald, kan ook de regeling niet juist zijn. Dat zou wel kunnen, indien, zoals gewenst zou zijn, er een voldoende belastinggebied aan de provincies was gelaten. Het is begrijpelijk, dat zulks wel grote moeilijkheden geeft in een tijd als nu, waarin de belastingen zo hoog zijn opgevoerd, dat er schier geen ruimte meer is, maar, dat wijst dan toch ook op een onvolledigheid, dat er nog wat te regelen is. Erkend kan worden, dat het een moeilijk vraagstuk is, dat het een niet te bepalen zaak is. Want, die taak is wisselend, is veranderlijk naar de omstandigheden, houdt tred met de mogelijkheden welke zich technisch voordoen. Dat is waarneembaar geweest bij de zogenaamde nutsbedrijven. Eerst de gemeente, of de gemeenten. Dan de provincie. Wie zal uitmaken of niet straks daarvan een deel in nog groter verband moet worden gebracht? De technische mogelijkheden breiden uit en daarmede ook wel een goed-ko'pere oplossing in groter verband. Vooral in een tijd als nu, een tijd van verarming, een tijd, waarin alle krachten moeten worden ingespannen om uit de moeilijkheden te geraken, is het nodig om op dat alles te letten. Daarom is te meer de vraag te stellen of de gemaakte regeling de oplossing geeft, of die regeling voldoende soepelheid zal hebben. Bij dat al is er ook een gevaar aan de regeling verbonden, dat alles door 's rijks kas vloeit. We hebben moeten ondervinden, dat daardoor het rijk zo gemakkelijk kan beschikken over een deel, dat aanvankelijk toch aan de lagere lichamen was toegewezen. Dat is gebeurd bij de regeling financiële verhouding tussen rijk en geni.eenten, zoals die in 1929 was gesteld, in 1935. Het is ook gebeurd in de bezetting. Het laatste is wel 'n niet juiste maatstaf, maar het geeft toch wel aan, dat er bezwarende mogelijkheden liggen.
Uw briefschrijver meent dan ook bö de genoemde regeling te moeten uitdrukken: Dankbaar, maar niet voldaan. ^
UW ZEEUWSE BRIEFSCHRIJVER
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1947
De Banier | 8 Pagina's