Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEGROTING VAN SOCIALE ZAKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEGROTING VAN SOCIALE ZAKEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE TWEEDE KAMER

REDE Ir. van DIS

Bij de behandeling der begroting van Sociale Zaken werd met tal van andere sprekers, ook het woord gevoerd door de afgevaardigde der S.G.P., de heer ir. van Dis.

Allereerst besprak hij de kwestie der kinderbijslag, waarmede verscheidene mensen uit onze partij die wegens principiële bezwaren vrijstelling bekomen hebben van de sociale verzekeringswetten, moeilijkheden hebben gehad. Hun weird namelijk door sommige Raden van Arbeid de uitbetaling van de kinderbijslag geweigerd, zo lang zij hun principiële bezwaren tegen de dwangverzekeringswetten bleven handhaven. De afgevaardigde der S.G.P. kwam daartegen met alle nadruk op; ten eerste omdat de Staatkundig Gereformeerden in de kinderbijslag nimmer 'een zaak van verzekering hebben kunnen zien en ten tweede omdat er andere Raden van Arbeid zijn, die aan de hier bedoelde personen, ondanks hun vrijstelling van de dwangverzekeringswetten, wel kinderbijslag uitkeerden.

Het antwoord, hetwelk de Minister in de Memorie van Antwoord gaf, was zeer gunstig. Hij verklaarde toch, dat aan diegenen, die tegen verzekering gemoedsbezwaren hebben, doch de kinderbijslag niet als verzekering beschouwen, kinderbijslag kan worden verleend. Voorts kwam de heer van Dis op tegen de hoge sociale lasten en voor een andere sociale regeling, zoals die door Ds. Kersten en Ds. Zandt meerdere malen in de Kamer is bepleit.

Nog enkele andere punten werden door de afgevaardigde der S.G.P. ter sprake gebracht, waarvan de lezer uit de rede zelf kan kennis nemen. Wij bieden dan thans de rede ter lezing aan.

Ir. van Dis sprak dan als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Bij de algemene beschouwingen over de begroting van Sociale Zaken zou ik allereerst gaarne iets willen zeggen met betrekking tot de

kinderbijslag.

In de laatste maanden toch bereikten ons meerdere malen klachten van mensen, aan wie de uitbetaling van de kinderbijslag door de Raad van Arbeid werd geweigerd, omdat zij wegens principiële bezwaren tegen de dwangverzekeringswetten daarvan vrijstelling bekomen hadden. Hun werd dan de eis gesteld, dat zij om voor uitbetaling van de kinderbijslag in aanmerking te komen, eerst hun principiële bezwaren tegen genoemde wetten moesten prijsgeven. Tegen een dergelijk optreden als door sommige Raden van Arbeid is geschied, moeten wij met alle nadruk opkomen. Te meer moeten wij dit doen, omdat sommige Raden van Arbeid zich op een geheel ander standpunt hebben gesteld en er hun goedkeuring aan gehecht hebben, dat ook aan hen, die wegens principiële bezwaren tegen de verplichte verzekeringswetten daarvan vrijgesteld waren, kinderbijslag werd uitgekeerd. Daardoor ontstond de toestand, dat de ene Raad van Arbeid de uitbetaling van kinderbijslag toestond en de andere niet. Dit is onzes inziens een

meten met twee maten,

dat niet kan worden gedoogd. Wanneer wij ooit tegen de kinderbijslag principiële bezwaren zouden hebben gehad, gelijk dit ten aanzien van de verzekeringswetten het geval is, dan zouden wij van meetaf ook die bezwaren kenbaar hebben gemaakt. Daarvan is echter geen sprake. Bij de behandeling van het wetsontwerp-kinderbijslag in 1939 is onzerzijds nadrukkelijk verklaard, dat wij in de kinderbijslag geen verzekering konden zien, omdat het element van de

kwade risico,

hetwelk aan de dwangverzekeringswetten ten grondslag ligt, hierbij ten enenmale ontbreekt. Mijn mede-afgevaardigde Ds Zandt zei bij die gelegenheid o.m. het volgende: '

„Vooralsnog wensen wij te verklaren, dat de rede van de Minister ons heeft versterkt in onze opinie, dat wij in dit wetsontwerp met geen verzekering te doen hebben als waartegen onzerzijds principiële bezwaren bestaan."

En iets verder:

, , Daarom kunnen wij tegen dit wetsontwerp geen principieel bezwaar inbrengen. Ik verklaar dit uit naam van mijn fractie, het verder ter beoordeling van ieders geweten nader overlatende hoe in deze te handelen."

Van belang acht ik hierbij nog te vermelden, dat de geachte afgevaardigde Ds Zandt

niet de enige was,

die er aldus over dacht. Er waren destijds leden der Kamer, die voorstanders waren van de dwangverzekeringswetten, maar in het ontwerp-kinderbijslag geen verzekering konden zien. Zo b.v. de heer van Houten, die zeide:

„Ofschoon het hier geen wezenlijke verzekering geldt; er is immers geen sprake van een schadeloosstelling wegens een verlies, schade of gemis van verwacht voordeel."

Een zelfde mening was dr. Vos toegedaan. Deze zei o.m.:

„Ik kan nog altijd in deze materie geen verzekering ontdekken. De vergelijking van de Minister met een uitzet-en een studieverzekering gaat niet op. Een uitzet-en een studieverzekering worden gesloten, omdat de persoon, die belang heeft bij een uitzet of bij een studie, vreest, op het ogenblik, dat hij daarvoor het geld nodig zal hebben, dan geen geld te hebben.

Daarom gaat hij een verzekering aan, ten einde dat risico te dekken."

Mijnheer de Voorzitter! Wij kunnen ons bij deze uitspraken geheel aansluiten. Ze geven volkomen het standpunt weer, hetwelk door ons tegenover de kinderbijslag is aangenomen.

Moeten wij het dus betreuren, dat nog in dit jaar door enkele Raden van Arbeid aan door mij bedoelde personen de uitbetaling van kinderbijslag geweigerd werd, toen zij hun bezwaren tegen de dwangverzekeringswetten bleven handhaven, thans blijkt uit het antwoord van de Minister, dat daarin een

kentering ten goede

gekomen is. Op een desbetreffende vraag, in het Voorlopig Verslag gesteld, verklaart toch de Minister het volgende:

„De ondergetekende is van oordeel, dat, indien iemand in het algemeen gemoedsbezwaren tegen verzekering heeft, maar de kinderbijslagregeling niet als verzekering beschouwt, te zijnen aanzien de Kinderbijslagwet kan worden toegepast. In de practijk wordt in dergelijke gevallen het recht op kinderbijslag door de nitvoerings' organen niet betwist."

Mijnheer de Voorzitter! Dit antwoord van de Minister stel ik zeer op pnis. Ik breng hem daar zeer gaarne mijn erkentelijke dank voor, mede uit naam van al degenen, die hierbij betrokken zijn, waarónder er zijn — zoals ik in het begin van mijn rede reeds heb opgemerkt —•, die een tegengestelde ervaring hadden opgedaan van hetgeen in de laatste zin van het antwoord van de Minister wordt vermeld. Ik hoop echter, dat daarin de laatste tijd verandering is gekomen en dat de Raden van Arbeid, overeenkomstig het antwoord van de Minister voortaan geen bezwaar meer zullen maken tegen het uitbetalen van kinderbijslag aan degenen, die wegens principiële bezwaren vrijgesteld zijn van de dwangverzekeringswetten.

Een andere zaak is natuurlijk, dat onzerzijds wel van de beginne af aan tegen de kinderbijslagregeling bezwaren van andere aard hebben bestaan en nog bestaan. Ik denk hierbij aan de omstandigheid, dat zovelen, die niet in loondienst werken, dus

kleine zelfstandigen,

zoals kleine boeren, tuinders, schippers, winkeliers, kleine bazen en anderen, geen cent uit deze wet kunnen trekken. Wij hebben dit steeds hoogst onrecht' vaardig gevonden. Wanneer toch de één het krijgt, waarom dan de ander, die ook een groot gezin te onderhouden heeft, niet? Te meer geldt dit nog, als men bedenkt, dat niet alleen loontrekkenden met betrekkelijk lage inkomens kinderbijslag krijgen, doch ook dezulken wier inkomen vele duizenden guldens bedraagt. Een directeur van een naamloze vennootschap, die een salaris heeft boven de ƒ 10, 000, krijgt evengoed kinderbijslag als een arbeider met een laag inkomen. Het kan welhaast niet anders of zulk een regeling moet er toe leiden, dat de reeds sterk bestaande spanningen daardoor verhoogd worden. Dit gold vóór de oorlog reeds, dit geldt niet minder in deze tijd, waarin vele kleine zelfstandigen met grote gezinnen het ook zeer moeilijk hebben. Overgaande tot een ander punt, hetwelk in de stukken besproken wordt, wens ik thans iets te zeggen over de voorgenomen algehele herziening der

sociale verzekering.

Uit het antwoord, hetwelk de Minister gegeven heeft op de wens, in het Voorlopig Verslag tot uitmg gebracht. dat n.l. deze herziening moge leiden tot een breken met het stelsel der verzekering en tot het aanvaarden van een ander systeem, waarbij op behoorlijke wijze zal kunnen worden voorzien in de noden van allen, die hulp behoeven, blijkt, dat de Minister die kant niet uit wil. Zijne Excellentie toch merkt in de Memorie van Antwoord het volgende op:

, , Een stelsel van sociale voorzieningen, iiiycjii 1 • j 1... waaraan de verzekeringsgedachte niet ten grondslag ligt, kan aan de nicc Lcxi uiuiiuöidu iiML, jvdji aaxL *ac 1 , , . s a ' ^ , , leden, die aan een dergelijk stelsel de j voorkeur , geven • : • - ^ • 1 . worden J 1 gesteld." j. jjj uitzicht

Mijnheer de Voorzitter! Dit antwoord stelt ons zeer teleur. Toen toch de Minister-President verleden jaar in zijn Memorie van Antwoord bij de begro-ting van 1947 te kennen gaf, dat er een commissie van deskundigen zou worden ingesteld om het stelsel der sociale verzekering aan een onderzoek te doen onderwerpen, hadden wij een stille hoop, dat de Regering tot de conclusie was gekomen, dat het huidige verzeke ringsstelsel niet te handhaven is. In het wetsontwerp Noodvoorziening voor ouden van dagen zagen wij daarin een nieuw symptoon, omdat de verzekeringsgedachte daarin geheel ontbrak, Uit hetgeen de Minster thans echter in zijn Memorie van Antwoord verklaart, blijkt, dat hij persoonlijk nog steeds aan het verzekeringsprincipe vasthoudt. Dit spijt ons allereerst, omdat wij tegen de dwangverzekeringswetgeving ernstige

principiële bezwaren

hebben, die wij meermalen in deze Kamer uiteengezet hebben en waarop ik dus niet nader behoef terug te komen. Ten tweede omdat uit het antwoord van de Minister blijkt, dat voor de bedrijven geen verlichting van de

zwaar drukkende lasten

te verwachten is. Dit moeten wij ten zeerste betreuren. De lasten toch, welke de dwangverzekeringswetgeving op alle takken van het bedrijfsleven legt, zijn ontzaglijk hoog gestegen. Reeds vóór de oorlog verklaarde de heer daalberg destijds Directeur-Generaal van de Arbeid, in een interview, dat aeze lasten ondraaglijk hoog waren! Hij zeide woordelijk:

, , Ik ben altijd de hardste propagandist geweest voor een goede sociale wetgeving, maar bovenal staat de noodzaak om te leven. Wij zijn zo diep in •de put, dat alles helpt. Alle kleine beetjes helpen to be or not to be. Wat nog 'werkt, ''werkt meestal met verlies of kleine winst. Het is een wedstrijd van uitgemergelde mensen."

r^.. , . . , . , „ . , Mijnheer de Voorzitter! Hier sprak iemand, die geenszins, gelijk wij, prin-cipiële bezwaren tegen de verzekering had. Integendeel, hij was daar een groot voorstander van en de dwang-verzekeringswetgeving was door hem gepropageerd. De harde werkelijkheid bracht hem echter tot de openhartige en eerlijke erkentenis, dat de lasten, welke dit soort wetgeving op de bedrijven legt, zo groot zijn, dat het onverant-woordelijk was, die lasten te laten voortbestaan.

Ook thans wordt in zeer vele kringen w menigvuldig geklaagd over de zware lasten, waarmede de verzekeringswetgeving op

bedrijf en niiddenstand

, ,

Uit de vele voorbeelden moge ik slechts wijzen op een artikel van de heer ^ Smit, directeur van een Roomskatholieke Middenstandsbond, in „De Nieuwe Eeuw" van 8 November II. Q _enoemde heer wijst daarin op de zwa-^^ jj^k van de sociale lasten op de ondernemingen, die volgens hem nog te ^^er onaangenaam aandoet, omdat de ondernemers zelf van de sociale ver-^ekeringswetten uitgesloten zijn. Dit voorbeeld zou met tal van andere te vermeerderen zijn. Boeren en tuinders blagen even hard over de hoge sociale lasten als industriëlen, kleine zelfstandigen en middenstanders. nj-1 ^ . 1 , 1 1 • Met het stelsel der verzekering en ziin iii i i ^ i _ i ^ i zwaar drukkende lasten behoort daar-t i ^ , om gebroken en overgegaan te worden ^ ^ ^ , , . i i u-i, i tot boden een wordt ander waar stelsel, kit waarbij nod4 hulp is-'^^X^iJ qe-- ^-^ staan toch niet op het standpunt, dat de

oude, zieke en invalide

arbeiders aan zich zelf zouden moeten i r-v i overgelaten , , , . .worden. . . Dit standpunt diiupuiiL hebben wij nimmer ingenomen. Zowel „ „ i r-, 'T-j i i i ^^ Kersten als Ds Zandt hebben daar-Yf"; '"'^^''''i'* % «f^e Kamer duidelijk '^^'^^ gegeven. Zulk een standpunt ne-"^^^ ^'^ °°^ ^^^""^ "'^^ ^"-Integendeel ^"J/> )" " ^o^^^' ^at met alleen voor de oude, zieke en invalide arbeiders zal 9ezorgd worden, doch ook voor de vele kleine

zelfstandigen,

voor wie thans vrijwel niets gedaan wordt, hoewel zij jarenlang ingevolge drijven en de middenstand, maar de ge meenschap heeft zorg te dragen, dat in de nood der behoeftigen wordt voor­ 1 .. , .... 1 . zien op de wijze zoals wij dit gedurig aangegeven hebben, en dat met zo de verzekeringswetgeving gedwongen zijn om premiën te betalen. Wij wensen dus een behoorlijke verzorging van alle nooddruftigen door tie organisaties, kerkelijke - ^b-gerhjke die daartoe krachtens karakter Pn en historische hi, tnri«.h. r, nt. ont wikkeling aangewezen zijn. Niet de be

karig en schriel

als dat thans bij de verzekeringswetgeving het geval is. Wat betreft de vermindering der istorting van 45 millioen gulden in het Invaliditeits-en Ouderdomsfonds ten behoeve van de financiering van de Noodvoorziening ouden van dagen, wens ik op te merken, in tegenstelling met de reactie, welke deze vermindering bij de voorstanders der verzekeringswetgeving heeft verwekt, dat ik tegen deze vermindering geen bezwaar heb niet alleen, doch daaraan mijn volle medewerking kan geven. Wij zijn er steeds tegen geweest, dat in de verzekeringsfondsen

honderden millioenen

eerden opgestapeld, zo zelfs, dat men ^'J"^ geen raad meer wist om de gelden 9oed te beleggen. Vroegere Regeringen ff" '''^°°^ reeds genoodzaakt om tot vermindering dier bijdragen over te gaan vanwege de financiële noodtoe-stand. Zo kwam op 2 December 1932 in deze Kamer ^een wetsvoorstel jan dergelijke strekking in behandeling, waarvan in de Memorie van Toelichting als reden werd aangegeven om , , in verband met de noodtoestand van 's lands schatkist te komen tot een tijdelijke verlichting van de lasten, welke krachtens de sociale verzekeringswetgeving op het Rijk drukken."

Wij hebben destijds onze steun aan dit wetsontwerp verleend en stellen ons ook thans aan de zijde van deze Minister, waar hij tegenover vele leden, die op zijn beleid in deze aanmerking heb-^^"^ gemaakt, verklaart, dat de Regering in verband met de , , ,

precaire positie van s lands tinanaen

van oordeel is, dat die opschorting ver-antwoord is te achten. Wij zouden al-leen verder willen gaan en willen zien, dat de Minister, waar hij het storten „ , , , •. • D-U Z^"" .^"^.^ ^^'^ 9^°°' ''^'^9 "'' ' ^tl ^^^ '^ de verzekermgsfondsen met het °°^ °P '^^ "^ ^"^^ moeilijke financiële P°^l"^ '^% '^"'^^ "'^^ \"KK*'^°T . acht, er ook oog voor zou hebben, dat ^"'^ '"' ""^ """ ^'""-"^" ''''''""' '^' de lasten, welke de bedrijven, de landen tuinbouwbedrijven incluis, benevens de middenstand, moeten opbrengen, voor deze evengoed uiterst zwaar en drukkend zi n en dat ontheffing daar-' j „„ i„, T3„„„..: „^ ^^" f^'^'''^^' "" °P — ^" ^"^ '^^ ^"9"'"9 .-'.»--».•..^n,

^yju. zo iiHy^^^. lggen. _ i.».. i°° j \r •.. \ xj j Mijnheer de Voorzitter! ben andere oplü^ï^, , . wdke n ik - i u• hierbij . •• wü - i maken i betreft hetgeen in de stukken '" wordt vermeld over de

bedrijfspensioenfondsen.

In het Voorlopig Verslag wordt dienaangaande aanqedronqen op een wet-, .i....f. !: __''. .-.-T j . ^; i.•„: _... ._ telijke regeling, terwijl de Minister in de Memorie van Antwoord ter zake op merkt, dat een wettelijke regeling in een zeer vergevorderde staalt van voorbereiding verkeert, die echter niet het gej^^j^ ^^^^^.^ ^^^ bedrijfspensioenfondsen zal beheersen, doch beperkt zal zijn tot ^.^ bedrijfspensioenfondsen ten aanzien van welke bij de huidige wetgeving niet voldoende mogelijkheden bestaan om de kring der deelnemers uit ^^ breiden tot anderen dan werknemers, jje krachtens collectief contract deel-^emer zijn. Betekent dit, Mijnheer de Voorzitter, dat men straks de arbeiders, die hetzij om principiële of om andere redenen bezwaren hebben zich te organiseren, zal kunnen dwingen zich bij' ggjj pensioenfonds aan te sluiten? Of zal men zelfs zo ver gaan, dat men de ongeorganiseerde arbeiders zal gaan verplichten zich aan te sluiten bij een der vakorganisaties? Daartegen bestaan, naar mij bekend is, zeer ernstige bezwaren bij tal van arbeiders. Nog on-'^^9^ ''•'^^k mij dit uit een schrijven van iemand, die werkzaam is als

• j .L .L-1-j ^ • wever in de textieUndustne

in het Oosten des lands en die er sterk tegeii opkwam, dat van degenen, die zich niet wensten aan te melden als lid van de Stichting , , Pensioen-en Voorzieningsfonds", toch ƒ 1, - —per week van heTloon'^al' worden afgehouden, welk bedrag waarschijnlijk ter beschikking ^gl worden gesteld van de Vakraad voor de textielindustrie. Dit is m.i. een

verkapte dwang

om zich aan te sluiten en volkomen in Strijd met de bewering, dat toetreding als lid van de stichting geheel op basis van vrijwilligheid geschiedt. Wij zijn krachtens beginsel niet tegen een pensioenregeling, maar deze behoort dan

„, .., „; „„w;

prenuevri) te zijn. Van de arbeider behoort dus ^liet te worden verlangd, dat hij gelijk da(. o.m. bij de N.V van Heek & Co. te Enschedé het geval is, een formulier j^kent, waarin hij verklaart:

„de te zijnen name gestelde begunstiging en de op zijn leven in verband met zijn pensioenaanspraken te sluiten verzekering te aanvaarden met toestemming van de verzekering^ neemster en met inachtneming van de door de Stichting te stellen bepalingen." , .

Zij, die tegen de verzekering principiële bezwaren hebben, kunnen zulk een formulier niet ondertekenen en het is schromelijk onbillijk, van dezulken te^ eisen, dat zij bij niet ^tekenen toch ƒ 1.-" zullen afstaan van hun loon. Ik wens dan ook bij de Minister te bepj^.^^^^^ ^^^ j^j. ^^^ j ^ ^ ^ onrechtvaar-^^^^ handeling een einde maakt en een pensioenregeling in het leven roept, waarbij de arbeiders

geen premie

, , , , ^ , , , j behoeven te betalen. Ook bevordere de Minister, dat in de textielindustrie gebroken wordt met het stelsel der plaf^^^^lonen, waartegen een sterke oppogitje bestaat, gelijk nog onlangs bij een - '''-""'"' ""••' ' ^ "^'^ "^" staking in Twente gebleken is. Ook zijn de plafondlonen oorzaak, dat de arbeidsprestatie sterk geremd wordt, Waar de Regering steeds op verhoog-He oroductie aandrinqt, is het redeliik, , JJIUUUI-LIC aanuiijiyt a U-^L t> at > , dat bekwame wevers, die meer presterenj-^n aan jan anaeren. d, daarvoor a ook een ho-anucicn, ua

ggj-loon ontvanqen. ? , Mijnheer , u^'-Vr de Voorzitter! ^ Ten dotte zou ik . I.. de . Minister , tr willen aanraden, waar de kosten van levensmiddelen zo hoog zijn, te streven naar verlaging der prijzen en te zorgen, dat het

platteland

ten aanzien van de lonen en prijzen niet ten achter gesteld wordt bij de steden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1947

De Banier | 8 Pagina's

DE BEGROTING VAN SOCIALE ZAKEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1947

De Banier | 8 Pagina's