BEGROTING VAN JUSTITIE
DE TWEEDE KAMER
REDE Ds. ZANDT
Deze begroting gaf Ds. Zandt aanleiding om verscheidene onderwerpen ter sprake te brengen.
Over het algemeen waren deze onderwerpen van principiële aard. Zij betroffen de zedelijkheid en de daarmede in verband staande aangelegenheden. Verder drong Ds. Zandt op de wederinvoering van de doodstraf aan en behandelde voorts verschillende zaken, waarvan de lezer kan kennis nemen.
Ten aanzien van de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid bij motorongevallen, kreeg Ds. Zandt op de door hem uitge oefende aandrang om degenen, die gewetensbezwaren tegen de verzekering hebben, tegemoet te willen komen door hun vrijstelling te willen verlenen, van de Minister de toezegging, dat bij de samenstelling van 't betreffende wetsontwerp met gewetensbezwaren rekening zal worden ge.houden.
Met deze inleiding achten wij te kunnen volstaan.
Ds. Zandt sprak als volgt:
Mijnheer de Voorzitter! Buiten enige twijfel is er door het Departement van Justitie in het afgelopen jaar veel werk verzet. Al was het, dat dit werk op zich zelf lang niet altijd onze goedkeuring kon wegdragen, toch willen ook wij ten aanzien van de ijver en voort- varendheid, welke het Departement betoond heeft, onze waardering uitspreken.
'Evenzeer waarderen wij het, dat er door het Departement bij de indiening van de begroting zuinigheid betracht is. Het geeft reden tot verheugenis, dat voor de buitengewone dienst een radicale vermindering van 42 millioen verkregen is. Wij beschouwen het echter als een zekere schaduwzijde, dat de gewone dienst aan uitgaven met 3 millioen gestegen is, dit te meer, daar naar schatting een uitgave van 4 millioen naar de gemeenten afgeschoven is. Voorts zijn wij, wat
de bezuiniging
betreffende het Departement van Justitie aangaat, van oordeel, dat er naar een nog sterkere bezuiniging moet worden gestreefd. Deze is toch, gelet op de desolate toestand van 's lands financiën, dringend nodig.
Overgaande tot de bespreking van onderwerpen, welke bij deze afdeling onder het hoofd algemene beschouwingen in de gewisselde stukken behandeld zijn, wensen wij een onderwerp te bespreken, dat onze grote belangstelling al sedert jaren heeft gehad, namelijk de zedelijkheid en wat daarmede in nauw verband staat. Wij achten dit onderwerp voor heel ons volk van eminent belang. Verderven toch
de goede zeden
bij een volk, dan is dit onherroepelijk .ten ondergang opgeschreven. Dan keert maatschappelijke welvaart die ondergang niet, maar draagt zij veel meer het hare er toe bij, dat deze nog in versnelde mate plaats grijpt. Daarom is dit onderwerp ook van zo groot .gewicht. Zo oordeelde er de oude Christelijke Kerk over; zo ook die der Reformatie. Het is uit die oorzaak dan ook, dat wij er nu al jarenlang in deze Kamer bij de hoge Overheid des lands op aangedrongen hebben, dat zij in deze de dure verplichting, die God op haar gelegd heeft, zou nakomen. Helaas, niet altijd met dat succes, dat deze, het gewicht der zaak in aanmerking genomen, wel verdiende. Integendeel, onze stem is voortdurend die van een roepende in de woestijn geweest. Toen wij hier voor het eerst het verval der zeden in de Kamer ter sprake brachten, werd ons van revolutionnaire zijde tegengevoerd, dat wij
aan gezichtsverbijstering
leden. Hoe kon het over onze hppen komen, dat er verval van zeden was, zo werd ons van die kant toegevoegd. De Volkenbond was opgericht. Tal van jeugdverenigingen waren gesticht. Allerlei werk van maatschappelijke aard was ter hand genomen. De ene humanistische instelling na de andere was verrezen. De uitkomst heeft echter uitgewezen, dat niet wij, maar de revolutionnairen aan gezichtsverbijstering leden. Wat destijds voor onzin werd uitgekreten, is gebleken een droeve waarheid te zijn. Thans toch wordt algemeen de ontzettende zedenverwildering erkend. Ook dit Kabinet heeft dit in zijn officiële bescheiden openlijk en onomwonden moeten toegeven. Het is daarmede zelfs thans zo jammerlijk gesteld, dat ten vorigen jare nog een hoofd van de zedendienst in een van onze grote steden verklaarde, dat het aantal aangiften van zedenmisdrijven in de eerste helft van dat jaar zegge tienmaal zo groot was als in de eerste helft van het daaraan voorafgaande jaar. Die ambtenaar sprak zelfs uit, dat er, zo erg is het,
een vloedgolf
van aangiften van handelingen tegen de zeden bij de politie binnenkomt.
Erger kan het haast toch al niet. En dit wordt nog te erger, als wij weten, dat dit ontzettende verval zich niet alleen in de steden, maar volgens genoemde ambtenaar ook op de dorpen openbaart, waar bepaalde geslachtsziekten, welke er eertijds helemaal niet of slechts sporadisch voorkwamen, thans aan de orde van de dag zijn. En dat hierin geen verbetering is gekomen, kan men het best afleiden uit de officiële verklaringen van de Regering zelf, waarin tpch meermalen werd verklaard, dat het aantal misdrijven van allerlei aard ontstellend groot is.
De Regering drale toch niet langer om hiertegen handelend en wetgevend op te treden. Wij ontkennen niet, dat deze materie geen gemakkelijke is. Maar dat was zij destijds ook niet in Geneve, waar een heel deel der stad door een verschrikkelijk zedenverderf verpest was. Dit heeft
Calvijn
echter niet belet, maatregelen te nemen.
Door zijn toedoen werden er de in de historie bekende zedenwetten ingevoerd, welke zeer heilzaam gewerkt hebben en waardoor aan dat kwaad paal en perk "werd gesteld, ja, waardoor het kwaad werd uitgeroeid. De Minister mene echter niet, dat hier met humanistische middelen iets verricht kan worden. Neen, met de zo hoog geroemde cultuur en beschaving komt men in dezen geen stap verder. Van het geneesmiddel, dat prof. Opzoomer in zijn dagen aanbood, als hij schreef: , , bouw scholen en gij kunt de gevangenissen wel sluiten", is de ondeugdelijkheid in de loop der jaren al heel overtuigend gebleken. Hoe vele scholen zijn er toch niet gebouwd sedert de dag, waarop prof. Opzoomer zijn stelling verkondigde en in stede van dat het zedelijk verval afnam, is het op ontstellend grote wijze gestegen. Ook in dezen geldt het woord der heilige Schriftuur:
, , Tot de wet en tot de getuigenis: zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben."
Mijnheer de Voorzitter! Het doet ons leed, dat wij nu al zovele jaren moeten constateren, dat de Regering ook ten opzichte van de zeden niet handelt, zoals ons in Gods Woord w^ordt voorgehouden. Ook hetgeen deze Minister aangaande de zedelijkheid in zijn Memorie van Antwoord schreef, heeft
ons zeer teleurgesteld.
Hij heeft toch geschreven:
, , Over de instelling van een commissie, die het complex van vraagstukken in studie zou kunnen nemen, samenhangende met het zedelijk verval, is de ondergetekende in overleg getreden met zijn ambtgenoten. Tot een tastbaar resultaat heeft dat overleg tot heden niet geleid. De omvang van het vraagstuk brengt met zich, dat een alzijdige beschouwing en behandeling daarvan meer tijd vergt dan de voorbereiding en totstandbrenging van op zich zelf staande maatregelen. Voorshands zal daarom hierop de nadruk moeten vallen. Deze maatregelen zijn uitgegaan en zullen ook verder moeten uitgaan van vele andere organen, dan van het Departement van ondergetekende alleen."
Zoals reeds gezegd, heeft dit antwoord van de Minister ons zeer teleurgesteld. Zo blijven dan ook thans weer
die ingrijpende maatregelen achterwege, welke toch voor het welzijn van ons volk dringend nodig zijn. Wij kunnen niet nalaten de aangelegenheid der zedelijkheid nog eens we-^er met alle nadruk aan de welwillende aandacht der Regering aan te bevelen, overtuigd als wij zijn, dat zij voor ons volk van het allerhoogste gewicht is en dat op de Overheid hier wel terdege van Gods wege een dure verplichting rust.
Met bijzondere belangstelling hebben wij er kennis van genomen, dat de Minister denkt aan
een verscherping
l van de strafbepalingen tegen aanranding van de openbare zedelijkheid en openbare bevordering der onzedelijkheid. De Minister trede daarbij krachtig op 'tegen pornografische lectuur en ook tegen die lectuur en voorstellingen in de bioscopen, waarbij het huwelijk omlaag gehaald wordt en de vrije liefde of het proefhuwelijk verheerlijkt worden. Dit is wel hoog nodig. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft zelf onomwonden toegegeven, dat er affiches zijn, waarmede de bioscopen haar voorstellingen aankondigen en aanbevalen, welke van verderfelijke invloed voor de goede zeden zijn. Ook tegen de danszalen, waarin de goede zede meermalen verdorven worden, alsook tegen de propaganda van de Malthusiaanse bond en die der vrijdenkers mogen maatregelen genomen worden.
Mijnheer de Voorzitter! Ik stip op dit brede terrein slechts enkele onderwerpen aan. De mij toegemeten tijd laat niet toe, dat daarop breder en uitvoeriger door mij wordt ingegaan. Ik acht zulks ook niet nodig, waar Wij toch ons standpunt in dezen meermalen in deze Kamer uiteengezet hebben. In het kort samengevat, willen wij er nogmaals met alle klem en nadruk op aandringen, dat zulk een wetgeving ten aanzien van de zedelijkheid samengesteld zal worden, welke beantwoordt aan hetgeen Gods Woord en Wet ons dienaangaande gebieden.
In dit verband wens ik iets in het midden te brengen over de echtscheiding. iDe betekenis van het huwelijk kan moeilijk te hoog worden aangeslagen.
Het huwelijk
is een goddelijke insteUing, reeds vóór de val door God ingesteld. Het is derhalve voor het maatschappelijk leven van het hoogste gewicht. Het is dan ook de dure roeping der Overheid het huwelijk in ere te houden en te beschermen. Aangaande de echtscheiding nu deelt de Minister in zijn Memorie van Antwoord het volgende mede:
„De commissie, ingesteld ter voorbereiding van maatregelen ter voorkoming van lichtvaardige echtscheidingen, heeft op 13 November 1947 haar rapport uitgebracht. Dit rapport is met spoed in studie genomen. De ondergetekende hoopt binnen niet al te lange tijd de indiening van een wetsontwerp te kunnen bevorderen. Terzelfder tijd zal dan worden beslist, hoe ten aanzien van het nog bij de Kamer aanhangige wetsontwerp betreffende de echtscheiding ware te behandelen. •"
Voor zover dit thans kan worden overzien, zal de voorkoming van lichtvaardige echtscheidingen kunnen worden verwezenlijkt zonder wijziging van het Burgerlijk Wetboek, immers door herziening van de bcpahngen in zake de echtscheidingsprocedure, voorkomend in het Werboek van Burgelijke Rechtsvordering."
Mijnheer de Voorzitter! De geachte bewindsman heeft zich in deze mededeling wel heel vaag uitgedrukt, als hij spreekt van , .binnen niet te lange tijd".
Daaronder kan zoveel verstaan wordei d Kan de Minister in dezen ook een na a dere toezegging doen? Dit zou wel zee a gewenst zijn. Al veel en veel te lan e toch is het in ons land mogelijk gewee; t op lichtvaardige gronden het huwelij l te ontbinden. Zo bij voorbeeld is het to ij dusverre mogelijk, dat j
de echtscheidin e e
plaats vindt, doordat een der partije: ^ overspel voorwendt. Aan deze en der gelijke methoden dient dringend eei einde gemaakt te worden. Dit om h ip hoge goddelijke karakter van het huwe Ie lijk, alsook uit het oogpunt van he u maatschappelijk belang, ook al om d ) ellende, die over de kinderen, zo die hse bij betrokken zijn, wordt gebracht Overgaande tot een ander onderwerp g wil ik iets zeggen i le le
over de doodstral j
; o l Ons standpunt is in dezen geheel on gewijzigd gebleven. Naar de eis vai W Gods woord, blijven wij van gevoelen i dat van degene, die opzettelijk het bloec i van zijn naaste vergiet, diens bloed ver l goten moet worden. Van de Minister i J echter, naar hij het vorige jaar verklaan 't heeft, geen wederinvoering van doodstraf te wachten. Van de zijde vai de Kamer al evenmin, zo was het vroe ger, zo is het nu eveneens. Ik betreu dat zeer, want het geldt hier toch eei eis van Gods Woord. Ik moet het on des tijds wille bij deze korte bewcor dingen laten, te meer kan ik dat doen dewijl wij in deze Kamer ook op di punt meermalen in deze ons standpun uiteengezet hebben. Voorts wens ik alsnog een korte opmer king te maken over het optreden tegei de a d g te b a v d h l a
zwarte handel en corruptif e
Dienaangaande heeft Zijne Excellentii in zijn Memorie van Antwoord mede gedeeld, dat deze aangelegenheid bi, voortduring zijn aandacht heeft en daar. tegen gestreng wordt opgetreden juich dat zeer toe. De zwarte handel op zich zelf reeds te veroordelen, heeft ten gevolge, dat het reeds zo dure leven nog veel duurder wordt, hetgeen voor menig mens de ernstigste gevolgei heeft. En wat de corruptie betreft, die thans in ernstige mate heerst, deze on dergraaft de goede zeden en tast heel het maatschappelijk leven aan, daar zij op tal van personen maar al te aansteke lijk werkt. d g v b d d t V
Verder zou ik, waar de Minister in zijn Memorie van Antwoord ter kennis van de Kamer gebracht heeft, dat de coni' missie in zake de regeling van D d d k
verplichte vcrzekerinc
tegen wettelijke aansprakelijkheid bi motorongevallen dezer dagen haar verslag, vergezeld van een ontwerp var wet met toelichting, aan de ondergetekende en zijn ambtgenoot van Verkeei en Waterstaat heeft doen toekomen dienaangaande enige korte opmerkingen willen maken. Daarin werd toch voort; medegedeeld, dat de ondergetekende of korte termijn met zijn genoemde ambtgenoot in overleg zal treden omtrent de indiening van een wetsontwerp Deze mededeling geeft mij aanleiding bi de Minister er nogmaals op aan t" drin gen in deze aangelegenheid de> jenen die gewetensbezwaren tegen de verzekering hebben, te gemoet te willen komen, door hen vrijstelling te willen ver lenen. Het antwoord, dat de Minister te vorigen jare te dezer zake heeft g2' geven, heeft ons niet kunnen bevredigen. Wij brengen de Minister hierbij iJ herinering, dat een zijner ambtsvoorgangers ons heeft toegezegd, dat er me' die bezwaren rekening zal worden gehouden. Wij achten het met die Minis' ter nog immer mogelijk, dat zulks vol- dig kan plaats vinden, en bepleiten an ook met alle nadruk, dat het wetsatwerp in die geest zal worden samenesteld.
'ervolgens zou ik mij bij de mij vooraficgane sprekers willen aansluiten, waar Ij bij de Minister hebben voorgestaan, jat krachtige-pogingen door zijn Deparement aangewend zullen worden om egen het onbevoegd voorhanden heb-^^ "^^^
vuurwapens en munitie
, 0 te treden. De Minister heeft zelf in Ie gewisselde stukken toegegeven, dat ; ulks nog zeer veelvuldig voorkomt. )aartegen dient toch met alle beslistleid te worden opgetreden. Het behoeft leen nader betoog, dat zulks grote geg^en voor de samenleving oplevert. Paarom wil ik het verzoek, dat de gejchte afgevaardigde de heer Terpstra ; ot Zijne Excellentie richtte om te molen vernemen welke maatregelen de liinister daartegen denkt te nemen, oniersteunen, door het verzoek te her i^I^"^-
i^erder zou ik die leden in hun pleidooi, lat zij gevoerd hebben voor de bevordering van
geregelde goed geleide arbeid
de gevangenissen willen ondersteunen. Ik acht het met hen van belang, dat dit bevorderd wordt, ook al door de gevangenen een ruimere beloning toe te kennen dan thans geschiedt. Dit zal lun een prikkel kunnen geven om meer arbeid te produceren dan thans het geval is. Ook in dezen acht ik ledigheid des duivels oorkussen. Eveneens acht ik het van belang, dat dit geschiedt in een lokaal, waar het mogelijk is behoorlijke arbeid te verrichten. Tevens zou ik mij er volstrekt niet tegen willen verzetten, dat de gevangenen vakkennis wordt bijgebracht. Dit toch zal allicht kunnen be. vorderen, dat de gevangenen straks, in de maatschappij teruggekeerd, nuttige burgers zullen kunnen worden. Boven-^.^^ ^^^^^ ^.^ ^^^ ^^^ voordeel, dat alzo ^^ mogelijkheid ontstaat, dat de gevangenen, indien zij gezinnen hebben, deze in ruimere mate kunnen ondersteunen, hetgeen de schatkist ten goede zou kunnen komen, doordat de ondersteuningsgelden dan vrijwel zeker zouden kunnen verminderd worden. Bovendien zou ik •— en hier raak ik een zeer principieel punt aan •— nadrukkelijk wensen, dat onder generlei omstandigheid belet wordt, dat aan een gevangene
een Bijbel
ter lezing wordt gegeven. Zo dit wel geschiedt, acht ik dit een ernstig vergrijp, dat jegens de gevangene gepleegd wordt. Ik zou dan ook de Minister met alle klem willen verzoeken te bevorderen dat zulks niet kan voorkomen en dat, als zulks geschiedt, daartegen van zijn kant met kracht zal worden opgekomen en daarin alsnog verandering zal woorden aangebracht. Voorts wens ik met een kort woord te ondersteunen het betoog, dat de ge achte afgevaardigde de heer Terpstra hield ten aanzien van de
ontijdige berichtgeving
aangaande personen, die zich in arrest bevinden, waarbij hij er op aandrong, dat daartegen scherp zal worden opgetreden. Alle wreedheid dient bij de rechtspleging strikt gemeden te worden. Het kan niet anders dan als wreedheid door de familieleden w^orden gevoeld, als vóór het onderzoek beëindigd is of een uitspraak wordt gedaan publicaties geschieden, die een ongunstig licht werpen op de persoon in kwestie. Dit wordt nog te wreder, als straks een vrijsprekend vonnis volgt; dan is van die ongunstige publicatie allicht iets blijven hangen en kan het geval zich licht voordoen, dat van de publicatie wel, maar van het vrijsprekend vonnis niet kennis wordt genomen.
Ten slotte nog een enkel woord
over de vreömdelingenquaestie.
Ongewenste vreemdelingen dienen onvoorwaardelijk buiten ons land gehouden te worden. Wij hebben daarmede in het verleden leergeld genoeg betaald. Overigens zou ik bij de Minister willen bepleiten, dat deze materie overeenkomstig de wezenlijk Christelijke humaniteitsbeginselen zal worden geregeld. De Minister moge toezien, dat daarbij alle gevoelens van wraak of wraakneming niet in het geding zullen kunnen worden gebracht.
Wat de huwelijken betreft, zou ik bij de Minister willen voorstaan, indien ter goeder naam en faam bekendstaande personen, die. burgerlijk onberispelijk geleefd hebben én op wier nationale gevoelens ook generlei aanmerking te maken valt, met iemand van vreemde nationaliteit, die dezelfde hoedanigheden bezit, gehuwd zijn of uit oorzaak van •wederzijdse genegenheid wensen te huwen, deze in die staat of in dat voornemen behulpzaam te willen zijn. Vooral indien het huwelijk reeds gesloten is, acht ik het van groot belang, dat tegen hun wil gescheidenen weder in een geordend huwelijksleven zullen kunnen samenleven, te meer, als er in dat huwelijk reeds kinderen zijn. Er bereiken mij wel eens klachten, dat onder zulke omstandigheden, als ik hier genoemd heb, er wel eens zeer lang gewacht moet worden, alvorens het gewenste resultaat bereikt is. Ik zou het zeer toejuichen, indien daarin
enige versnelling
kon worden aangebracht, hetzij dat een huwelijk reeds gesloten is of dat men het wenst te sluiten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1947
De Banier | 8 Pagina's