Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Sociale Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Sociale Zaken

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE TWEEDE KAMER

REDE Ir. van DIS

Bij de behandeling van bovenvermelde afdeling der begroting van Sociale Zaken werd met verscheidene andere afgevaardigden ook 't woord gevoerd door Ir. van Dis.

Daar de Minister van Binnenlandse zaken voor wat betreft het afkondigen van onjuiste publicaties inzake het inenten tegen de pokken, naar zijn ambtsgenoot van Sociale Zaken 'verwezen had, bracht de afgevaardigde der S.G.P. deze kwestie ook onder de aandacht van dezen Minister.

Voorts bepleitte hij de belangen der : verplegenden en der tandtechnici. Na deze korte inleiding moge thans de rede een plaats vinden. Ir. van Dis sprak als volgt:

Bij de afdeling Volksgezondheid van deze begroting wil ik beginnen met de aandacht van de Minister te vragen voor een kwestie, welke in het Voorlopig Verslag bij de begroting !van Binnenlandse Zaken is te berde gebracht, doch waarvan de Minister van Binnenlandse Zaken in zijn Memorie van Antwoord heeft te kennen gegeven, dat zij allereerst thuisbehoort bij de Minister van Sociale Zaken en dat, zo deze redenen tot ingrijpen aanwezig acht, hij gaarne zijn medewerking wil verlenen om de uitvoering op zich te nemen.

: Het betreft namelijk de gewoonte ivan sommige gemeentebesturen om 'in hun publicaties het te doen voor-; ! komen alsof er nog steeds een

dwang tot inenten

bestaat. Deze dwang is echter in jl928 afgeschaft, omdat de Regering .•zelf de verantwoordelijkheid van het vaccineren niet langer durfde dragen wegens het veelvuldig voorkomen van sterfgevallen ten gevolge van het optreden van encephalitis na inenting. Dientengevolge liep de vaccinatie sterk achteruit. Duizenden ouders pasten er voor om, nu de dwang er eenmaal af was, hun kinderen aan de immer levensgevaarlijke operatie der vaccinatie te onderwerpen. Dat was de vaccine-aanbidders natuurlijk niet naar de zin. Ze drongen op wederinvoering van de vaccinatiedwang aan. Dit kregen zij echter niet gedaan. Toen toch in 1939 de thans geldende wet inzake de inenting tot stand kwam, wees Minister van den Tempel wederinvoering van de dwang nadrukkelijk af. Wat zien we nu echter. Mijnheer de Voorzitter? Dit, dat sommige burgemeesters de wet

schromelijk misbruiken.

Geheel in strijd met de wet publiceren zij aankondigingen, waarin de voorstelling wordt gewekt alsof de ouders verplicht zijn hun kinderen tot het tweede en zelfs tot het achtste jaar te laten inenten. Hiervan levert de bekendmaking van de burgemeester van

's-Graveland

wel een zeer sprekend bewijs. Deze publicatie luidde als volgt:

„De burgemeester van 'sGraveland maakt bekend, dat op 21 Augustus 1947, des namiddags tussen 2 en 3 uur, in het wijkgebouw van het Witte Kruis, 's-Graveland, gelegenheid wordt gegeven tot het kosteloze inenten tegen de pokken van kinderen vanaf y^ tot 8 jaar. Maakt er op attent, dat ouders, die ook deze maal nalaten aan de wettelijke plicht tot inenten van hun kinderen te voldoen, zich aan een strafbaar feit schuldig maken en tegen deze ouders maatregelen zullen worden getroffen."

Mijnheer de Voorzitter! De Minister zal het ongetwijfeld moeten toestemmen, dat door de burgemeester van 's-Graveland ernstig mibruik is gemaakt van de Inentingswet-1939. Deze wet toch houdt alleen maar bepalingen in ten aanzien van kinderen beneden één jaar en niet van die tot 8 jaar. Heeft deze burgemeester dat niet geweten? Kent hij de wet niet? Dit is moeilijk aan te nemen. Dan blijft slechts over, dat hij ten aanzien van de in de wet gestelde leeftijd willens en wetens een geheel

onjuiste voorstelling

heeft gegeven. Moet ik daartegen reeds met alle nadruk opkomen, er is echter nog meer. Uit de publicatie blijkt namelijk, dat deze burgemeester eveens geheel ten onrechte het doet voorkomen alsof de ouders wettelijk verplicht zijn hun kinderen te laten inenten.

Dit is echter beslist onjuist. Al houdt de wet zekere bepalingen in, waaraan voldaan moet worden, toch laat zij de ouders op het stuk van inenten geheel vrij. Minister van den Tempel heeft dat zelf nadrukkelijk verklaard toen hij op 7 November 1939 ter verdediging en vaststelling der wet zeide:

„De geachte afgevaardigde vraagt: blijft de vrijheid van de ouders onaangetast? Mijnheer de Voorzitter! Dat is het stelsel. De vrijheid van de ouders blijft ten slotte onaangetast. Zij zullen in laatste instantie besHssen of een kind ingeënt wordt."

Uit deze woorden van Minister van den Tempel blijkt alzo zeer duidelijk, dat er

geen inentingsdwang

bestaat en dat alzo niet één burgemeester de bevoegdheid heeft om in publicaties te vermelden, dat de ouders door de wet verplicht worden hun kinderen te laten inenten. Er bestaat namelijk volgens artikel 5 der wet alleen een opkomstplicht. Dat is echter heel wat anders dan een „wettelijke plicht tot inenten", als waarvan de burgemeester van 's-Graveland in zij publicatie gewaagt.

Een ander geval, dat verleden week te onzer kennis werd gebracht, betreft een publicatie van burgemeester en wethouders dèr gemeente

Gaasterland

In deze publicatie wordt ter algemene kennis gebracht, dat er gelegenheid zal worden gegeven tot kosteloze inenting tegen pokken en diptherie, en voorts wordt er aan het slot het volgende in te kennen gegeven:

„De ouders worden er aan herinnerd, dat zij verplicht zijn hun kinderen tegen pokken te laten inenten vóór hun 2de jaar". Waarbij dan nog melding wordt gemaakt van artikel 2 der Inentingswet. Ook in deze publicatie wordt dus weer de geheel

onjuiste voorstelling

gegeven, dat de ouders verplicht zijn hun kinderen tegen de pokken te laten inenten, terwijl het ook tevens geheel onwaar is, dat dit bij kinderen vóór hun tweede jaar zou moeten geschieden. De wet spreekt slechts van een opkomstplicht vóór het eerste jaar. Deze voorbeelden. Mijnheer de Voorzitter, zouden met nog andere te vermeerderen zijn. Ik zal het echter bij de twee door mij genoemde gevallen laten, omdat het hieruit de Minister reeds duidelijk genoeg gebleken zal zijn, dat er burgemeesters en colleges van burgemeester en wethouders zijn, die in hun publicaties ingevolge de Inentingswet 1939 voorstellingen geven, die

tegen de uitdrukkelijke bepalingen

dier wet ingaan, zowel door de leeftijd hoger te stellen als in deze wet gedaan wordt, alsook door het publiek voor te houden, dat er een dwang tot vaccinatie zou bestaan.

Ik zou daarom de Minister willen, vragen of hij bereid is om zijn ambtgenoot, de Minister van Binnenlandse Zaken, mede te delen, dat hij het nodig acht om de burgemeesters er op te wijzen, dat publicatie krachtens de inentingswet 1939 in het vervolg geheel overeenkomstig de wet behoort te geschieden. Mijnheer de Voorzitter! Een ander punt, waarover ik enkele opmerkingen wens te maken, betreft het grote

tekort aan verplegenden.

De Minister merkt dienaangaande in de Memorie van Antwoord op, dat hij er niet van overtuigd is, dat de kwestie van dit tekort geheel beheerst wordt door de regeling van de arbeidsvoorwaarden, doch verschillende oorzaken heeft.

Ik wil deze opmerking van de Minister geenszins betwisten, maar toch ben ik van mening, dat ook de ongunstige arbeidsvoorwaarden hier een belangrijke rol gespeeld hebben en nog spelen. De vorige Regering heeft dat blijkbaar zelf ook zo ingezien, gelijk blijkt uit een radiorede van de Minister van Sociale Zaken, gehouden 7 September 1945, waarin hij de opwekking deed zich in dienst te stellen van de ziekenverpleging en waarbij hij tevens als zijn mening te kennen gaf, dat er voor de verplegenden betere arbeidsvoorwaarden behoorden te komen. Inderdaad wordt dit werk niet behoorlijk betaald, terwijl ook de arbeidstijd menigmaal veel te lang is. Het ligt dan ook voor de hand, dat velen, die zich anders gaarne voor dit

apaiserende werk

zouden willen geven, daarvan terugge^' houden worden wegens te lage salariëring en te lange werktijden. Dat hier moeilijkheden zijn, wens ik niet te ontkennen, maar ik zou er toch bij de Minister op willen aandringen om ten aan' zien van de verplegenden zodanige voorwaarden in zake salaris en arbeids' tijd te willen bevorderen, dat de lage lonen en lange werktijden geen oorzaak zullen blijven, welke velen er van zullen doen afzien om zich voor de ziekenverpleging te geven. En wat de pensioenregeling voor de verplegenden betreft, wens ik ook voor deze categorie van hoogst nuttige en onmisbare mannen en vrouwen een premievrij pensioen te bepleiten.

Wat betreft het verstrekken van emolumenten in de vorm van jenever aan verplegend personeel, vallende onder Ministeries van Oorlog en Marine, kan ik niet nalaten met alle nadruk daartegen op te komen, wegens de grote gevaren, die daaraan verbonden zijn. Ik dring er bij de Minister ten sterkste op aan al zijn invloed aan te wenden om aan deze verfoeilijke praktijk een einde gemaakt te krijgen

Voorts, Mijnheer de Voorziter, wil ik ook bij deze Minister het grote belang der

dierenbescherming

voorstaan. Op dit terrein zijn er nog tal van punten die de aandacht verdienen en waarvan in de publicaties van de Vereniging tot bescherming van dieren een nadere en duidelijke omschrijving wordt geboden. Ik beveel deze aangelegenheid in de bijzonder aandacht van de Minister aan, alsook die van het mis- bruik, dat menigmaal van dieren wordt gemaakt door de voorstanders der vivisectie. Ik hoop, dat het contact, hetwelk de Minister, zowel ten' aanzien van de dierenbescherming in het algemeen, als van de vivisectie in het bijzonder, met zijn ambtgenoot van Justitie heeft gezocht, tot gunstige resultaten zal leiden.

Ten slotte. Mijnheer de Voorzitter, zou ik nog een enkel woord willen spreken ten aanzien van de tandtechnict.

Toen de tandtechnici hun beroep gingen uitoefenen, was dit oorspronkelijk vrij. Thans echter worden zij vervolgd, Ik zou er bij de Minister op willen aandringen, de vervolging te staken en aan de verlangens van de tandtechnici om een examen te mogen afleggen, te willen voldoen. Ik ben van oordeel, dat dit verzoek alleszins billijk is. Zijn zij bekwaam, dan heeft ons volk, bij het grote tekort aan tandtechnici hen dringend nodig. Zijn zij niet bekwaam, dan zullen zij ook onmiddellijk moeten ophouden. Ook met het oog op hun gezinnen wil ik daarom bij de Minister bepleiten deze mensen de gelegenheid te bieden een examen af te leggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1947

De Banier | 9 Pagina's

Begroting van Sociale Zaken

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1947

De Banier | 9 Pagina's