INDISCHE BEGROTING
DE TWEEDE KAMER
REDE Ds. ZANDT
By de behandeling van de Indische begroting kwam als vanzelfsprekend heel de Indische kwestie in mindere of meerdere mate ter sprake. Slechts zeer weinigen van de vele sprekers bepaalden zich in hun redevoeringen enkel tot de onderwerpen, die de begroting zelf raken.
Over het algemeen, en dat ligt ook in de aard der zaak, waar toch de Indische kwestie zowel voor Neder land als voor Indië van zulk een eminent belang is, werd deze aangelegenheid ter sprake gebracht.
Daar was overigens een moeilijke kant aan, want de Minister had in zyn Memorie van Antwoord allerzuinigste inlichtingen aan de Kamer verstrekt.
Dit is zover gegaan, dat zelfs de sprekers van de Regeringspartyen daarop geen geringe aanmerking hebben gemaakt.
Waar wij reeds in De Banier onze lezers met by die gelegenheid ge- houden stemnjingeï^ü^e uitslagen daarvan, in kennis gesteld hebben, kunnen wij voorts in onze toelichting zeer kort zijn.
Wij kunnen volstaan met nu maar de rede te laten volgen.
Ds. Zandt sprak:
Mijnheer de Voorzitter!
Zowel dit als ook het vorige Ministerie gaat mank aan onduidelijke, bepaald hoogst onvoldoende voorlichting. Daarover is de klacht algemeen. Voorstanders en tegenstanders van het Regeringsbeleid, beiden klagen daarover. Bij de behandeling van het hoofdstuk der Buitenlandse Zaken gaf niemand minder dan een der steunpilaren van de Regering, de geachte afgevaardigde de heer van der Goes van Naters, daarvan
een verbluffend staaltje
ten beste. Hij deelde toen namelijk mede, dat de heer van Kleffens op 31 Juli 1947 in de Veiligheidsraad verklaarde, dat hij die raad een rijkdom van materiaal, met name de bewijzen van duizend bestandschendingen, door de Indonesische republiek gepleegd, zou voorleggen, maar het moest 2 September worden voordat deze een lijst van bestandschendingen, en dan nog op heel gebrekkige en onvoldoende wijze, kon overleggen. Zo slecht licht de Regering zelfs haar eigen ambassadeur in. En dat nog wel in zulk een belangrijke zaak als de Indische kwestie is. Deze raakt toch de hoogste belangen van ons eigen land en van Indië, waarmede wij eeuwen aaneen verbonden zijn geweest. De toekomst van millioenen mensen is daarbij nauw betrokken. Duizenden van onze jongens staan in Indië onder de wapens, duizenden van hun verwanten beleven hier te lande dagen van hooggaande spanning. En dan zulk
een diep treurige voorlichting!
Men kan zich er niet genoeg over verbazen, dat zo iets mogelijk is en gevoelt een gerechtvaardigde ergernis in zich opkomen, dat zo iets gebeurt.
Die verbazing en ergernis komen ook ongevraagd in een mens op, als hij de Memorie van Antwoord leest, welke ons thans in zake Indië is voorgelegd. Daar zijn, sedert de algeene beschouwingen in deze Kamer t plaats gevonden hebben, zulke gewichtige gebeurtenissen voorgevallen, waarover de Regering ons niet inlicht.
Bovendien heeft het ons weer uiterst pijnlijk getroffen, dat de Regering ook in deze Memorie van Antwoord weer geen enkel woord van waardering gezegd heeft o e h m
over onze strijdkrachten g
m Indië; dezen getroosten zich toch zulke grote opofferingen. Velen hunner staan dag aan dag op eenzame posten, waar hun leven elk ogenblik in gevaar verkeert. Allen moeten zij nu reeds geruime tijd in een vreemd land, ver van hun verwanten verblijven. Ook is er in die Memorie van Antwoord geen enkel teken van medeleven met hun verwanten en betrekkingen hier te lande van Regeringswege te vinden. In menig gezin vallen geliefde doden te betreuren, doch ook dit schijnt de Regering niets aan te gaan. Ons leger gedraagt zich in het algemeen genomen kranig en voorbeeldig, doch ook dat, als wij er op letten, dat de Regering daarvan met geen letter melding maakt, gaat zij koud en onbewogen voorbij. Ik acht dit een hoogst ernstig verzuim, waartegen ik met een kort woord d s l v s b o h d p m t o e a l o I
scherp wens te protesteren.
Voorshands wil ik mij nog even bepalen bij de voorlichting, welke de Regering gegeven heeft. Zowel de Nederlandse als de Nederlands-Indische Regering hebbep ons land daarmede zeer veel schade berokkend. Welk een indruk is door die slechte voorlichting in het buitenland verwekt! Dr. van Mook heeft erkend, dat hij zelfs een tijdlang de ten hemel schreiende gtewelddaden der Indonesische republiek opzettelijk verzwegen heeft. Dit heeft ten gevolge gehad dat in het buitenland Soekamo en de zijnen als vrij heidshelden vereerd en wij als onderdrukkers veracht zijn geworden. Daarbij komt nog, dat men
èn op de voorlichting verklaringen èn op de
der Regering, zowel van Nederlandse als de Nederlands-Indische, volstrekt niet altijd staat heeft kunnen maken. De vorige Minister toch heeft in deze Kamer openlijk verklaard, dat hij elke onderhandeling met Soekamo onvruchtbaar en onwaardig achtte. Dr. van Mook heeft tegenover de Engelse opperbevelhebber als zijn vaste overtuiging uitgesproken, dat elke aanraking met de zogenaamde „Soekarno-Regering" zorgvuldig gemeden moest worden. Prof. Log'eman zowel als dr. van Mook zijn echter al heel spoedig over stag gegaan. Zij hebben de onderhandelingen met Soekamo en diens Regering aangeknoopt. Dat is de bron en oorsprong van alle volgende ellende geworden. Met Soekamo zijn zij gaan onderhandelen. Wat is
Soekamo
eigenlijk voor een man? In het oog van dr. van Mook een collaborateur, ja, wat al niet meer. Hij heeft hier en in Amerika over hem een boekje opengedaan, dat genoegzaam zegt wie en wat Soekar'no eigenlijk vooi? * een figuur is. Deze man nu, die eenmaal gezegd heeft: snijdt alle Nederlanders de hals af, en die de hoogste Japanse onderscheiding uit de handen van de Japanse keizer in ontvangst genomen heeft, heeft de Nederlandse Regering door de gevoerde onderhandelingen en inzonderheid door de overeenkomst van Linggadjati met zijn republiek vast in het zadel gezet. De Regeringspartijen, de Katholieke Volkspartij en de Partij van de Arbeid, hebben op die overeenkomst het zegel harer goedkeuring gezet. Het woog haai daarbij in het geheel niet, dat niemand minder dan prof. Aalberse dat ontwerp-verdrag van Linggadjati een strafbare Grondwetsschending had genoemd. De aanneming van de motie-prof. Romme-mr. van der Goes van Naters had dit mogelijk gemaakt, voor welker aanneming
prof. Romme zware schuld treft t n
door zijn daarbij aangenomen houding en de daarbij door hem uitgesproken redevoeringen. De werkelijke toestand werd verborgen. Een volkomen valse situatie ontstond. Er waren feitelijk twee overeenkomsten, één, die de Indonesische republiek niet en één, die zij wel wilde ondertekenen en ook ondertekend heeft, namelijk niet die, welke in deze Kamer onder invloed van prof. Romme tot stand was gekomen, maar die, welke in Indië met de Commissie-Generaal was gesloten. De Regeringspartijen hebben over de totstandkoming van de overeenkomst van Linggadjati gejubeld als ware daarmede de gewenste oplossing tot stand gekomen en alsof ons leger nu wel heel spoedig uit Indië teruggetrokken koi^ worden. t r a d v k f d D
Vele ouders, die in het geloof gebracht werden, dat, als het contract van Linggadjati tot stand gekomen was, hun kinderen dan wel spoedig in hun woning zouden terugkeren, hebben mede in dat koor gejubeld.
Hoe bedrogen
zijn zij echter uitgekomen! Door het succes van Linggadjati aangemoedigd — want die overeenkomst, omdat daarin de facto-erkenning van de Indonesische republiek en de arbitrage-clausule waren opgenomen, was geen gering succes voor de republiek — trad deze nogal brutaler op dan ooit te voren. Onze jongens werden nogal meer dan te voren laaghartig overvallen, vermoord en verwond. Vele Indiërs, die Nederland welgezind waren, moesten dit door een ongehoord wrede terreur met hun leven bekopen. Brandstichtingen, vernielingen, ontaarde moordpartijen waren aan de orde van de dag. Duizenden Nederlanders bleven in gevangenissen en kampementen opgesloten. Zo erg werd de toestand, dat het zelfs tot de Regering doordrong, dat het toch zo niet langer kon. Zij deed in Juli van dit jaar de politionele actie inzetten.
Doch halfslachtig,
besluiteloos en weifelend als zij in al haar daden is, werd die niet ten einde toe doorgezet. Djokja bleef onbezet. Soekarno met zijn Regering bleef aldaar heer en meester. Dit geschiedde tegen de vele telegrammen van dr. van Mook in, die op voleinding van de actie aandrong. Dit geschiedde eveneens tegen de wil van onze weermacht in, die ook in overgrote meerderheid de aangegane actie tot een goed einde had gebracht willen zien. Het lijdt toch geen twijfel, dat, indien daarover een stemming onder onze manschappen gehouden was, de uitslag daarvoor vóór een doorzetting der actie naar Djokja geweest was.
Inmiddels ging
de Veiligheidsraad
zich met het Indische probleem bemoeien. Hij trok deze aangelegenheid, welke een zuiver interne Nederlandse aangelegenheid is, tot zich. Van Frankrijk, dat met Vietnam een soortgelijke kwestie heeft als wij met Indië, hield hij zijn handen wel af. Tegen een grote Mogendheid betoonde hij het nodige respect, maar hij durfde kleinere landen als het onze wel aan; dat ontzag hij niet. Hij greep
de geweldige fout,
welke bij de overeenkomst van Linggadjati met de facto-erkenning van de Indische republiek gemaakt was, als een rechtvaardiging voor zijn optreden gretig aan. Hierbij, het zij nogmaals uitdrukkelijk opgemerkt, treft onze fractie niet het minste verwijt. Zij heeft zich van stonde af tegen toetreding tot de organisatie der Verenigde Naties verzet. De andere Kamerfracties en ook de Regering hebben die toetreding echter per se gewild. Zo gaan dan de
millioenen en millioenen
ls destijds naar de Volkenbond, toen er geen cent voor de verhoging van de schriele pensioenen van de oud-strijders, die ons land met gevaar van hun eigen leven hadden gediend, af kon, thans weer naar de organisatie van de Verenigde Naties. Een organisatie, die, naar de verklaring zelfs van onze Ameriaanse ambassadeur mr. van Kleffens, ons partijdig en onrechtvaarig behandelt.
Deze behandeling nu hebben de
voorstanders van de toetreding tot de organisatie der Verenigde Naties aan zich zelf te wijten. Zij hebben zich vrijwillig de strop om de hals gehaald. Zij moeten nu de
jammerlijke gevolgen
daarvan ondervinden. En deze zijn waarlijk niet gering. Niet alleen dat wij onrechtvaardig en partijdig behandeld worden, maar wat zal het uiteindelijke gevolg van die bemoeienis van de Veiligheidsraad nog zijn, daar toch in die Raad het eigenbelang en de handelsbelangen zulk een voorname, alles beslissende rol spelen, gelijk te verwachten is, dat dit ook in de Commissie van Drie het geval zal zijn en in de consulaire rapporten reeds te bespeuren valt.
Die bemoeienis
Iaat zich werkelijk onheilspellena auister aanzien. Door die raad is de opdracht verleend, dat een consulaire commissie een 'onderzoek in Indië zou instellen. Het rapport, dat die commissie heeft uitgebracht, is in alle delen lang niet gunstig voor ons land. Dit was ook te verwachten ten aanzien van de Australische consul. Australië toch heeft in de laatste tijd een verre van vriendschappelijke houding jegens ons aangenomen. Dit rapport is nochtans van groot belang. Het zal toch bij^e beraadslagingen in de Veiligheljïiraad een voorname rol spelen. Éet kan zelfs als grondslag en uitgangspunt van de besprekingen in die raad straks dienst doen. Dit rapport is niet geheim, het is door allerlei kranten besproken, maar het is weer precies eender als met het Indische Witboek, men kan het niet krijgen. Ik moet het de Regering als een ernstige nalatigheid aanrekenen, dat zij haar taak verzuimde, door dit rapport niet op dit moment volledig vertaald ter beschikking van de Kamer te stellen. #
Wat uit
dit rapport
is bekend geworden — ik heb het reeds terloops opgemerkt — is in alle opzichten lang niet gunstig voor Nederland. Bij de eerste kennis'-»siking lijkt dit niet zo, omdat het i^'vport althans de schijn van onpartijdigheid bewaard heeft en ook al omdat de Consul-Generaal van Amerika verschillende voor ons gunstige dingen in dat rapport zegt. Maar — daar komt het op aan — de conclusies zijn in ons nadeel. In dat rapport wordt erkend, dat de Indonesische republiek inderdaad wel misdaden gepleegd heeft — hetgeen trouwens ook niet ontkend had kunnen worden, zo vele en zo ernstig zijn deze —, maar daar stapt het rapport in zijn oordeelvellingen heel luchtig overheen. Even gemakkelijk als het daarin opgenomen wordt, dat er zovelen van onze militairen vermoord en gewond worden. Dat is nog enigszins te verstaan, omdat het hier geen eigen soldaten geldt. Hadden die moordpartijen en verraderlijke aanvallen op eigen soldaten plaats gegrepen, dan zouden de samenstellers van 't rapport daar heus wel heel anders tegenover gestaan hebben. Welke rechtgeaarde Regering toch gaat het niet ter harte, als
haar leger
aan afslachtingen en verraderlijke moordpartijen blootstaat? Ook schenkt het rapport aan de propaganda en het voortschrijden van het communisme niet die aandacht, welke het er aan had moeten besteden.
speciaal de Australische afgevaardigde heeft in dat rapport zijn best gedaan om dat toch op zich zelf zo ernstige feit te verdoezelen. Hij is het toch, die de bijdrage geleverd heeft, waarin beweerd wordt, dat er niet veel te zien was van het communisme in de streken, welke bezocht werden. Maar wat zegt dit, als wij in aanmerking nemen, dat de consuls zeer korte en nog wel door de Indonesische republiek in elkaar gezette bezoeken op republikeins gebied gebracht hebben?
Wat voorts
de Commissie van Drie
— de zogenaamde Commissie van goede diensten — betreft, wens ik 't volgende op te merken. Het is nog altijd de grote vraag of deze commissie ons land en ook Indië waarlijk goede diensten zal bewijzen, of zij dit probleem tot een ; joede oplossing, waarbij Nederland en Indië wel zullen varen, zal weten te brengen. Waarom heeft die commissie haar medewerking er aan verleend, in zekere zin er zelfs op gestaan, dat de onderhandelingen op
een Am, erikaans schip
zouden plaats vinden? Daarmede is zij de Indonesische republiek, die niet op Nederlands grondgebied wilde vergaderen wel zeer in het gevlij gekomen. Is zulk een handelwijze van de Commissie van Drie vrij van j.p-tijdigheid? Het gold hier toch de b^andeling van een zuiver interne Nederlandse aangelegenheid. Zelfs de Veiligheidsraad heeft nooit ontkend, dat er in Indië sprake was van een binnenlands conflict. Waarom werd dit door de Indonesische republiek zozeer op de spits gedreven, dat het schip zelfs buiten de territoriale wateren gelegen moest zijn? Wel, dit alles laat zich gemakkelijk raden. Zij was er van overtuigd dat zij het Nederlands gezag op die wijze opnieuw een slag zou toebrengen. Zy wist van te voren, dat zij een Regering tegenover zich had, die aan toegeven en steeds weer toegeven als sinds lang gewend was. Het is waar, dat de Nederlandse Regering zich eerst tegen een bespreking op een Amerikaans schip verzet heeft, maar het was evenzeer te verwachten, dat die Regering wel voor de zoveelste maal weer zoetjes het hoofd in de schoot zou leggen en dan weer als van ouds zou toegeven.
Mijnheer de Voorzitter!
Met toegeven
kunnen de ouders de kinderen voor een ogenblik zoet houden. Maar het gevolg er van is, dat de kinderen hoe langer hoe brutaler, opstandiger en aanmatigender worden. Als de Regering niet wist, dat met toegeven en nog eens toegeven de zaak onmogelijk in het reine gebracht kan worden, dan had zij dit toch waarlijk uit de Indische kwestie al lang kunnen leren.
Zo staat het ook ten aanzien van de kwestie:
„Staakt het vuren". ^
De Regering stond er op, dat vóór alles een einde gemaakt zou worden aan de moorddadige overvallen der Indonesiërs, aan hun vernielingen en brandstichtingen en de Nederland zo vijandig gezinde en ophitsende propaganda.
De Regering der Indonesische republiek ging echter — gewend aan de ver gaande toegeeflijkheid onzer Regering — onverstoord met haar verraderlijke aanvallen en moordpartijen en vernielingen en ophitsende propaganda voort. Te recht is van Nederlandse zijde opgemerkt, dat, zolang de republiek veiligheid van lijf en goed, niet met woorden, maar ook met daden weigert te garanderen, 't nutteloos is met haar verder te onderhandelen. Hield men zich daar nu ook maar aan. In weerwil, dat de republikeinse regering steeds doorgaat met haar terreur, is men van Nederlandse zijde toch weer bezig met haar vertegenwoordigers. besprekingen en onderhandelingen te voeren. Zelfs is het daarbij zover gekomen, dat er een republikeinse verklaring de wereld ingezonden is, waarin beweerd wordt, dat de Nederlanders de voorstellen van de Commissie van Drie aangaande het staken van het vuren, verworpen hebben. Wat zin heeft het toch met zulke lieden, die in alles blijk geven dat zij onbetrouwbaar zijn en met een brandende haat tegen Nederland vervuld zijn, te onderhandelen? De Regering had dit toch al lang moeten inzien, ja, had nooit enige onderhandelingen met zulke personen moeten beginnen. Had zij van de aanvang af dit standpunt ingenomen, hoe gans anders zouden de zaken dan thans gestaan hebben. Maar zij heeft dit helaas niet gedaan. In plaats dat het vorige en dit Kabinet voor recht, veiligheid en orde in Indië opgekomen zijn en de bevolking aldaar de bescherming geboden hebben, waarop zij als Nederlandse onderdanen recht hadden en waartoe w
^^ naar Goddelijk bevel
als Overheid verplicht zijn, hebben zij nu al twee jaren onderhandeld en nog eens onderhandeld, toegegeven opnieuw weer toegegeven. Hadden de door mij even te voren genoemde Ministeries hun onderdanen beschermd en orde en veiligheid in Indië gebracht, dan had ook zulk een droeve gebeurtenis als met de 46 gevangenen voorgevallen is, niet plaats kunnen grijpen. Ik betreur de dood van die zes en veertig mensen ook. Ook ik vraag in dezen een onpartijdig onderzoek en wens de daaraan schuldigen gestraft te zien, zo er inderdaad — wat nog moet blijken — van een ernstig plichtsverzuim sprake is. Doch het verwondert mij wel in hoge mate, dat daar gisteren over gesproken is, zonder dat daarbij melding gemaakt is over duizendmaal gruwelijker dingen, welke de Indonesische republiek gepleegd heeft, en waar met geen woord tegen geprotesteerd is. Duizenden toch zijn er door de aanhangers van Soekarno wreedaardig vermoord, tot vrouwen en kinderen toe. Talloze vernielingen en brandstichtingen zijn er door hen bedreven. En die gruweldaden zijn zelfs op de postzegels der republiek verheerlijkt geworden. Dit is toch allerminst gebeurd
met de 46 gestorven gevangenen Integendeel, het geval wordt betieurd en afgekeurd. Maar hoe komt het toch, dat degenen, die van die 46 gevangenen zoveel gewag maken, er heel niet over spreken, als onze soldaten dag aan dag worden afgeslacht en nog al erger dingen overkomen. Ik zal daar iets over meedelen uit een brief, die ik dezer dagen van een soldaat uit Indië ontvangen heb. Deze jonge militair schrijft dan:
„Het zou wat zijn als wij gevangen genomen werden, dan kutinen wij ons beter verdedigen toi de laatste druppel bloed, dan om afgemarteld te worden. De officieren zien het donker in, als er werkelijk een grote overval zou plaats grijpen, vooral als
de Jappen
er tussen zitten, die staan nergens voor en hitsen de zaak op."
Uit deze woorden blijkt duidelijk, dat onze jongens er niet alleen aan blootstaan, dat zij gedood worden, maar zelfs, dat zij, als zij gevangen genomen worden, nog ten dode toe gemarteld worden, en evenzeer, dat de Indonesische republiek zich nog steeds van Japanners als haar hulptroepen bedient. En vervolgens — ik zou veel meer soortgelijke getuigenissen uit brieven van soldaten in Indië kunnen bijbrengen hoe men in de kringen van onze soldaten over het
gestadig weer confereren onzer Regering
denkt — schrijft dan deze militair:
„Onze kameraden sneuvelen en de heren confereren onder elkander maar, in mooie fauteuils, met een borrel voor zich, maar Jan Soldaat is er de dupe van."
Ja, Miji\heer de Voorzitter, aan al dat confereren en dat eindeloze toegeven en niet minder aan die moorddadige overvallen op onze soldaten dient een einde te komen. Onze soldaten moeten niet langer de kans lopen, dat zij onder de verraderlijke kogels of andere wapens der Indonesiërs ten offer vallen of, als zij gevangen v^^orden genomen, nog aan de vreselijkste martelingen worden blootgesteld.
Men denke zich de hachelijke toestand van
ons leger in Indië
toch eens in. Dag aan dag staat het aan overvallen bloot. Tekens opnieuw sneuvelen er van onze soldaten weer. Reeds velen hunner hebben de dood gevonden. Moet dat nog langer zo voortgaan? Onze soldaten vrezen het en zijn al dat confereren onzer Regering, al haar treuzelen, toegeven en al haar besluiteloosheid meer dan beu. Zijn er nota bene nog niet genoeg gevallen? Moeten er nog meer onder hen in de handen van Indonesiërs en Japanners vallen? Onze soldaten hebben er toch recht op om beschermd te worden. Geen
Michiel de Ruyter
zou het dulden, dat zijn janmaats zo behandeld werden. Geen Prins Maurits zou het lijdelijk willen aanzien, dat zijn soldaten zo in de dood werden gedreven. De Regering versta toch eindelijk haar plicht eens, ook tegenover ons leger. En dit niet alleen. De terreur van Soekarno en de zijnen woedt in al haar schrikkelijkheid nog maar steeds voort. Brandstichtingen, vernielingen en moordpartijen onder het eigen Indische volk, dat niet onder de knoet van Soekarno wil staan, gaan als de gewoonste zaken ter wereld nog maar steeds voort. Tal van onze vrienden zijn al gedood en anderen worden nog dagelijks bedreigd met z de dood.
Ik vraag de Regering eens
een opgave
te willen verstrekken van het aantal burgers van alle rassen, dat gedood gewond, ontvoerd is geworden. Waarom wordt dat getal niet publiek bekend gemaakt aan Nederland en de gehele wereld? Is de Regering bereid dit alsnog te doen? Ik vraag haar dit eveneens afzonderlijk bekend te willen maken ten aanzien van het aantal doden, gewonden en ontvoerden, na het accoord van Linggadjati en na het stopzetten der politionele actie. In dit verband wil ik nog 'n vraag van andere aard tot de regering richten, n.l. of zij een opgave wil verstrekken van hetgeen de Commissie-Generaal aan de schatkist des lands gekost heeft. En voorts een vraag van weer andere aard: hoe oordeelt de Regering er over als Sjarifoeddin Minister Neher op diens vraag om inlichtingen ten antwoord geeft: „Ik kan u niet alles vertellen" ? Ligt daarin niet een duidelijke miskenning van het Nederlandse gezag? En ook deze vraag: kan de Regering goedkeuren de benoeming van de heer Ritman op een hoge, gewichtige post, waartegen de Verenigde Politieke Partijen van uit Indië scherp geprotesteerd hebben? En ook dit: is de Regering bereid mededeling te doen van het aantal Nederlanders, dat thans m b z t g g o o h d a s n d w h M s D
nog in gevangenissen kojmpementen en n h
in Indië verblijft? Verder of de Regering geen scherpe maatregelen wil treffen tegen de geldsmij terij en het s d g geldvermorsen bij inkopen van leger en vloot door onkundige, elkander tegenwerkende instanties, welke volgens kringen, die er over oordelen kunnen, in Indië aan de orde van de dag zijn.
Mijnheer de Voorzitter! Ik ga eindigen. Mijn spreektijd loopt ten einde. Do toestand is thans hoogst ernstig, dat wijst het vertrek van niet minder dan vier Ministers naar Indië wel uit. Het aanzien van het Nederlandse gezag neemt op een onrustbarende wijze af. De veiligheid wordt steeds minder.
Daarvan een vaar staaltjes.
De militaire commandant van Tegal, een kapitein, werd vermoord, met afgesneden hals, gevonden. In Bodjong Gedek, onder de rook van Batavia en Buitenzorg, werd een administrateur van het leven beroofd. De heer Romswinkel werd op klaarlichte dag op de onderneming Tjikopo uit zijn bendie gesleept en op de meest afgrijslijke wijze afgeslacht. De planters, ook de inheemse, en niet minder hun vrouwen, leven in de grootste onrust. Deze mensen — geen republikeinen, maar goedwillende Indonesiërs, die vertrouwen stellen in het woord van de Nederlandse Regering, welke hun bescherming beloofde — hebben en recht op, dat zij, evenals alle Nederlanders om het even, of zij militair of burger zijn, beschermd worden. De Regering verlene hun ook in Indië metterdaad die bescherming. Zij verandere toch eindelijk eens van koers. Daarbij komt nog, dat ook de m e r
financiën des lands o
zulks dringend gebieden. De Regering is weder in gebreke gebleven ten aanzien van de financiën de gewenste inlichtingen te geven. Zelfs heeft zij nagelaten een schatting te geven van de financiële toestand. Dat had zij althans kunnen doen, zelfs behoren te doen. Nochtans, al missen we de nodige inlichtingen van de Regering, is dit wel zeker, dat het ook met het oog op de financiën niet kan blijven doorgaan zoals het thans gaat. Aan de huidige jam.merlijke gang van zaken dient een einde te komen. Moge dit inzicht ook bij de Regering doordringen. Zij moge opkomen voor de rechten van ons volk. Zij stelle na haar bezoek in Indië ons volk en Parlement niet voor voldongen feiten, welke funest, zowel voor Nederland als Indië, zouden zijn. Zij neme b a r t t l d d e t h t d m e t v l u h V g e
Gods Woord en Wet d
tot richtsnoer harer handelingen en edrage zich dienovereenkomstig. Het doet ons ernstig leed, dat de Regering in deze zo ernstvolle tijden ons volk niet in verootmoediging voor Gods aangezicht voorgaat en ons volk daartoe niet aanspoort. Zien wij hoe zij zich door de toetreding tot de organisatie van de Verenigde Naties vrijwillig onder een vreemd juk gesteld heeft en dat zij in deze tijd, waarin er zovelen van haar onderdanen in Indië een wrede ood sterven, alsook menig gezin in Nederland in rouw gedompeld wordt lle kermisvermaak maar ongestoord laat voortgaan, ja, zelfs tonen gouds voor opera en dans en wat dies meer zij uitgeeft, dan worden wij met bange vrees vervuld. Voor haar geldt toch ook het woord: Die ij eren, zal Ik eren, die Mij versmaden, zullen licht geacht worden. Dit woord zal zijn vervulling stellig iet missen. Tevergeefs wordt het heil van welke commissie of organisatie dan ook verwacht. Te meer is e Indische aangelegenheid van groot aanbelang, als wij er op letg w n W r o h n z v t J j a k g h h h t w « m i e e s z p ten, dat thans in Indië/Gods Woord nog gebracht en gepredikt kan worden. Er bestaat alle vrees voor, dat, als Soekarno en de zijnen er de baas zullen worden, dit niet meer het geval zal zijn. Een terugkeer tot de oude koloniale politiek begeren wij allerminst, maar zulk een bestuur en beleid, waarbij Gods Woord en Wet richtsnoer zullen zijn en Nederland en Indië in een nauwe band verenigd zullen blijven, zoals ook de Koninklijke rede van 7 December 1942 die aangeeft.
Wat West-Indië
betreft, ik hoop, dat er spoedig een regeling tot stand zal komen, welke zowel Nederland als West-Indië tot zegen zal zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1948
De Banier | 8 Pagina's