Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Haar naam. VIII.

Voor Stadie en Leidraad

In onze vorige, bepaaldelijk laatste artikelen, handelend over de naam der S.G.P. hebben wij, kort samengevat, uiteen gezet, dat die partij op grond van Gods heilig Woord, hetgeen reeds genoegzaam overtuigend uit haar naam blijkt, met de Gereformeerde vaderen de volstrekte souvereiniteit Gods over alle creaturen belijdt en dat zij deswege ten aanzien van de overheidspersonen geen uitzonderlijke positie kan gedogen, maar van hen evenzeer als van al de andere mensen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan Gods Woord en Wet vordert, zowel ten aanzien van hun persoonlijk als van hun ambtelijk leven.

Voorts hebben wij aangetoond, dat artikel 3 van het Anti-revolutionair Program, met die opvatting, welke vertolkt is in het ongewijzigde artikei 86 der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis, in flagrante strijd is, waar dit artikel de neo-gereformeerde Kuyperiaanse visie in zake de plichten van de Overheid en de overheidspersonen weergeeft Verder hebben wij er op gewezen, dat de uitdrukking „de eeuwige beginselen van Gods Woord" uitermate vaag en rekkelijk is en er per slot van rekening geheel onschriftuurlijke leringen mede gedekt kunnen worden, zo­ als de historie geleerd heeft en nog leert, terwijl Gods Woord zelf zeer precies en uiterst nauwkeurig is, dewijl het zeer nauwkeurig en bepaald spreekt van Gods getuigenis en Wet, van Gods geboden, rechten en inzettingen. Ook hebben wij daarbij als een ernstig bezwaar naar voren gebracht, dat die door ons gewraakte uitdrukking het gezag van het Woord noodzakelijkerwijs moet ondergraven, daar menselijk oordeel heeft uit te maken wat onder de eeuwige beginselen van Gods Woord moet worden verstaan, waarbij het menselijk oordeel boven Gods Woord en niet, zoals de Heilige Schriftuur vordert, daaronder geplaatst wordt. Evenzeer hebben wij er ons met alle beslistheid tegen gesteld, dat artikel drie van het Antirevolutionaire Program Gods ordinantiën in de consciëntie der overheidspersonen bindt, verklarende, „dat hét staatsgezag noch rechtstreeks, noch door de uitspraak van enige kerk, maar alléén in de consciëntie der overheidspersonen, aan de ordinantiën Gods gebonden zij." Dat binden hebben wij met 't volste recht als onbijbels van de hand gewezen, dewijl Gods getuigenis ons nadrukkelijk leert, dat Gods Woord niet gebonden is. Hoe kan toch dat Woord ooit in of door enig nietig mens gebonden zy'n of worden. Het bindt toch omgekeerd een iegelijk mens. Het heerst en gebiedt absoluut over alle schepselen. Het eist onvoorwaardelijk: „alles wat adem heeft, love den Heere". Heel het heelal is toch tot ere Gods geschapen. Daarom ligt op een ieder de dure roeping, door God in ZiJn Woord op hem gelegd: „Hetzij dat gij eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet dat alles ter ere Gods". Een ieder is aan die eis gebonden. Niemand, onderdaan noch overheidspersoon, mag zich daarvan ontslagen achten. „GiJ zult den Heere Uwen God boven alles en uw naaste als uzelf liefhebben" vordert God zowel van de hoogst-als de laaggeplaatste onder de mensen. Op geen enkele bladzijde van Gods Woord kunt gij dan ook een uitzonderingspositie voor enig mens, door God gemaakt, lezen. Nergens treft giJ het daarin aan dat God een vrijbrief aan enig mens heeft uitgereikt om enig gebod van Hem niet te houden.

Ons is niet onbekend, dat libertijnen in vroegere eeuwen, en Anti-revolutionairen in onze dagen, als ware dit wel het geval, de tekst aanvoeren: „Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten U toegelaten uwe vrouwen te verlaten". Onze vaderen hebben zeer te recht "als de libertijnen, deze tekst ter verontschuldiging van de zonde van enig overheidspersoon willen aanvoeren, opgemerkt, dat het nimmer toelaatbaar was de ene zonde door een andere te willen dekken of zelfs te willen vergelijken. De zonden, misslagen, misdragingen, zwakheden of verkeerdheden van bijbelheiligen — zo hebben zü opgemerkt — staan ons niet in Gods Woord opgetekend om onze zonden daarmede te verontschuldigen, zich daarachter te verbergen of om daaraan een rede te ontlenen om ook maar te zondigen of om zich daarmede een vrijbrief te geven tot 't bedrijven van nog al grotere en gruwelijkere zonden. Neen, zo getuigden zij zeer naar waarheid, deze staan ons beschreven, ter vermijding, en niet ter navolgin_g, ter waarschuwing en niet ter goedkeuring, ter veroordeling, niet als een vijgeblad, waarachter, enig mens of overheidspersoon zich mag verbergen of waarmede hij zijn zonde zal kunnen bedekken, niet als een navolgingswaardig voorbeeld, maar als een baken hoe men zich niet heeft te gedragen. De hardigheid des harten der Joden was buiten twijfel een grote zonde en het was eveneens zonde en zondige zwakheid indien Mozes zich daarnaar inplaats van naar Gods Woord en Wet richtte en de Joden uit oorzaak daarvan toeliet hunne vrouwen te verlaten. Christus heeft in deze Mozes' gedragswijze dan ook beslist afgekeurd, als Hij sprak: „Maar van den beginne is het alzo niet geweest". En op deze uitspraak onmiddellijk de volgende woorden liet volgen: „Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat anders dan om hoererij en een ander trouWt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, die doet ook overspel".

Neen, neen, het staat wel onomstotelijk vast, dat de Heere in Zijn Woord geen. uitzonderingspositie voor de overheidspersonen gesteld heeft en niet minder vast staat, dat niemand enige zonde mag bedrijven, omdat bijbelheiligen deze zonde ook bedreven hebben Waar het alzo gesteld is, hoezeer loopt het dan tegen de leringen van Gods Woord in, als men de ordinantiën Gods in de consciëntie van de overheidspersonen bindt.

Doch alvorens daarop nader in te gaan, willen wij nog iets opmerken over de woorden „noch rechtstreeks, noch door de uitspraak van enige kerk".

Over het woord „rechtstreeks" het eerst geschreven.

Wie de heilige Schriftuur ook maar enigermate kent, die zal weten, dat Gods Woord zich immer rechtstreeks tot de personen richt, om het even of zij particuliere personen of wel gezagsdragers, onderdanen of magistraatspersonen, nederigen in den lande of zelfs koningen en keizers zijn. In 't oude Testament richt God in Zijne Heilige Wet zich rechtstreeks tegen heel het volk Israël, jong en oud, rijk en arm, aanzienlijke en geringe, overheidspersonen en onderdanen met zijn „Gij zult". Ten bewijze daarvan, omdat verondersteld mag worden, dat zulks overbekend is, halen wij alleen maar een paar geboden aan. Het heet daarin, rechtstreeks tot een ieder gericht: „gij zult niet doodslaan" en natuurlijk: „gij zult niet echtbreken". Gelijk ook de profeet Elia zich rechtstreeks tot koning Achab wendde als hij in de naam des Heeren tot deze sprak: zeggende tot Achab: „Zo waarachtig als de Heere, de God Israels leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren douw of regen zijn zal tenzij dan na mijn woord". En ook Israels profeten hebben niet minder rechtstreeks tot het volk van Israël gesproken, als zij van hetzelve op goddelijk gezag eisen: „Bekeert U". Gelijk ook eveneens de Heere Jezus zich rechtstreeks richtte tot degene, die Hem de vraag stelde: „Zijn er ook weinigen die zalig worden", als Hij plechtig betuigde: „Strijdt om in te gaan door de enge poort" en ook Petrus op de man af de Joden, aansprak als hij zei de: „Gij, Joodse mannen".

Wij zouden nog heel wat meer bewijzen kunnen bijbrengen, dat de Schrift zich keer op keer rechtstreeks tot de personen wendt, doch willen, daar deze zaak onbetwistbaar vast staat, nog alleen maar in het midden brengen de woorden uit de tweede Psalm: „Nu dan, gij Koningen handelt verstandiglijk, laat u tuchtigen, gij, richters der aarde, dient de Heere met vreze en verheugt u met beving. Kust de Zoon opdat Hij niet toor.ne en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen."

In het licht van Gods Woord beschouwd, doet het, heel zacht gezegd, uiterst vreemd aan, in artikel drie van het Anti-revolutionaire Program het woord „noch rechtstreeks" in de zin en betekenis als hét daar staat aan te treffen. Gelijk toch de uitdrukking „de eeuwige beginselen van Gods Woord" er het hare toe bijdraagt, dat Gods geboden door menselijke inzettingen krachteloos gemaakt worden zo ook dit „noch rechtstreeks". Daarbij komt dan nog de verklaring, in artikel drie van het Anti-revolutionaire Program gegeven, dat de eeuwige beginselen van Gods Woord op staatkundig terrein ook al niet aan de uitspraak van enige kerk gebonden mogen zijn, maar alleen in de consciëntie der overheidspersonen aan de ordinantiën Gods gebonden behoren te zijn. Deze verklaring maakt de zaak nog al rekkelijker, zet haar nog al meer op losse schroeven en geeft haar ngg zoveel te meer aan de grootst mogelijke menselijke willekeur prijs.

Bovendien loopt artikel drie van even te voren genoemd Program met deze hare verklaring lijnrecht tegen de leer en de practijk der Gereformeerden uit vroegere eeuwen in. Dezen toch hebben de staatkunde en hare beoefening, het staats-en overheidsgezag wel ter dege aan de uitspraak van hun kerk gebonden. Zij achtten zich, in strijd met de Doperse opvatting, daartoe ten duurste verplicht. DaarVan leggen zo vele belijdenisgeschriften der gereformeerden uit de dagen der Hervorming een onwraakbaar getuigenis af, hetgeen ook ten onzent de aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis eveneens doet.

Nu heeft men van anti-revolutionaire zijde wel gezegd en geschreven dat die oude gereformeerden bij het bepalen van hun standpunt nog niet van de roomse zuurdesem gezuiverd waren. Doch dit geheel ten onrechte. Indien dezen toch in hun belijdenisgeschriften verklaard hebben, dat de overheidspersonen zich in hun ambt naar Gods Woord en Wet hadden te gedragen, dan riekt dit allerminst naar roomse zuurdesem. De roomsen toch hebben eertijds heel wat anders geleerd, gelijk zij ook nu nog heel wat anders leren. Evenals nu onderwierpen de roomsen zich ook eertijds geheel en al aan het pauselijk gezag en volgden voetstoots de pauselijke decreten op. En juist daarvan wilden de gereformeerden eertijds allerminst iets weten. Geheel in strijd met de Roomse opvatting hebben zij op 't voetspoor der oude Christelijke kerk geleerd, dat de overheid in alles zich naar Gods Woord en Wet p n g p t z l m v n s z k l . r p had te gedragen. En van zulk een eminent belang achtten dezen de verplichtingen en roeping van de overheid jegens de Heere, dat zij hen in hunne geloofsbelijdenissen hebben omschreven. Stellig is dit niet zonder Gods hoge en heilige leiding geschied. Wij althans beschouwen het als - een onschatbaar voorrecht, dat dit gebeurd is alsook als een grote zegen, dat God de Heere die belijdenisgeschriften bij alle wisseling der tijden en bij alle verwoestingen en vernielingen, welke in de loop der eeuwen plaats gehad hebben, voor ons heeft willen bewaren. Ja, gewis, het is wat groots, dat het vuur der brandstapels, waardoor de roomse inquisitie zovele geschriften der Hervormers, tot Bijbels tde, verbrand heeft, de geloofsbelijdenissen der gereformeerden in de bange dagen der vervolging niet heeft kunnen verbranden en dat deze ons als overjarig koren bewaard zijn gebleven. Daarmede is ons een kostbaar goed overgeleverd geworden, dat moeilijk in waarde te hoog aange^ slagen kan worden. Gelijk ook het woeden der roomse inquisitie tegen die geschriften en haar pogingen om hen alle tot de laatste toe te verbranden, ons wel zo overtuigend mogelijk zeggen, dat in die geschriften niets te lezen staat, dat ook maar naar roomse zuurdesem zweemt.

Het Anti-revolutionaire program moge dan het staatsgezag niet aan de kostbare geloofsbelijdenis onzer gereformeerde vaderen willen binden, waarover, om in de taal der vaderen te spreken, de riek der brandstapels gegaan is, en waarin, wat nog heel wat meer zegt, zuiver verklaard ligt, wat Gods Woord ons aangaande het ambt van de overheid leert, de S.G.P. daarentegen doet dit wel. Zij wenst onder dat vaandel der oude gereformeerden op te trekken en onder geen ander. Zij komt er openlijk en onomwonden voor uit, hoezeer daarover ook bespot als drie eeuwen te laat geboren, dat zij in tegenstelling met de A.R.-partij en haar program, het staatsgezag gebonden wenst te zien aan het ongewijzigde artikel 36 der aloude Nederlandse geloofsbelijdenis. Dat artikel verkiest zij tot richtsnoer en regel van haar politieke gedragswijze. Allen, vriend en vijand, mogen het weten, dat zij zich geheel vrijwillig, daaraan onverbrekelijk verbindt.

Ziet, hier een zeer diepgaand verschil tussen de A.R. en de S. G. partij bij u aangewezen. Ja, hier vertoont zich een brede klove, welke de AR. en de S.G. partij scheidt.

De eerstgenoemde partij verloochent de leer en practijk der vaderen, de laatste belijdt haar leer en wil de practijk op staatkundig terrein daar naar gericht zien; de eerste keert de anderen de rug toe, de laatste begeert in hun voetspoor te treden; de eerste wenst noch de leer noch de practijk der oude gereformeerden terug en heeft hen goeden dag toegeroepen, de laatste staat er naar om ze beiden in ons land weder tot heerschappij te voeren en zou de dag gelukkig prijzen, " indien zulks ooit mocht plaatsgrijpen.

Overigens behoeft het niemand te verwonderen, dat het Anti-revolutionaire program het openlijk uitgesproken heeft, dat zij het staatsgezag niet aan de uitspraak van enige kerk ^gebonden wenst te hebben. Wilde zij dat wel, dan zou het van de leer en de practijk der Hervormers .ï^eheel afwijkende en derhalve ongereformeerde standpunt, dat de A.R.artij in haar program inneemt, nog te helderder en klaarder voor elks oog aan de dag treden. Op de uitspraak van welke kerk kan de A.R.partij zich ten aanzien der beginselen, welke zij belijdt, beroepen? Stellig niet op de uitspraken van de oude Christelijke kerk. Al evenmin op die van de oude kerken der Reformatie. Beide hebben juist het tegendeel beleden van hetgeen de A.R.-partij belijdt. Haar blijft geen ander beroep over dan op de "^ uitspraak der Gereformeerde kerken hier te lande. Deze kerken hebben met de schrapping van de 21 woorden in het oude artikel 36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis een en hetzelfde standpunt ingenomen als de A.R.-partij in haar program inneemt. Dit staat wel boven enige bedenking onomstotelijk vast.

Evenzeer kan het niet ontkend worden, dat Dr. Kuyper zowel op de verminking van artikel 36 alsook op de samenstelling van het A.R.-program een machtige invloed heeft uitgeoefend. Op beide heeft hij zijn stempel gedrukt. Noch aan het een noch aan het andere is zijn machtig talent vreemd. Ook komen wij niemand in zijn eer of naam te na, als wij schrijven, dat door Dr. Kuyper's invloedrijke pen, geschriften en redevoeringen het Anti-revolutionaire program in een dusgenaamde neo-gereformeerde richting is gedreven, een richting, welke vierkant tegen de oude gereformeerde leer en practijk indruist.

Waar de zaken aldus en niet andelo staan, daar kan het niet genoeg verwondering baren, dat personen, die zich als voorstanders en belijders van de oude gereformeerde leer bij' hun medemensen aandienen, nochtans onder het A.R.-vaandel optrekken. Ja, het wordt nog zoveel te wonderbaarlijker, als men ziet, dat lieden, die het bij tal van gelegenheden met beslistheid voor de oude gereformeerde leer en practijk opnemen, op politiek terrein, door met de A.R. op te trekkken, de neo-gereformeerde beginselen volgen en daarmede de leer en de practijk der Reformatoren geheel en, al verloochenen. Hoe is toch zulk een tweeslachtigheid te verklaren? Hoe kan het bestaan, dat men in de kerk het ongewijzigde artikel 36 belijdt en dat men bij de n"r litiek in het openbare leven het v | ' loochent? Is dat geen dubbelhartigheid, die op de duur niet te handhaven is en op het moment niet anders dan scherp afgekeurd kan worden?

Het geldt hier toch geen gering verschil. Het is toch een heel uiteenlopende, zelfs gans tegenstrijdige zaak, of men met de vaderen belijdt dat de overheid onder alle beding en onder alle omstandigheden onvoorwaardelijk aan Gods Woord en Wet gebonden is en daaraan te allen tijde en bij elke gelegenheid volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd is of dat men naar neo-gereformeerde opvatting met het A.R.-program belijdt: „Ook op staatkundig terrein belijdt zij de eeuwige beginselen van Gods Woord; zó evenwel, dat het staatsgezag noch rechtstreeks, noch door de uitspraak van enige kerk, maar alleen in de consciëntie der overheidspersonen aan de ordinantiën Gods gebonden zij".

Het betreft hier een kardinaal verschilpunt. In de ene belijdenis toch wordt Gods souvereiniteit volledig erkend in de andere, in de neo-gereformeerde Anti-revolutionaire, wordt er ten aanzien van de overheidspersonen een uitzondering toegestaan. De oude Gereformeerde leer stelt Gods Woord en Wet boven een mens, ook nadrukkelijk boven de overheidspersonen, de neo-gereformeerde de overheidspersonen daaronder, dewijl deze in hunne consciëntiën hebben uit te maken wat zij al dan niet naar de eeuwige beginselen van Gods Woord en ordinantiën achten te zijn en worden alzo tot oordelaars van Gods Woord, en Wet gesteld. Hoe ruim en rekkelijk, hoe vaag en nevelachtig bij zulk een opvatting Gods inzettingen gemaakt worden, ja, dat zij daarmede door menselijke inzettingen in feite krachteloos gemaakt worden, behoeft geen betoog meer, na hetgeen wij daaromtrent in dit en vorige artikelen geschreven hebben. Alleen kan het' nog te klaarder en helderder voor ieders oog in het licht komen te staan, als wij in het vervolg in het algemeen over de consciëntie des mensen en over die van de overheidspersonen in het bijzonder wensen te handelen.

Bij voorbaat willen wij aangaande de consciëntie der mensen opmerken, dat Gods Woord ons spreekt in Hebreen 9 vers 14 van gewetens, welke van dode werken gereinigd moeten worden. Hoevele gewetens, ook die van overheidspersonen, zullen in onze tijd van werkheiligheid en mensenvergoding daarvan niet gereinigd moeten worden! Wat komt er van de handhaving van Gods Woord en Wet terecht, indien aan overheidspersonen met dusdanige consciëntie, zoals artikel drie van liet Anti-revolutiojiaire Program dat wil, het recht ge-(iC^den wordt om de eeuwige beginselen van Gods Woord en Gods ordinantiën naar uitspraak van hun consciëntie tegenover hun onderdanen te hanteren. Wat is daarvan terecht gekomen bij een Philips de tweede en bij een Alva? Voorts gewaagt des Heeren Woord in Hebreen 10 vers 22 van een kwade consciëntie. Personen, die een kwade consciëntie bezaten, ook regeringspersonen, zijn er te allen tijde te over geweest. Ook in onze dagen is het geslacht der zodanigen helaas nog niet uitgestorven. Het behoeft geen nadere uitleg, dat indien aan zodanige magistraatspersonen toebetrouwd wordt om naar het gevoelen van hun geweten tegen­ over hunne onderdanen te regeren, dat het alsdan ten aanzien van de handhaving en naleving van Gods Woord en Wet op een volslagen bankroet uitloopt. Dat kan toch niet anders. De Heilige Schrift leert toch op tal van hare bladzijden, dat er van een kwade boom geen goede vrucht te verwachten is. Ook behoeft men allerminst te raden of te gissen van hoevlanige aard het regeringsbeleid ten aanzien van dö naleving van Gods Getuigenis tegenover hunne onderdanen van die overheidspersonen zal zijn, die hunne eigen consciëntie als met een brandijzer toegeschroeid hebben. En dat er metterdaad personen zijn, bij wie. dit het geval is, zegt ons Gods Woord immers in Ti-v motheus I, hoofdstuk vier, vers twee. o Wij wensen op het stuk der consciëntie in 't vervolg nog nader in te gaan. Niettemin zijn wij van oordeel, dat wij thans reeds voldoende bewezen hebben, dat er een vrijbief aan de overheidspersonen gegeven wordt tot schromelijk misbruik, en zelfs tot algehele verkrachting van t Gods Woord • en Wet, indien het staatsgezag alleen in de consciëntie der overheidspersonen aan de ordinantiën Gods gebonden wordt.

Hierbij zullen wij het dan deze keer moeten laten, opdat ons artikel, dat toch al niet klein van omvang is, niet nog al langer zal worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 maart 1948

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 maart 1948

De Banier | 8 Pagina's