Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor Stadie en Leidraad

Haar naam. IX.

Artikel drie van het Anti-revolutionnair program plaatst de overheidspersonen in een afzonderlijke positie, geeft dezen een vrijbrief om, naar het gevoelen van hun geweten Gods ordinantiën tegenover hun onderdanen te hanteren en maakt daardoor Gods inzettingen krachteloos.

Wij hebben dat in onze vorige artikelen aangetoond en zullen daarop, waar wij in het bijzonder over de consciëntie des mensen, inzonder-Voor Stadie en Leidraad heid over die dér overheidspersonen willen handelen, thans niet terugkomen. Alleen willen wij eerst nog in dit artikel er bepaaldelijk de aandacht op vestigen, dat in de particuliere geschriften der Gereformeerden van vroegere eeuwen aan de overheidspersonen geen uitzonderlijke positie werd toegekend, maar dat in het tegendeel daarin van de overheidspersonen, dewijl zij de leidslieden en hoofden en voorgangers des volks waren en dat in alles ten voorbeeld dienden te strekken, zeer nadrukkelijk stiptelijke betrachting van Gods inzettingen zowel ten opzichte van hun persoonlijk als amb'''Èlijk leven werd geeist.

Wij brengen hiertoe bij enige uitspraken, welke in het werk van Jan Taffin „Van de schuldighe plichten der Overheid tot hare ondersaten" te lezen staan. Daarin schrijft hij, dat de overheidspersonen in alles, boven al in godzali^eid, een voorbeeld behoorden te zijn, ja, niet minder dan n' levende en sprekende wet moesten zijn. Zich daarbij beroepende op de Apostel Paulus, die geleerd heeft, dat de overheid Gods dienaresse het volk ten goede is. Hetwelk volgens Taf fin de Apostel nog nader bevestigd en verklaard heeft, lezende in 1 Timotheus 2, dat het enige oogmerk van het ambt en beroep van de overheid is, dat hare onderdanen een gerust en stil leven moge leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Hierbij heeft Taffin voorts opgemerkt, dat, waar de overheid genoemd wordt, een herder, vader, en hoofd van het volk, dat daar \^ei in het bijzonder zeer dure verplichtingen op haar rusten, zowel ten aanzien van de religie alsook ten opzichte van de eerbaarheid. In heel het genoemde werk vinden wij er geen zweem of spoor van, dat het staatsgezag in de consciëntie der overheidspersonen aan de ordinantiën Gods gebonden moet zijn, integendeel, bladzijde aan bladzijde kunnen wij in zijn geschrift lezen, dat de overheidspersonen onvoorwaardelijk aan Gods Woord en Wet gebonden zijn, zij daaraan volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd zijn en zowel hun persoonlijk als hun ambtelijk leven daarnaar hebben in te richten. In Taffins werk worden de .overheidspersonen niet boven Gods ordinantiën gesteld, in dien zin, dat zij als oordelaars van Gods Woord en Wet in hunne consciëntie hebben uit te maken, wat onder de eeuwige beginselen van Gods Woord of Gods ordinantiën te verstaan zij.

Evenzeer bindt de bekende theoloog Thomas Gataker de overheidspersonen onvoorwaardelijk aan Gods Woord en Wet. Hij toc: heeft in zijn geschrift „Een Versoeck-Bede aan den Koningh der Koninghen", handelende over Psalm 82 vers 8: Staat op, o God, oordeelt het aardrijk; want gij bezit alle natiën", dit nadrukkelijk gesteld. Hij schreef immers in genoemd werk: Voor eerst: oo is Hij (de Heere) Richter. Want God is Richter, Psalni^75:8 en God zelf is Richter, Psalm 50:6. En zoo Richter, dat er niemand Richter is behalve Hij". En een weinig verder stelde hij in zijn met name genoemd geschrift: Ten tweeden Hij is de Wetgever; ja, de eenige Wetgever, daar is een eenig Wetgever, zegt Jacobus, die behouden kan, ende verderven. Jakobus 4:12" en doet daar- op volgen: Ofschoon zij (de Magistraatspersonen) macht hebben om wetten te maken, gelijk als Princen hebben in vrije monarehiën, nochtans moeten alle hare wetten gegrondvest zijn en gelijkvormig zijn aan de Wet Gods". Hetgeen hij nadrukkelijk nog eens nader bevestigd hoeft, ais hij vervolgens geschreven heeft: .Maar God is souverein. Hij •s de Koning der koningen en de Heere der heeren, 1 Tim. 6:15; Openb. van Johannes 19:15. En ook de God der Goden, Psalm 50. God boven alle, Romeinen 9:5. En zoo niemand boven Hem heerschende over alle koninckrijken in de Wereld, gelijk hij doet over alle Koninghen op de Aerde; Heeren zijn zij ende één Heere hebben zij, te weten. Hem die genoemd wordt Overste der Aerde, Openbaring van Johannes 1:5. Goden worden zij genoemd, omdat zij zijn gegeven door dezen Godt; Heeren, omdat zij haar macht en plaats van deze Heere ontvangen hebben. Maar gelijk de Poëet eertijds zeijde: aat Hij mijn Koningh zijn, die zelfs geen Koningh heeft. Hij is de eenige waarachtige Heere, die geen Heere over hem heeft; hij is de eenige waarachtige Prins, die geen Prins boven hem heeft. En derhalven, hoewel daar zijn, die Goden genoemd worden, ende Princen ende Heeren, nochtans hebben wij maar een Godt ende eenen Heere, I Corinthe 8:5 en 8. omdat Hij alleen souverein is."

En al evenzeer bindt Gataker de magistraatspersonen geheel en al aan Gods Getuigenis en eist hij van hen een volstrekte gehoorzaamheid aan Gods Woord en Wet, als hij een eindweegs verder in zijn aangehaald geschrift geschreven heeft:

„Maar hier is heerschappij zonder eynde en zonder bepalinge. Want de f Heere, de Allerhooghste, is vreese-'lijk; een groot Koningh, over de gansche Aerde, Psalm 47:3., Ende de Heere heeft Zijn Troon in de Hemelen beve.stight ende zijn koningkrijke heerscht over alles. Psalm 103:19. Ende rijkdom en eere, zijn voor zijn aangesicht en gij heerschet over alles, I Cronieken 29:12. Hij heeft Zijn troon in de hemelen bevestight. Daar is de stoel Zijner heerlickheid, waar is dan de Voetbanck zijner voeten? Hijzelf zegt het ons door den' Profeet: e Hemel is mijnen Troon ende de Aerde is de voetbank Mijner voeten. De Koninghen deser Aerde zitten alle onder aan zijne voeten: et is slechts zijn voetbank die zij onder haer allen deelen! De jurisdictien van d'allermachtighste Monarchen, zijn slechts een klein ghedeelte van Gods voetstap. Hij is dan de eenige waarachtige Koningh, die over al heerscht."

Uit deze aangehaalde citaten moet voor een ieder helder en klaar blijken, hoezeer Gataker zonder enig beding de overheidspersonen aan Gods Woord en Wet gebonden achtte en van hen volstrekte gehoorzaamheid vorderde. Alsook moet daaruit door een ieder zonder twijfel verstaan worden, van hoe groot gewicht bij het beschouwde, dat het overheidsambt in volstrekte afhankelijkheid van God werd waargenomen en dat hij niet-de geringste vrijheid aan de overheidspersonen toekende om Gods ordinantiën naar het gevoelen van hun geweten te beoordelen en overeenkomstig dat gevoelen deze tegenover hun onderdanen te hanteren. Dat hij het tevens voor 's lands welzijn van het allergrootste belang oordeelde te zijn, dat een land overeenkomstig Gods Woord en Wet be­ stuurd werd, kan uit diens navolgende woorden blijken.

Gataker schreef toch in diens genoemd geschrift het navolgende:

„Valsche Regeerders, onrechtvaardige Rechters, Verdruckers van de Heiligen en Dienaren Gods ende die het recht en gerichte verkeeren, zijn veel gevaarlijker voor een kroon en staat dan lage Vagebonden of den hoereerders en overspelers of dan dieven en moordenaren, en nochtans hoe gerechtigheyt meer gehandhaeft wordt, ^ hoe er minder van alle deze soorten zullen zijn".

De uitspraken van Gataker zouden nog met talrijke andere van hem te vermeerderen zijn, welke in een ander werk van hem „Godts bespreek met Koninghen" te lezen staan, doch wij vinden, na hetgeen wij onze lezers onder de ogen gebracht hebben, dit allerminst meer nodig.

Trouwens, hoevele uitspraken van vooraanstaande Gereformeerde theologen uit vorige eeuwen zijn er niet aan te halen, welke in overeenstemming met en in navolging van Calvijn getuigd hebben, dat de overheidspersonen ten duurste verplicht waren, om zich onvoorwaardelijk by de uitoefening van hun ambt naar Gods geboden te richten.

Wij wensen ten deze alleen nog maar het woord te verleenen aan Calvijn zelf. Hij heeft in zijn Institutie zo overtuigend mogelijk, schrijvend over het ambt der overheid, verklaard, dat de overheid aan-beide tafelen der Wet gebonden was, waar hij geschreven heeft:

„Nu moeten wij ten dezer plaatse beknoptelijk aanwijzen hoedanig het ambt der overheid is, zooals het naar Gods Woord beschreven wordt, en waarin, het bestaat. Al, leerde, de Schrift ons niet, dat het zich tot de' beide tafelen der Wet uitstrekt, zoo zouden wij dit nochtans kunnen vernemen uit de heidensche schrijvers." Wij kunnen uit deze aanhaling voldoende opmaken, hoezeer Calvijn er van doordrongen was, dat de overheidspersonen aan Gods getuigenis gebonden zijn. En hij niet alleen; maar evenzeer al de gereformeerde auteurs uit vroegere eeuwen. Dezen hebben daarbij geen uitzonderingf^positie aan de overheid toegekend, maar daarentegen gesteld, dat de a r l h w t g o a s d h magistraatspersonen wel zeer in het bijzonder geroepen waren om Gods Wet bij de-uitoefening van hun ambt na te leven. Zo hebben ook ten onzent, om er maar enkelen te noemen. Prof. Voetius, ds. van Lodensteyn, Brakel en al de andere vooraanstaande en leidinggevende Gereformeerden geoordeeld, verklarende, dat predikanten en overheidspersonen, als herders, voorgangers, leidslieden en hoofden des volks wel in dubbele mate verplicht waren Gods Wet na te leven, zich meermalen daarbij beroepende op een gezegde van Salvianus, die eertijds van de Christenen • getuigde, dat, als zij Gods gebod overtraden, zij zich erger bezondigden dan de anderen, dewijl zij beter behoorden te zijn. Daarbij tevens aanvoerende, dat een letsel of gebrek eerder aan het hoofd en een vlek lichter in het aangezicht of het oog te zien viel dan in enig ander deel des lichaams.

Zo' hebben wij dan achtereenvolgens aangetoond, dat artikel drie van het Anti-revolutionnair program in strijd is met Gods Woord, met de leer der Oud-Christelijke kerk, met de belijdenisgeschriften en de practijk der oude kerken der Reformatie en ook met de particuliere" geschriften der Gereformeerden uit vroegere jaren. In dit artikel hebben wij er bepaaldelijk op gewezen, hoe in laatstgenoemde geschriften geen uitzonderlijke positie aan de overheidspersonen werd toegekend en dezen daarin geen vrijbrief werd uitgereikt om Gods Woord en Wet aan 't oordeel van hun consciëntie te onderwerpen en daarnaar hun volk te regeren, maar dat daarin juist 't tegenovergestelde gezegd is, namelijk, dat vooral van de overheidspersonen geëist moet worden, dat zij vooral bij hun mbtsvervulling Gods Woord en Wet tot regel en richtsnoer voor hun egeringsbeleid stelden, dewijl zij de eidslieden, voorgangers en hoofden uns volks waren en dat zij eerst dan èl regeerden als zij met den Aposel konden betuigen, weest in alles onze navolgers.

In het vervolg wensen wij, hoewel wij er reeds ter loops het onze van ezegd hebben, nog terug te komen p de consciëntie des mensen in het lgemeen en die van de overheidsperonen en hun regeringsverantwoorelijkheid der overheidspersonen in et bijzonder.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1948

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1948

De Banier | 8 Pagina's