Ontwaak, gij die slaapt
Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij, die slaapt en sta op uit de doden, en Christiis zal over u lichten. Efeze '5 : H
' Met deze woorden beluisteren wy een stem, die uit de hemel tot ons komt. Gelukkig diegenen, tot wie hij op een bijzondere wijze gericht wordt en dezelve mogen horen.
Er is een natuurlijke slaap, die als een weldaad mag dienen tot versterking van ons lichaam. Maar er is ook e^ geestelijke doodsslaap, waarin T^ü-van nature verkeren als in een graf van zonde en ongerechtigheid, zodat er een walgelijke reuk van ons uitgaat. En zullen wij uit zulk een ellendestaat verlost 'worden, dan is er een stem van boven nodig, gelijk bij Lazarus, die reeds vier dagen in het graf onder al die doden had gelegen, waarvan Maria zeggen moest: Heere, hij riekt nu al!
Hoevelen, tot wie zulk een stem van boven komt, hebben zelfs al veertig jaren in het graf der zonde bij al de geestelijke doden gelegen,
Maar wanneer die stem, gelijk bij Lazarus, tot hen gericht wordt en zij van dood worden levend gemaakt, dan gaan zij ook, gelijk Lazarus, dat graf verlaten en kunnen zij daar niet langer in verkeren. Zij gaan zich bij de levenden voegen en gevoelen op Uïi-een betrekking, met wie zij wensiiS' te leven, al moeten zij ook achteraan komen en al zullen zij ook dadelijk niet veel spreken. Doch zij spreken met hun leven en de wereld moet zelfs van hen getuigen: Zie, deze was dood en nu leeft hij! d o e
Maar nu'is er ook een slaap in een d geestelijke zin, waarin zulken weer n gedompeld kunnen worden, .gelijk de k bruid, die getuigt: Ik sliep, maar mijn hart waakte. De wijze maagden d waren met de dwaze maagden in slaap gevallen. Dat is een toestand waarin Gods volk, of liever, veel van Gods 'volk, in onze dagen zich bevinden. Zij liggen het bed van zorgeloosheid. Gelijk een Jona onder al de stormen die er loeien.
Voor hen gelden ook onze tekstwoorden: „ontwaakt gij die slaapt". Het is waarlijk een droeve tijd, waarin wij ons bevinden en het zijn veelal maar ijdele dromen waarin wij verkeren; waarbij de eene broeder de andere niet meer kan verdragen. Dit is geen vrucht van broederlijke liefde. Onder al de stornien die ons omringen mogen wij thans wel uitroepen : O, wat tijden, o wat eeuwen, doorleven wij! Ontwaak, gij hardslapenden en sta op uit de dood en Christus zal over u lichten!
Christus is de Levensvorst. Gelijk de zon aan de kimme des aardryks verrijst, is Hij uit het graf opgestaan, als overwinnaar van dood en graf..Mochten wij by aan-of voortgang met Hem opgewekt worden. Dan zal het voor ons nog goed zijn Hem als de Zon der gerechtigheid te aanschouwen en al het andere zullen wij in zijn rechte kleuren zien.
Hoe meer Hij ons als dat Hemellicht mag bestralen, hoe meer wij onszelf Ieren kennen en alles wat buiten Hem is zal ons niet bekoren. Hij is in ons dan alleen maar dierbaar. Toen de discipelen in 'n donkere nacht met hun scheepje op de zee verkeerden eix de winden gingen loeien, zelfs de stormen zich kwamen te verheffen, wat was het een voorrecht, dat de Heere Jezus aan boord was, doch hij lag in het achterschip. Uit de nood riepen zij en de Heere hoorde. Zo zal Hy ook thans, onder al de stormen en baren die Gods Kerk omringen. Zijn Volk niet verlaten. Mochten nu al die stormen en baren, die ons omringen, een middel zijn om tot Hem te roepen! Hij heeft nog nooit tot den huize Davids gezegd : , ^oekt Mijn aangezicht tevergeefs!
Nu, mijn waarde lezer, behoren wy onder diegenen die dat woord: „ontwaakt gij die slaapt" hebben Aiogen horen? Hebben wij een tijd gekend dat wy uit onze doodstaat, het graf der zonde hebben verlaten? De Heere geve u verder in dat licht, wat
Hij heeft doen opgaan, te mogen vandelen. Bij dat Licht zien wij, wie en wat wij' zijn en blijven; maar ook wie en wat de Heere voor Zijn ellendigen wil zijn: euwig wonder, eenmaal, onder dat volbte behoren, boven deze donkere aarde, een plaatsje te hebben onder al die hemellingen, alwaar geen nacht meer zijn zal. Van dezulken komt de godzalige dichter te zingen Psalm 89:7:
Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len. Heer, in 't licht van 't Godd'lijk aanschijn voort; Zij zullen in Uw Naam zich al den dag verblijden; * Uw goedheid straalt hen toe, Uw macht schraagt hen in 't lijden; Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedoogen. Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw Woord verhogen.
K. a d. R.
B.V.N.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juni 1948
De Banier | 8 Pagina's