Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE TOTALISATOR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TOTALISATOR

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Dis

Voor dit wetsontwerp bestond een buitengewone belangstelling. De gereserveerde en publieke tribunes waren tot de laatste plaats bezet. Vooral op de gereserveerde tribune zaten al degenen, die bij de harddraverijen en paardenrennen nauw betrokken zijn. Zij hadden er blijkbaar groot belang bij of dit wetsontwerp al of niet aangenomen zou worden. De paardenrennen moeten 't n.l. van de gokkerij hebben. Kan er niet bij gewed worden dan is de belangstelling bij de rennen over 't algemeen maar zeer gematigd. Het wedden trekt de mensen. Daarvoor komen ze van heinde en ver opdagen. Geen wonder, dat men in de kringen der belanghebbenden alles in het werk gesteld heeft om het wedden weer mogelijk te maken. Of Gods dag daarbij nog al meer dan anders ontheiligd wordt, wat maalt men daar in die kringen om. Zelfs bij een lid van de Partij van de Arbeid, de heer Vondeling, woog dat al evenmin. Hij toch bepleitte, dat de wedrennen zo min mogelijk op werkdagen zullen gehouden worden, hetgeen er dus op neerkomt, dat ze volgens hem op de dag 'des Heeren moeten plaats hebben. Daarbij viel de Minister van Landbouw, ook van de Partij v. d. Arbeid, hem volkomen bij. Hij vond 't ook goed, dat Gods dag nog al meer vertrapt wordt. Hij verklaarde toctt dat hij het geheel met de heer Vondeling eens was. Ook trokken deze heren zich er niets van aan wat voor de heer Albarda destijds een motief was om zich tegen het wedden door middel van de totalisator te verzetten, dat de arbeidersklasse door geldverlies daarbij de dupe werd. De heer van Dis herinnerde daar nog eens aan in zijn rede. Hij wees op de principiële bezwaren, welke hij tegen de instelling van de totalisator had. We laten zijn rede hier volgen. Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter,

Het wetsontwerp, hetwelk de Kamer thans in behandeling heeft en de invoering van een totalisator bij harddraverijen en paarden wedrenen beoogt, ontmoet bij ons ernstige, ja, onoverkomelijke bezwaren. Deze bezwaren zijn allereerst van principiële aard De hier voorgestelde instelling van een totalisator heeft toch betrekking op dat soort vermakelijkheden, welke behoren tot de hazardspelen en heeft ten doel om het publiek in de gelegenheid te stellen om te wedden, d. w.z. om door het storten van een bepaald bedrag, zonder daarvoor productieve arbeid te hebben verricht, kans te bieden om een grotere som, dan gestort is, terug te verkrijgen. Naar onze overtuiging behoort de Regering daartoe de gelegenheid niet te geven, zij behoort, integendeel, elk soort hazardspel, en dus ook de gelegenheid tot wedden bü

harddraverijen en wedrennen,

te verbieden, gelijk dit sedert 1911 dan ook verboden was.

Het hazardspel toch prikkelt bij duizenden de kwade begeerte tot hebzucht om ongeoorloofde winst binnen te halen. Het wekt bovendien verkeerde hartstochten bij het volk op, doordat het de Just tot gokken en de verderfelijke zin tot speculeren voedt. Velen worden er door in een verkeerde stemming gebracht, ja, het trekt de harten en zinnen van grote massa's af van hogere, vóór alles noodzakelijke dingen. Ja, het hazardspel stuwt heel het maatschappelijk leven in een richting, waarheen het juist niet moet. In plaats van deugden te kweken, werkt het de zonde en de ondeugd in de hand. Het is dus een kwaad, dat scherpe afkeuring verdient en onder geen enkele voorwaarde door de Regering mag worden geduld en — zoals hier bij dit

de ene zonde door een andere zonde

tracht te dekken, hetgeen door Gods Woord ten scherpste wordt veroordeeld. Moeten wij ons reeds om deze reden alleen tegen het voorstel der Regering verzetten, daar zijn ook nog andere redenen. Eén ervan is, dat het in de practijk niet zal leiden tot uitroeiing van het kwaad, dat men bestrijden wil. De Regering toch moet zelf erkennen, dat het kwaad der „bookmakers", dat ze bestrijden wil, ook op de door haar voorgestelde wijze, n.l. door opheffing van het totalisatorverbod, niet zal verdwijnen. Zij merkt dienaangaande in de Memorie van Antwoord op, dat zij verwacht, dat, wanneer het publiek de gelegenheid krijgt zijn inzetten te doen bij de totalisator, zij zich voor het grootste deel zullen afwenden van de talrijke bookmakers en hun personeel. Het bedrijf der bookmakers zal dus door de voorgestelde maatregel geenszins uitgeroeid worden. Het zal, zij het in misschien wat mindere mate, blijven voortwoekeren. Daartegenover staat echter, dat tal van mensen, die anders aan het wedden geen deel namen, dit nu wel zullen gaan doen, doordat de bedragen, welke ingezet moeten worden, lager zullen zijn dan bij de bookmakers het geval is. Duizenden zullen op die manier in de verleiding worden gebracht om hun geld op een

onverantwoordelijke wijze

te verkwisten. Verdient zulks te allen tijde reeds sterke afkeuring, dit geldt nog te sterker in deze tijd, waarin van Regeringszijde zo herhaaldelijk op werken en sparen wordt aangedrongen. Door het totalisatorverbod op te heffen en het volk tot wedden aan te moedigen, komt de Regering dan ook lijnrecht in tegenspraak met zichzelf, daar het onderhavige wetsontwerp niet het sparen, maar juist het verkwisten van geld sterk in de hand zal werken. Dat voorts een Minister, die tot de Partij van de Arbeid behoort, aan dit wetsontwerp zijn sanctie verleent, moet wel zeer verwonderen, waneer men let op de houding, welke voorheen van sociaal-democratische zijde tegenover het invoeren van de totalisator werd aangenomen.

In 1926 toch, toen de heer van Rappard het totalisatorverbod wilde opheffen, overigens op dezelfde gronden als waarop dit thans door de Regering wordt voorgesteld, gaf de heer Albarda te kennen, dat hij van die opheffing niets wilde weten. Tegenover de heer van Rappard merk­ te de heer Albarda o.m. op, dat deze wel in hoge mate geestdriftig was voor het paard, in het bijzonder voor het bloedpaard, alsook voor de paarden fokkerij, doch dat de heer van Rappard de mens uit het oog verloor en zeer weinig oog bleek te heb. ben voor de nadelen van de gokkerij, Grote gevaren zag de heer Albarda dan ook, niet allereerst voor de ge. goede klasse der bevolking, maai juist voor de minder gegoede, de

arbeidersklasse,

die door invoering van de totalisator aan de verleiding van het wedden wordt blootgesteld. Van het argument, dat door de Regering en de geachte afgevaarigden die voorstanders van dit wetsontwerp zijn, wordt aangevoerd, n.l. dat het clandestiene en pngecontroleerde bookmakersbedrijf er door zal tegengegaan worden, toonde de heer Albarda zich al evenmin gediend. Hij zeide het beter te achten, dat dit clandestiene bedrijf doorging, indien justitie en politie er inderdaad machteloos tegenover zouden staan, dan dat de totalisator wordt toegelaten, omdat zeer velen, die voor de misbruiken en bedriegelijke practijken der bookmakers terug schrikken, zich veilig zullen gevoelen om te gaan wedden, indien de totalisator officieel van Regeringswege wordt toegelaten en gecontroleerd.

Behalve de heer Albarda hebben ook andere Kamerleden zich in 1926 sterk tegen de opheffing van het totalisatorverbod gekeerd, o.a. de heer van Vuuren namens de toenmalige R.K.-fractie van deze Kamer, die er o.m. op wees, dat niet de paarden, maar wel de totalisator de grote attractie was voor allen, die destijds in het buitenland naar de wedren nen kwamen. Zo is het thans in het buitenland nog en zo zal het ook hier te lande gaan, wanneer dit wetsontwerp tot wet verheven wordt.

Bovendien gaat met de opheffing van het totalisatorverbod bij hard draverijen en wedrennen het hek van de dam. In de kringen der

voetballen

wordt al evenzeer sterk aangedrongen op het toestaan van het aangaan van weddenschappen bij voetbalwedstrijden. De Regering wil daarvan thans nog niets weten, omdat voilgens haar, daarbij geen econo misch belang betrokken is. Zij kan eSQhter tflijkens de Memorie van Antwoord niet ontkennen, dat er tussen het wedden bij paardenrennen en het wedden bij voetbalwedstrijden geen principieel verschil bestaat. Het is dan ook inderdaad te vrezen, dat na verloop van tijd ook het wedden bij andere spelen, zoals voetbal en bokswedstrijden, van Regeringswege gesanctionneerd zal worden. Wat men aan de een toestaat, zal men toch aan de ander moeilijk kunnen weigeren.

Om de zoeven door mij genoemde redenen, welke ik slechts in het kort weergegeven heb, kunnen wij otns met het beleid der Regering in dezen allerminst verenigen. In plaats van het kwaad op te sporen en te bestraffen en het houden van harddraverijen en wedrennen op Zondag te verbieden, moedigt zij het volk aan om deze vermakelijkheden, die, zO' als door mij werd opgemerkt, veelal op Zondag gehouden worden, te gaan bezoeken, en wakkert zij zodoende gokzucht, speelzucht, g-eldverkwisting en schennis van Gods dag aan. Op grond van de door mij genoeinae bezwaren zullen wij dan ook onze stem aan dit wetsontwerp moeten onthouden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1948

De Banier | 8 Pagina's

DE TOTALISATOR

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1948

De Banier | 8 Pagina's