Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde partij

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

Haar Program. XX.

Artikel 4 van het program der S.G. P. luidt: „De Overheid zal ook in haar ambt naar Gods Wet geoordeeld worden en heeft dus voor naleving van deze wet zorg te dragen. Daarom is zij geroepen b. den eed te eischen".

Dit onderdeel van arikel 4, waarbij wij over de eed en de gedragswijze van de Overheid ten diens aanzien hebben te handelen, is van veel groter gewicht dan menigeen wel denkt. Eerstens dan, wat is een eed en weike betekenis dient daaraan naar Gods Woord toegekend te worden? Een eed is een allerplechtigste getuigenis of belofte, welke onder nadrukkelijke aanroeping van Gods heilige Naam wordt afgelegd of gegeven. Hij behoort een heilige handeling te zijn.

Wie een eed zweert, die legt daarmede een allerplechtigste bevestiging van de waarheid ener getuigenis of belofte af, met onmiddellijke aanroeping van Gods heilige Naam, dat God de Heere hem helpe, in der waarheid getuigenis te geven, hem de eed doe volbrengen en de zegen over hem bij zijn eed schenke en dat in geval men valselijk zweert, of zijn eed niet voornemens is te houden en hem na te leven, God de valse eed aan de dag zal brengen en hem als een meinedige zal straffen.

Op de vraag wat onder een eed te verstaan is geeft voorts de Heidel bergse Catechismus een jmst en klaar antwoord, als hij in Zondag 37 op de vraag: Mag men ook bij de heiligen of bij enige andere schepselen een eed zweren, ten antwoord geeft: „Neen; want een rechten eed zweren is God aanroepen, dat Hij, als die alleen het hart kent, de waarheid getuigenis wil geven en mij straffe, indien ik valselijk zweer; welke eer aan geen schepsel toekomt."

Hierin wordt ons geleerd, dat men alleen bij de Heere mag zweren, die alleen als de kenner der harten en de proever der nieren die eer toekomt en dat men zich ten zeerste misgaat, de Heere in Zijn ere krenkt, als men zweert zoals de roomsen dat doen, als zij bij God en al Zijn heiligen zweren. Daarbij v; ordt God de kroon van het hoofd gerukt, doordat Hij met nietige, van zichzelf zondige en doemwaardige schepselen op één lijn gesteld wordt.

"Voorts wordt ons daarin onderwezen, dat zo men de eed aflegt, men zich daarmee voor Gods heilig aangezicht stelt. Hem ten hulpe roept bij het afleggen en vervullen van die eed en zijn eed of belofte voor Hem, de Alwetende en Alziende doet, daarbij Gods toorn over zich inroepende als men de leugen spreekt.

Een iegelijk die ' een eed aflegt, is het dan ook te allen tijde geraden om te bedenken, dat hij een heilige verrichting pleegt te doen. De eed roept hem als 't ware toe: „Trek uwe schoenen uit, want de plaats waarop gij staat, is heilig land". Daarbij heeft hij er ter dege aan gedachtig te zijn, dat Gods ogen hem zien en Gods oren hem horen als hij een eed aflegt en dat hij zulks doet voor de Heere, die een ijverig God is en die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en het vierde lid dergenen, die Hem haten en barmhartigheid doet aan duizenden dergenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden.

Bij het afleggen van de eed toch roept gij expresselijk de Naam des Allerhoogsten aan, stelt gij u bij zonderlijk voor Diens aangezicht en doet gij een beroep op Diens Alwetendheid, hetgeen in heeft: Zie op mij, zie in mij, want voor U sta ik; help en zegen mij, indien ik de v/aarheid getuigenis geef en straf mij, als die God, die niet met Zich laat spotten, als ik leugen spreek. En om deze heilige verrichting nog plechtiger en indrukwekkender te m.aken en u nog nadrukkelijker het gewicht van de eed indachtig te maken en er bij herhaling op te v/ijzen voor Wiens aangezicht gij u bevindt en wat gij gaat verrichten, zo wordt u bij het afleggen van de eed gelast het hoofd te • ontbloten, staande uw twee voorste vingers ten hemel te steken, ten teken, dat gij u met God, die in de hemel woont, in verbintenis stelt en legt gij met luider stem en - verstaanbare woorden eerbiedig de eed af voor Degene, die het hart kent en de nieren proeft. Als dan de eed zulk een heilige ver- richting is, zo kan begrijpelijkerwijs de vraag rijzen, of het wel geoorloofd is de eed af te leggen.

Zo hebben wij dan na eerst het karakter en het wezen van de eed uiteengezet te hebben, ten tweede na te gaan of het afleggen daarvan wel aan enig mens geoorloofd is. Ons antwoord luidt daarop: zonder enig beding of voorwaarde: ja gewis. V/ij wensen dit met het navolgende uit Gods Woord klaar en afdoende te bewijzen.

Het zijn de Goddelijke eedzweringen, op welke Gods verbond met de uitverkorenen, als op een onwrikbare grondslag en op onbewegelijke pilaren, rust.

In Jeremia 45:22 en 23 lezen wij voorts, dat de Heere bij Zich zelven gezworen heeft, als wij aldaar lezen: Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer. Ik heb gezworen bij Mij Zelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijnen mond gegaan, en het zal niet wederkeren, dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren."

En in Hebreen 6, vers 16 en 17 staat ons in zake de eed beschreven: , .Want de mensen zweren wel bij de meerdere dan zij zijn en de eed is denzelven een einde van alle tegenspreken. Waarin God, willende de erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad met een eed daartussen is gekomen."

En in Jeremia 4 vers 1 en 2 wordt ons van Godswege aangaande de eed gezegd: Zo gij u bekeren zult, o Israël ! spreekt de Heere, bekeert u tot Mij, en zo gij uwe verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerft niet om, maar zweert: o waarachtig als de Heere leeft!"; terwijl in Deuteronomium 6:13 geboden werd: Gij zult de Heere, uw God, vrezen en Hem dienen en gij zult bij Zijn Naam zweren."

"Verder staat ons in Jozua 24:24 vermeld, dat op bevel van de godvruchtige Jozua het volk Israël zich met een eed verbond God de Heere van ganser harte te zullen dienen, terwijl ons in latere eeuwen van koning Aza een gelijk getuigenis in de Heilige Schriftuur gegeven wordt. Daaromtr»fnt zegt 2 Kronieken 15 vers 12—15 het navolgende: En zij traden in een verbond, dat zij de Heere, de God hunner vaderen, zoeken zouden met hun ganse hart en met hun ganse ziel. En al wie de Heere, de God Israels, niet zou zoeken, zou gedood worden: an de kleinen tot de groten, van de man tot de vrouw toe. En zij zwoeren de Heere met luider stem en met gejuich; desgelijks met trompetten en met bazuinen. En gans Juda was verblijd over deze eed; want zij hadden met hun ganse hart gezworen en met hun ganse wil Hem gezocht en Hij werd van hen gevonden en de Heere gaf hun rust rondom hen benen".

Ook leert ons Gods getuigenis, dat de Bijbelheiligen des Ouden en des Nieuwen Testaments, de innigste vrienden des Heeren, als de Profeten en de Apostelen, hun handen eed-zwerende ten hemel hebben opgeheven.

Herinnert u, dat Abraham eedzwerende de handen ten hemel heeft opgeheven toen hij tot de koning van Sodom zeide: Ik heb mijn hand opgeheven tot de Heere, de allerhoogste God, die hemel en aarde bezit; zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja zo ik van alles dat het uwe is, iets neme" en dat hij (Genesis 24 : 3) zijn knecht bij de God des hemels en de God der aarde deed zweren; dat Jacob een eed tegenover Laban aflegde; dat Jozef (Genesis 47:3) als zijn vader tot hem zeide: weer mij, hem gezworen heeft; dat Mozes naar Jozua 14:9 eveneens de Heere een eed gezworen heeft; dat de oversten van Israël eveneens de Cibeonieten bij ede de waarborg gaven van hen te zullen sparen; denkt aan David, dat hij de Heere gezworen heeft en ook bij ede Saul beloofde zijn zaad niet te zullen uitroeien; aan Obadja, die (2 Koningen 18:10) ter bevestiging van de waarheid aan Eiia zwoer; aan Ezra, die het gehele \olk Israël een eed afnam; aan Paulus, die, volgens P^omeinen 1:9 God tot getuige aanriep, dat hij zijn broederen te Rome altijd gedachtig was, die (Romeinen 9:1) in Christus de waarheid zeide en ten plechtigste bij ede getuigde, dat hij niet loog; gelijk hij ook volgens 2 Corinthe 1:9 en Galaten 1:20, de Heere bij ede zwoer. En heeft niet de Zone Gods Zelf, met een eed door de hogepriester Kajafas daartoe opgeëist, verzekerd, dat Hij de Zone des levenden Gods was en dat Hij wederkomen zou op de wolken des hemels?

Leren deze voorbeelden ons niet op het overtuigendst, dat de eed geoorloofd is en zeggen ook de in het begin van ons artikel aangehaalde teksten ons niet allerduidelijkst, dat de eed een instelling Gods is?

Nochtans zijn er in de loop der eeuwen lieden geweest, die zulks betwist, ja, zelfs ten stelligste ontkend hebben. Dezen waren in vroegere eeuwen onder de Joden de Esceërs en ietwat later de Manicheërs en in heel wat latere tijden de Wederdopers en de Kwakers. De laatst genoemden grondden hun bezwaren tegen het afleggen van de eed op uitspraken ontleend aan Mattheüs 5:33-37 en Jacobus 5:12, maar zag^i; daarbij geheel over het hoofd, dat de Heere Jezus en de apostelen elk eedzweren volstrekt niet verboden hebben, maar hun verbod bepaaldelijk richtten tegen het losse en lichtvaardige eedzweren, zoals dat destijds bij de Joden in zwang was. De Joden toch plachten zeer lichtvaardig en bij allerlei voorkomende beuzelarijen te zweren; hetgeen zij niet als zonde aanmerkten als hun eedzweringen niet door en door vals waren. Bovendien hadden zij de gewoonte, bij allerlei voorwerpen met zeer onwettige eedsformulieren te zweren, zwelende bij hemel en aarde, bij de godsdienst, Mozes Wetboek, het leven van hun meesters, bij Jeruzalem en de tempel. Dit losse en lichtvaardige eedzweren veroordeelde de Heere Christus en de Apostel Jacobus. Daarop had de Heere het oog als Hij zeide: aar gij zult de Heere uw eden houden. En als door Hem gezegd werd: aat zijn uw ja, ja; en uw neen, neen en al wat daarboven is, is uit den boze; dan houdt dit allerminst een verbod tegen het afleggen van een eed in, maar dan slaan deze woorden kennelijk op het losse, lichtvaardige eedzweren in het dagelijkse leven, wat altijd uit den boze is, overmits er alsdan niet de minste noodzaak tot het afleggen van een eed aanwezig is en ook niet behoort aanwezig te zijn, dewijl men zich immer zo waarheidlievend behoort te gedragen, dat er geen nadere bevestiging van de gesproken woorden behoeft gegeven te worden en men met enig recht mag vertrouwen, dat daarin het ja en het neen ook inderdaad ja en neen zijn. Als men zich zo gedraagt, dat men op de gesproken woorden in het gehel niet meer v t z b u w a t g v a i z a m aan kan en daarop niet de minste staat kan maken, zodat deze ook in het dagelijkse leven bij ede een nadere bevestiging behoeven, dan is zulks stellig uit den boze en heeft zijn oorsprong uit een leven in de zonde en is uit den boze, die in de eerste valse eed gedaan heeft.

Nu het dan naar Gods Woord onbetwistbaar vaststaat, dat het even zeker en gewis is, dat het lichtvaardige en losse eedzweren verboden is alsook dat het zweren van een eed geoorloofd en in bepaalde gevallen zelfs geboden is, rijst de vraag in welke gevallen een eed gezworen moet worden.

Daarover laat de Heidelbergse Catechismus ons ook niet in het onzekere als hij ons op de 101de vraag in Zondag 37 leert: „Ja, als het de Overheid van haar onderdanen of anderszins ook de nood vordert", om trouw en waarheid daartoe te bevestigen en dat tot Gods eer en des naasten heil; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegrond en daarom ook van de heiligen in het Oude en Ni we Testament recht gebruikt weest." [ a

Opdat ons artikel echter niet bovj matig lang zal worden, zo moeti wij het thans in dit artikel hietl laten. Wij hopen dan in het vervi ter dezer zake aan te tonen, in wel gevallen een eed gezworen moet w« den alsook hoezeer het program de S.G.P. het bij het rechte em heeft, als het stelt, dat de Overhi voor de naleving van Gods wet zo te dragen heeft en deswege ook eed heeft te eisen en niet zoals revolutionair principe dat voorstaa met een blote belofte of verklarin genoegen heeft te nemen.

Zeer terecht toch hebben onze vadi ren aangaande de eed verklaard, di de Overheid van haar onderdane de eed heeft te vorderen om daa door trouw en waarheid te bevest gen en dat tot Godes eer en des naai ten zaligheid. Doch daarover thai niet, maar in het vervolg gehandel Apeldoorn. Of in die gemeenten de G.P. een zetel verkreeg, kunnen wij et uitmaken, al vermoeden wij t dit in enkele wel het geval zal n, onder meer in Hilversum en ouda; gelijk dat in Apeldoorn, waar n de gecombineerde lijst nu 16 ten 14 zetels in 1946 werden toegend, volgens later bij ons ingekoen berichten het geval is. Doch derjjl ons over de andere gemeenten p het ogenblik alle nadere gegens ontbreken, kunnen wij in ze niets met zekerheid zeggen dan een dit, dat in Hilversum aan de rotestants Christelijke lijst thans f tegen negen, terwijl in Gouda en en Haag ten aanzien van die lijst verhouding dezelfde bleef en in chiedam op de gecombineerde lijst en zetel gewonnen werd.

In het verband der grote gemeenten Laken wij nog melding van de itslag van Amersfoort, waarbij ook een mooie vooruitgang voor de G.P-in het stemmenaantal is en el van 307 in 1946 tot 361 in 1949, onder dat daarbij ook nu een zetel ekomen werd. Ook kunnen wij hierij gevoegelijk melding maken van uitslag der verkiezingen van de avolgende gemeenten. Van Rhenen. aar de S.G.P. weder 2 zetels verreeg met een vooruitgang van 706 )t 764 stemmen; van Hardinxveld, 'aarin de S.G.P. aanmerkelijk in t^jjimenaantal vooruit ging en wel an 875 op 973, zonder dat dit nochms in zetel-winst tot uitdrukking '/^m, het bleef daar 3 tegen 3; van fj i^.recht, waarin de S.G.P. ook beuidend in stemmenaantal steeg, zij lom daar van 1292 tot 1431, maar et bleef ook aldaar bij 3 zetels; van iessendam, waar het ook bij 3 zeis voor de S.G.P. bleef, maar zij ar stemmenaantal van 607 tot 655 stijgen.

Herij zijn dan ook de uitslagen van grote gemeenten in de provincie trecht vermeld. In beide gemeenten erd ook een gecombineerde lijst ingediend. Zij zijn De Bilt en Maartensdijk. In beide gemeenten werd daarop een zetel gewonnen. Het is ons bekend, dat in Maartensdijk daarbij een zetel aan de S.G.P. ten deel viel, of dit ook in De Bilt het geval is, is ons echter niet bekend. a b r m t H e

Over de gemeenten in Utrecht schrijvende, kunnen wij daarbij nog de uitslag van de navolgende in die provincie gelegen gemeenten ter kennis van onze lezers brengen. Van Amerongen, waarin de S.G.P. in stemmenaantal van 254 in 1946 tot 279 klom en zij evenals te voren twee zetels in de raad bezet; van Benschop, waarin aan een gecombineerde lijst 4 zetels, evenals te voren, werden toegekend; terwijl in Leersum de zetel, zij het dan met enige teruggang in stemmen, voor de S.G.P. behouden bleef en in Linschoten op een gecombineerde lijst de S.G.P. een zetel toegekend werd. V t d s Z d D n o m s v v D d k w

Voorts wensen wij nog de uitslagen van enkele (alle zijn ons niet bekend) Gelderse gemeenten weer te geven en kortelings te bespreken. S e k

w In die provincie, vooral op de Velu-t we, behaalde de S.G.P. hoogst ver­ b blijdende resultaten. Wij hebben t daar in ons vorige artikel over de Gemeenteraadsverkiezingen reeds V ten aanzien van Oldebroek en Putten en in dit artikel terloops van Ermelo z en Ede melding van kunnen ma­ v ken en kunnen dit nu ook nog ten opzichte van enkele andere gemeenten in dat gewest doen. m

En dan treedt Gameren daar wel aan de spits, In die gemeente bleef het niet bij de winst van een zetel, neen, daar werden twee zetels voor de S.G.P. gewonnen. Voorwaar, een fraai resultaat, dat ook tot uitdrukking kwam in het stemmenaantal. Werden in 1946 155 stemmen op de lijst van de S.G.P. uitgebracht, nu was dit 364.

Ook in Hoevelaken en Nijkerk, waar van ons geen nadere bijzonderheden angaande de gehouden vekiezingen ókend zijn, hebben de S, G.P.ers alle eden tot blijdschap. Volgens ons ondeling verstrekte inlichtingen och deed zowel in Nijkerk als in oevelaken een S.G.P.er voor het erst zijn intrede in de raad.

erder bleven voor de S.G.P. de zeels of zetel in de raad bewaard in e navolgende gemeenten: in Doompijk (4), Harderwijk (1), Elburg (1) Zuilichem (2), Epe (1) en in Waarenburg (2).

ewijl wij echter over deze laatstgenoemde gemeenten geen volledige pgave bezitten, kunnen wij er geen elding van maken hoe aldaar de stemmenverhouding was; behalve van Waardenburg, waarin de S.G.P. van 190 tot 226 klom.

Dit kunnen wij ook al niet doen van de gemeenten Nederhemert en Brakel, waarvan ons ook mondeling werd medegedeeld, dat in Brakel de S.G.P. van 1 op 2 zetels vooruitging en dat in Nederhemert bij deze verkiezing direct 2 S.G.P.ers hun intrede in de raad deden. Als onze mondelinge inlichtingen juist zijn — en wij hebben alle redenen om te vertrouwen dat dit zo is — dan werd in beide gemeenten een prachtig resultaat verkregen en dit wel zeer in het bijzonder in Nederhemert.

Verder dan nog enkele mededelingen en beschouwingen over de verkiezingen in verscheidene gemeenten van Zuid-Holland, waarvan ons ook al niet alle uitslagen bekend zijn en waarvan wij aangaande alle al evenmin nauwkeurige opgaven te onzer beschikking hebben.

In Asperen, Brandwijk en Capelle aan de IJssel bleef voor de S.G.P. de verhouding in de raad dezelfde, terwijl ons van Capelle bekend is, dat met behoud van de drie zetels, het stemmenaantal aldaar van 682 tot 756 vooruitging en van Asperen en Brandwijk alleen bekend is, dat zij in die gemeenten weder een zetel in de nieuwe raad zal bezetten.

Wat de gemeenten Dubbeldam, 's Gravenzande en Hendrik-Ido-Ambacht betreft, daarover valt, voor zo ver onze gegevens juist zijn, vast te stellen, dat de S.G.P. in Dubbeldam in weerwil van de vooruitgang in stemmenaantal van 117 op 127 ook deze keer geen zetel heeft kunnen verkrijgen; dat in 's Gravenzande op een gecomlbineerde lijst, waarbij de S.G.P. betrokken is, een vooruitgang van 1055 tot 1169 stemmen is, met het gevolg, dat aan die lijst 4 tegen 3 zetels in 1946 werden toegekend. Of de S.G.P. daarbij één der zetels ten deel viel, weten wij echter niet. In Hendrik-Ido-Ambacht bleef met een stijging in stemmen van 596 op 622 de verhouding in de raad voor de S.G.P. dezelfde, het bleef daar bij 2 zetels.

In Krimpen aan de Lek en Krimpen aan de IJssel werd ook gecombineerd opgetrokken. In de eerstgenoemde gemeente behaalde die lijst 737 tegen 686 stemmen en verwierf zij 5 tegen 4 zetels eertijds; in de laatstgenoemde gemeente leverde het 1415 tegen 1344, maar bleef het aantal zetels gelijk (6 tegen 6). Nadere bijzonderheden daaromtrent zijn ons echter niet bekend, zodat wij het bij deze mededeling moeten laten.

In Lekkerkerk en Lexmond klom het stemmenaantal der S.G.P. In Lekkerkerk van 312 tot 352 en in Lexmond van 106 tot 122 stemmen, zonder dat daardoor te haren gunste de verhouding in de raad (1 tegen 1) werd gewijzigd.

In Molenaarsgraaf en Nieuwerkerk a. d. IJssel is eveneens winst in stemmenaantal voor de S.G.P. te constateren. In de eerstgenoemde gemeente werd het 61 tegen 47, in de laatstgenoemde 241 tegen 205 stemmen. Ook in die gemeenten kwam in de verhouding voor de S.G.P. (1 tegen 1) geen wijziging.

Papendrecht en Barendrecht brachten de S.G.P. een aangename ver-

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 1949

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 1949

De Banier | 8 Pagina's