Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

Haar program. XXIV.

De zeden.

De zeden des volks behoren de Overheid boven diens stoffelijke goederen ter harte te gaan — is een stelling, welke in de oude Christelijke kerk algemeen aanvaard is.

Zij is door onderscheidene kerkvaders met kracht naar voren gebracht en met hoogst gegronde argumenten verdedigd.

Ook de Reformatoren hebben daarmee hun hartelijke instemming betuigd. Geen wonder, de stelling is door en door Bijbels, gebouwd als zij is op zo menige uitspraak van Gods Woord.

Daarbij komt nog, dat als de goede zeden onder een volk verderven, zulk een volk onherroepelijk ten onder gaat. Een volk kan onder armoede gebukt nog blijven bestaan, maar is bij algemene zedeloosheid ten ondergang gedoemd.

In dat enig juiste licht bezien, kunnen wij dan ook niet acoord gaan met het anti-revolutionaire program, waar het niet van publieke „zedelijkheid" maar van publieke „eer­ baarheid" spreekt. Dit doet het A.R. program toch, waar het in Artikel 14 bepaalt:

„Op de Overheid, zoo oordeelt ze, rust de plicht om te waken voor de publieke eerbaarheid op den weg en in publieke plaatsen de gelegenheid tot het gebruik van sterken drank te beperken; den uitstal te verbieden van onzedelijke boek-plaat-of prentwerken; verleiding van minderjarigen tot onzedelijke daden strafbaar te stellen en met de hoererij op generlei wijze, noch preventief, noch beschermend, en derhalve anders dan werend, in aanraking te treden. Onder dien verstande echter, dat ze zich bij elke maatregel, die uit deze verplichting voortvloeit, stiptelijk verre houdt van wat tot het terrein des huiselijken levens behoort." Ontmoet de door ons gewraakte wisseling van woorden bij ons reeds een zeer ernstig bezwaar dewijl bij het bestendig gebruik van, het woord „eerbaarheid" in stede van „zedelijkheid" tot schade van de goede zeden, daarmee de taak van de Overheid als dienaresse Gods aanmerkelijk verzwakt en ingeperkt wordt en lee ruimer baan voor wat Gods Wet nadrukkelijk veroordeelt, gemaakt wordt, dit bezwaar wordt nog te ernstiger en te meer onoverkomelijk als wü letten hoe de door het A.R.-program gewilde en beoogde eerbaarheid hoofdzakelijk op humanistische leest geschoeid wordt.

Dat zulks metterdaad zó en niet anders is, dit komt ontegenzeggelijk vast te staan als wij kennis genomen hebben van hetgeen Dr. Kuyper ter nadere verklaring van Artikel 14 van het A.R.-program onder de titel „Vijftiende Hoofdstuk. Publieke Eerbaarheid I. De eere van het publiek terrein" in Ons Program op bladzijde 764 geschreven heeft. Op die bladzijde lezen wij toch:

„Gelijk nu een ordelijk patriciër in zijn salon zijn gasten niet in négligé opwacht, noch ook duldt dat zij er in en négligé komen; niet wil dat er spelen gespeeld of bedrijven gedreven worden die als min eerbaar gebrandmerkt staan, noch ook toelaat dat men, in onpasselijken staat binnentredend, anderen tot overlast zij; en evenzoo niet dulden zou, dat er onheilige, ruwe, roekelooze taal uitgeslagen of onzedelijke printen rondgegeven werden; — zoo heeft dus ook de politie, als in aller naam de honneurs der gemeente waarnemende, in dat ééne groote salon, dat we het publieke terrein noemen, te waken, dat al wat uit zedelijk oogpunt een ergernis geven kan, verwijderd blijve of worde."

Wie kan, als hij dit citaat gelezen heeft, er nog aan twijfelen, dat wat de publieke eerbaarheid betreft, het A.R.-program deze hoofdzakelijk uit humanistisch oogpunt beziet en behandelt. Met geen woord is er ook maar gerept van Gods Wet. Heel die materie is uit het oogpunt van wat naar menselijk begrip eerbaar is, beschouwd.

Geen wonder dan ook, dat Dr. Kuyper verklaart zich met de op dit terrein gevoerde praktijk der vaderen niet te kunnen verenigen.

Op bladzijde 774 schrijft hij ten aanzien daarvan: „en noch met de wijze, waarop in vroegere eeuwen, noch met de wijze, waarop in den modernen Staat, dit netelig vraagstuk werd opgelost, kunnen we ons van Christelijk standpunt verenigen.

Alzo is het ook zeer wel te verstaan, dat Dr. Kuyper zich in afkeurende zin heeft uitgelaten over de wijze van bestrijding van de onzedelijkheid, zoals onze gereformeerde vaderen dje met keuren, , bij voorbeeld met keuren op onzedelijke „printverbeeldingen", keuren op boekwerken eer zij de pers verlieten, en dergelijke keuren, bestreden.

Naar Dr. Kuyper's oordeel was deze bestrijding af te keuren, dewijl zij te zeer op de leest van Israels theocratie geschoeid was, af te keuren ook, omdat men de zedelijkheid door dwang wilde en de standaard der zedelijkheid alzo werd vervalst.

Naar Dr. Kuyper's ^maatstaf gemeten, hoe zeer verdienen Calvijns zedewetten dan wel niet veroordeeld te worden. Wetten, waarin ongetwijfeld, om in Dr. Kuyper's taal te spreken, nagalm der Oud-Testamentische wetsbepalingen onmiskenbaar weerklinkt en waarbij er van Overheidsv/ege geen geringe dwang werd uitgeoefend.

Hoe zeer is bij die maatstaf bovendien nog over het hoofd gezien, dat de wet der tien geboden, welke in het zevende gebod ons leert, dat alle onkuisheid van God vervloekt is, en deswege scherpelijk veroordeeld wordt, niet een wet is, die alleen voor het volk van Israël destijds werd ingezet, maar een wet is, wel^• ke alle volkeren der ganse aarde vj, Godswege ter naleving geboden ij niet een wet van economische ( burgerlijke aard is, welke na Chrii tus' dood en opstanding of met hj verlies van Israels zelfstandig vollti bestaan haar waarde en zeggi^j schap verloor, maar een morele, dj^ is een eeuwig blijvende wet is, welkj alle volkeren, iedere persoon, ook Overheidspersoon, zowel in zijn p„, ticulier als openbaar ambtelijk levei van Gods wege verplicht zijn te ge hoorzamen. o ei 1 la ve ra ie la R rd )r n ek

Daarenboven, , men moge met Dj Kuyper nog al zoveel op de practij van vroegere eeuwen hebben af tè dingen, maar dit staat echter onbetwistbaar vast, dat Calvijnj zedewet voor Geneve buitengewoon na zegenrijk gewerlrt heeft en dat hel het V zedelijk peil van ons volk heel wat, at, a ja, zelfs zeer veel hoger stond, in de ak jaren, waarin er allerlei keuren be-)o stonden, dan in onze dagen, waarii te het zedelijk verval zo hoog geklom men is, dat men zich daarover vrijwel alle kringen ongerust maa' , kt Zelfs Dr. Kuyper heeft in zijn gen dat zedelijk verval met eigen cgen kunnen waarnemen en het ooi waargenomen. ; e ie ie et Ih ip in •e ip re la ile

Hij schrijft dan ook op bladzijde ik 775 en 776 van „Ons Program": „Volgt daaruit echter, dat de hou-L le ding, door den modernen Staat te­ je genover de openbare zedelijkheid se aangenomen, heeft? meer onze syimpa' II fg

Dat zij verre! ie

Integendeel. Ook in dit opzicht is le overgang van het vroegere rege­ it ringsbeleid tot den modernen Staat Ie geen ontwikkeling, maar teruggang. en Geen opklimmen van het vroegere, vo zoo bekrompene zedelij kheidsbegrij tot een meer geestelijke, ideale beschouwing, maar veeleer een losmaken van den band der zedelijkheid zelve, een laten varen bij het regeringsbeleid van alle zedelijke motieven, hoe ook genaamd." s 'o te 'e v im n

Bij dit alles moet het een ieder wel treffen, ja, als het ware in het springen, dat het A.R.-program dit zo gewichtige punt als de van een volk zijn, ook weder een eigen weg heeft ingeslagen, welke Dr. Kuyper met onmiskenbaar gr-it schrijverstalent overeenkomstig ^ neo-gereformeerd leerstelsel heeft afgebakend. i ; ie s op Ie: zeden 'J

Deze eigen nieuwe weg komt direct al voor de dag in de eerste zin, waarmee Dr. Kuyper zijn beschouwing over artikel 14 van het A.R.-prO' gram op bladzijde 701 van „Oni Program" inleidt, als hij daarop schrijft: [II O so

„Van publieke „eejrbaarheid"; niet van publieke „zedelijkheid", spreekt het Program; en naar ons voorkomt, terecht." ; a ft , D ; o

Hier schuilt een adder — en voor­ n waar geen kleine — onder het gras, ra Een adder, welke men in zijn gevaar­ ra lijk en verraderlijk karakter des te jM beter leert kennen, als hij bij de W' verdere uitleg, welke Dr. Kuyper ii ? e zijn genoemd boekwerk van artikel lu 14 van het A.R. program onder het ri gras vandaan komt. ii

De benaming „publieke eerbaarheid' zoals die in het A.R.-program voorkomt is een nieuvdgheid. Een hoogst bedenkelijke nieuwigheid, welke de materie op een lager niveau brengt, aartegen men in verzet moet komen}, als men in overeenstemming met en in navolging van de oude Christelijke kerk en van de Reformatie in haar bloeitijd aan de zeden des volks een zeer hoge waarde toekent Dit verzet neemt in kracht en waarde nog sterk toe, als men er vervol' ens acht op geeft, dat de verant ; o - i ; e !V'e O io ii ; i' ? e i"/ io ra la m ^ordelijkheid en roeping der Overgjd aangaande de zeden des volks i het A.R. program geheel op hulanistische leest geschoeid is. De verheid heeft zich naar dat proram in deze zo gewichtvolle zaak iet naar Gods Wet te gedragen, laar heeft zich overeenkomstig het k.R. program te gedragen „als een rdelijk patriciër in zijn salon."

)r. Kuyper moge dan al schrijven — j^ daarmee komt hij de modernisten eker in het gevlei — „van het vroeere, zoo bekrompen zedelijkheidsegrip", maar men doet er wel aan ierbij te bedenken, dat althans wat et zedelijkheidsbegrip der oude ; hristelij'ke kerk en dat der Refornatie betreft, dit geheel op Gods Voord en Wet gegrond was, hetgeen an het program der A.R. ten deze ake juist niet getuigd kan worden, )ok hierbij, waar dit program vasttelt, dat de overheid een roeping ten pzichte van de eerbaarheid heeft, ntwaart men, zoals in vele andere evallen ook, weder het A.R.-prinipe, dat de overheid zich in haar wetgeving bij het volksleven heeft an te sluiten.

ilen zegge na het lezen van dit arikel niet, dat het standpunt van het i^.R. program onbesproken had kunlen blijven. Indien men dit zegt, verreet men daarbij twee dingen. Ten jerste, dat deze artikelenreeks — en i^alve ook dit artikel — voor stul^en leidraad geschreven wordt en iet derhalve een geboden zaak is ook leze materie van onderscheiden itandpunt te belichten en ten twee-Ie, dat de S.G.P. zo dikwerf verween is en nog gestaag verweten vordt, dat zij eigenlijk niet anders s dan een scheurpartij, die alle reden 'oor haar bestaan mist. Een voortelling, die bij velen maar al te ge-'edelijk ingang gevonden heeft, vaarom het ook al noodzakelijk is m deze waanvoorstelling zo veel Hogelijk uit de wereld te helpen, dat vij dieper op deze en andere kwesies ingaan en hen van onderscheilene kanten belichten.

^een, neen, het is - er zo ver van daan, dat de S.G-P. uit scheurziekte ontstaan is en de scheurmakerij op zichzelf liefheeft en voorstaat, dat zij louter om des beginsels wille ontstaan is en ook louter uit die oorzaak voortbestaat.

Het valt toch door niemand te ontkennen, dat zij zich in haar beginselen van de andere in Nederland bestaande partijen ter dege onderscheidt. En dit ook op het stuk van de zeden en de zedelijkheid. En dit niet alleen ten opzichte van de A.R. partij, doch ook evenzeer ten aanzien van de C.H.U. en de overige partijen. Geen enkele der partijen immers bepaalt ter dezer zake zó omlijnd en zó geheel en al op Gods Woord gefundeerd haar standpunt als de S.G.P. dit in artikel 4 van haar program doet, waarin zij bepaald heeft:

„De Overheid zal ook in haar ambt naar Gods Wet geoordeeld worden en heeft dus voor de naleving van deze wet zorg te dragen. Daarom is zij geroepen:

d, te waken voor de openbare zedelijkheid op wegen en in publieke gebouwen."

Alvorens op het lid d van artikel 4 nader in te gaan, heeft het ons volstrekt niet overbodig geleken om het onderhavige vraagstuk der zeden en der zedelijkheid tot recht begrip dezer zo gewichtige materie in het algemeen en ook uit verschillend oogpunt te bezien, ook al opdat een ieder des te meer en des te zekerder van het gegronde bestaansrecht der S.G. P. overtuigd zal worden en een ieder klaar en helder voor de ogen moge staan, wat de S.G.P. in onderscheiding van andere partijen op het gebied van het zedelijk leven nastreeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1949

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1949

De Banier | 8 Pagina's