Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweede Kamer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweede Kamer

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een der laatste vergaderingen, •welke de Kamer vóór het reces hield, kwam de vaststelling van de hoofdstukken XIII A (Unie-aangelegenheden) en XIII B {Uniezaken en Overzeese Rijksdelen) der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 aan de orde van behandeling. Die vaststelling had dit jaar wel bijzonder laat plaats. Daarvan waren verschillende omstandigheden de oorzaak.

Nog later zal de vaststelling van de begroting van Oorlog en Marine en van het . Landbouw-Egalisatiefonds plaats vinden. Dit zal pas in September plaats hebben. Gelet op het gewicht der zaak is het niet te verwonderen, dat alle fracties bij behandeling dezer begroting het woord hebben gevoerd. Benevens oude punten zijn daarbij tal van nieuwe in bespreking gekomen, onder meer de thans gevoerde oorlog op Boeroe en Korea, de benarde positie van de thans in Indonesië verkerende Nederlanders alsook Indonesische Nederlanders, zowel die van ambtenaren als particulieren, de terugkeer van nog in Indonesië verblijvende militairen. Het lag voor de hand, dat daarbij het zelfbeschikkingsrecht ook weder ter sprake is gebracht, alsmede de houding, welke onze Regering daartegenover na de souvereiniteitoverdracht heeft aangenomen, alsook het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en het Nederlandse leger. Ook Ds. Zandt heeft daarbij het woord gevoerd en een rede uitgesproken, welke wij hier in haar geheel laten volgen. Ds. Zandt zei de dan:

Mijnheer de Voorzitter! In de aanhef van het Voorlopig Verslag hebben vele leden betoogd, dat zij voorop wensten te stellen, dat sedert en tengevolge van de souvereiniteitsoverdracht de positie van Regering en Parlement ten opzichte van onderwerpen, die direct of indirect met Indonesië samenhangen, een geheel andere inhoud heeft gekregen. Daar zal in heel deze Kamer en in heel het Koninkrijk wel geen persoon zijn, die zulks ontkent of althans met enige grond zal kunnen ontkennen.

De eeuwen oude band,

die Nederland met Indië verbond, is tot beider niet geringe schade jammerlijk verbroken. De hoogst schadelijke gevolgen daarvan doen zich in beide landen reeds zö korte tijd nadien op een bittere wijze gevoelen. Ook dit zal wel door niemand kunnen worden ontkend.

Heel de huidige droeve gang van zaken

rechtvaardigt dan ook ten volle al degenen, die in December van het vorige jaar hun stem tegen de souvereiniteitsoverdracht hebben uitgebracht, gelijk hij ook overduidelijk aantoont de grote misslag, welke de Regering en de haar steunende partijen en personen daarmede begaan hebben. Stellig, de positie, waarin Nederland zich tegenover Indonesië bevindt, is wel aanmerkelijk gewijzigd, maar niet verbeterd, zelfs op schrikbarende wijze verslechterd. Al hebben wij dus onomwonden toegegeven, dat — zoals het op de eerste bladzijde van het Voorlopig Verslag wc^dt uitgedrukt — bevoegdheid en verantwoordelijkheid van Regering en Parlement sedert 27 December 1949 ten opzichte van Indonesië diepgaand gewijzigd zijn, toch mogen daarom noch de Regering, noch het Parlement, zich van alle verantwoordelijkheid jegens Indonesië ontslagen achten. Er bestaat nog immer tussen Nederland en Indonesië

een Rondetafelovereenkomst

met het daarin vervatte Unie-statuut en het daarin aan de onderscheidene Indonesische volken toegekende zelfbeschikkingsrecht. Niet, dat wij aan die overeenkomst een hoge waarde hebben toegekend, maar er zijn hier in de Kamer leden geweest, die zulks wel terdege gedaan hebben en daarvan hooggespannen verwachtingen gekoesterd hebben; in die mate zelfs, dat zij daarvan in de toekomst een veel beter en deugdelijker band verwachtten, dan die er in het verleden ooit tussen Nederland en Indonesië bestaan had. Ook de Regering, die bij monde van

Minister van Maarseveen

het westvoorstel van de overdracht der souvereiniteit aan Indonesië in December jongstleden verdedigd heeft, heeft daar hoog van opgegeven en verklaard, dat zij op grond daarvan en inzonderheid op het daarin toegekende zelfbeschikkingsrecht van de Indonesische volkeren, de souvereiniteitsoverdracht ten volle gerechtvaardigd achtte. Mijnheer de Voozitter! Hoezeer zijn al die hooggespannen verwachtingen binnen reeds zo korte tijd finaal de bodem ingeslagen! Hoe zeer is het optimisme, waarvan Minister van Maarseveen bij voortduring gewaagd heeft, door de feiten

tot een algemene bespotting

geworden! Indonesische troepen zijn, volgens een bericht in de dagbladen, op het eiland Boeroe geland en daar, volgens radio-Ambon, in hevige strijd gewikkeld met de strijdkrachten van de republiek der Zuid-Molukken. Aan beide zijden wordt hevig gevochten en volgens de even tevoren genoemde radio worden er zware verliezen aan doden en gewonden geleden. Dat is er dan van het

zelfbeschikkingsrecht

geworden, dat in het Haagse akkoord de Indonesische volkeren werd toegekend en waarover hier in de Kamer, door Regering en onderscheidene Parlementsleden met zulk een ophef van woorden gewag is gemaakt, dat de ene negara na de andere is opgerold, dat het ene Indonesische volk het andere ten bloede toe bestrijdt en dat de Indonesische republiek die der Zuid-Molukken door wapengeweld aan zich tracht te onderwerpen om haar zo onverbiddelijk haar wil op te leggen. Doch, voordat wij op dit onderwerp nader en uitvoeriger ingaan, wensen wij nog enkele punten van andere aard te bespreken. Stellig brengt de huidige gang van zaken mede, dat er verandering in de »

Departementale indeling

wordt aangebracht. Ook de Regering erkent dit, al zegt zij, dat dit door verschillende omstandigheden nog niet heeft kunnen plaats hebben. Zij ontraadt, dat hierbij met overhaasting te werk gegaan zal worden. Wij kunnen dit verstaan, waar alles zo zeer op* losse schroeven staat en het altijd de grote vraag blijft, of heel de Unie niet opgerold zal worden, zoals thans de ene negara na de andere is opgerold. In Indonesië gaan in de pers toch bij voortduring stemmen op, om

de voor Indonesië Unie hinderlijke

maar voor goed en zo spoedig mogelijk op te ruimen. Men kan zich hier in de Kamer wel druk maken over Ministerconferenties en over een gezamenlijk Parlementair overleg van afgevaardigden van de Nederlandse en Indonesische Parlementen, maar de liefde kan nu eenmaal niet van één kant komen. Ten aanzien van de Unie moet er een hartelijke samenwerking zijn, en daar blijkt niets van. De Indonesische regering doet precies wat haar past en voert uit, wat zij uitvoeren wil en laat de Nederlandse ministers wat praten en redekavelen; zij gevoelt zich als een souvereine regering en handelt als een souvereine regering, daarbij de vertogen van de zijde van de Nederlandse Regering voor kennisgeving aannemend, getuige al de feiten. Sommige leden hier in de Kamer hopen wel, dat de samenwerking tussen Nederland en Indonesië inniger en vruchtdragender zal worden en zich tot op onderscheidene terreinen zal uitstrekken, maar men heeft hier van de zijde van de Regering en de haar steunende partijen vijf jaren lang al zoveel gehoopt en vertrouwd, dat ais rook uit de schoorsteen verdwenen is, dat er, gelet op de werkelijke toestand, geen grond voor die hoop bestaat. Ook van

het Unie-hof

kan in dezelfde zin gesproken worden. Het is de grote vraag, of, indien er ooit een uitspraak van dat Hof in een voor Indonesië nadelige geest gedaan mocht worden, de Indonesische Regering zich daaraan zal houden. Welke grond is daarvoor? De ervaring, welke wij in deze hebben opgedaan, wijst in geheel andere richting. Nog nooit heeft de Indonesische regering een met haar aangegane overeenkomst nageleefd. Niet die van Linggadjati niet die van op de Renville en ook niet die van de Haagse Ronde-Tafelconferentie. Integendeel. Ondanks het Haagse accoord geschieden er nog allerlei gewelddaden

in Indonesië. Er is in verband hiermede in het Voorlopig Verslag een vraag tot de Regering gericht en wel deze, hoeveel moorden en gevangennemingen er sedert de overdracht der souvereiniteit in Indonesië hebben plaats gehad. Daarbij werd tevens gewezen op het feit, dat er nog steeds

verlieslijsten

van zelfs onlangs gesneuvelde Nederlandse militairen gepubliceerd werden, hetgeen op de chaotische toestand in Indonesië wijst. De Regering heeft in haar Memorie van Antwoord geantwoord, dat zij daaromtrent inlichtingen heeft gevraagd aan de Hoge Commissaris. Zou de Regering thans kunnen mededelen, of die inlichtingen reeds bij haar zijn ingekomen en, indien zij bij haar zijn ingekomen, de Kamer daar thans geen nadere mededelingen over kunnen verstrekken? Overigens vinden wij

de houding der Regering

ook in deze verre van krachtig. Gesteld, het ware in Nederland geschied, dat in veel en veel mindere mate levens en goederen van hier te lande verkerende Indonesiërs waren aangerand, dan zou de Indonesische regering daartegen veel krachtiger zijn opgetreden. Het ware heus niet te verwonderen geweest, als zij daarover haar beklag bij de Organisatie der Verenigde Naties had ingediend. In elk geval zou er alsdan een krachtig protest, zeer wel mogelijk met een daaraan toegevoegde eis tot schadevergoeding, bij de Nederlandse Regering zijn ingekomen en even stellig zou heel de Indonesische pers daarover in sterke beroering zijn gekomen en met de nodige beschuldigingen over moord, geweldpleging en gewelddaden haar kolommen gevuld hebben. Niet alleen nu, maar vijf jaar lang heeft de Regering het veel te lijdzaam aangezien, dat haar onderdanen bij duizenden in Indonesië werden vermoord, gemolesteerd en geterroriseerd. Daarin is zij wel jammerlijk tekort geschoten, als zij zo schromelijk gefaald heeft in een harer, haar van God opgelegde, verplichtingen, namelijk om de levens, en goederen harer onderdanen te beschermen. Evenzeer de haar steunende partijen, die zich bij herhaling zo op hun democratische beginselen verheffen, waar zij met de Regering al de vreselijke terreur, gepaard gaande met roof, plundering, brandstichting, venietiging en moordpartijen, zo gelaten hebben aangezien.

Bloed

is er bij stromen gevloeid; bloed van de Indonesische inheemse bevolking, bloed van onze militairen. Het is een ontstellend getal van militairen, dat bij het Indische drama het leven gelaten heeft. De Regering heeft daarover in haar Memorie van Antwoord als voorlopige opgave het navolgende medegedeeld, als zij verklaart, dat in het tijdperk van 17 Augustus 1945 tot ultimo Juni 1950 totaal circa 2500 militairen gesneuveld zijn. Een respectabel getal, waarbij dan nog gevoegd moeten worden al degenen, die door oorlogsverwonding of ongeval in Indonesië invalide zijn geworden. Men denke zich in al dat leed en al de ellende, die daardoor in zoveel families zijn gebracht. En, Mijnheer de Voorzitter, waarvoor? De eeuwen oude band met Indië is verbroken. In Indië is het een chaos zonder weerga geworden. In plaats van rust, orde en veiligheid heerst er nog steeds de terreur. Dat is kort geleden nog heel duidelijk op Celebes gebleken. Aldaar zijn o.m. zendelingen van de Gereformeerde Zendingsbond van de Hervormde Kerk en van de Christelijk Gereformeerde Kerken door guerillabenden aangevallen, gevangen gezet en zo behandeld, dat zij uit hun zendingsgebied moesten wijken, waarbij zij ternauwernood aan de dood ontkomen zijn. Die chaos is voor ons oorzaak, dat wij er ten sterkste op aandringen, dat de Nederlandse Regering

onze militairen,

die ontwapend zijn, ten spoedigste naar Nederland zal doen terugkeren. Te meer is daar reden voor, omdat, volgens de dagbladen, Amerikaanse waarnemers er op hameren, dat zich nog Nederlandse troepen in Indonesië bevinden, waarvan een deel eventueel voor de strijd in Korea zou kunnen worden afgestaan. Wij spreken hierbij als onze uitdrukkelijke wens uit, dat, indien daartoe aandrang op haar uitgeoefend zou worden, de Nederlandse Regering daaraan volstrekt geen gehoor zal verlenen. Slechts zeven landen steunen Amerika werkdadig. België en Frankrijk behoren daar niet toe. Het ligt allerminst op de weg van Nederland om als een der allereersten een deel van zijn leger naar Korea te zenden. Er is in Indonesië reeds Nederlands bloed genoeg gevloeid. De Amerikanen zijn weder complimenteus geworden, op het vleierige af.

Complimenteus

zoals zij dat ook waren toen Nederland aan Japan de oorlog verklaarde. Waren zij dat ook'maar geweest in de Veiligheidsraad, toen de Indische kwestie ^daarin behandeld werd. Doch toen hebben zij aan Nederland niet de minste vriendelijkheid, maar juist wel geheel het tegenovergestelde daarvan betoond. Van hun tegenwoordige complimentenmakerij getuigen twee berichten, welke wij daaromtrent in de „Nieuwe Rotterdamse Courant" van Maandag 17 Juli jl. aantreffen. Wij lezen daar:

„Zo constateert de diplomatieke correspondent van de „New-York Times", dat Nederland in Indonesië nog steeds over tussen de dertig- en veertigduizend manschappen beschikt, die op transport naar het moederland wachten en waarvan velen meer ervaren zijn dan sommige Amerikaanse troepen, die de Verenigde Staten thans in de strijd hebben geworpen".

Verder lezen wij in even tevoren genoemd blad:

„Voorts publiceert de , , New-York Times" van vandaag een hoofdartikel inzake de Nederlandse steun, waarin het blad zegt, dat de standvastige en snelle beslissing van de Nederlandse Regering, door de Verenigde Naties te hulp te snellen, een historische stap is, niet alleen voor Nederland, doch ook voor Europa. Het blad stelt vast, dat de Nederlandse premier, dr. Drees, in het debat over Korea in de Tweede Kamer gesproken heeft met een hoge opvatting van staatsmansschap, welke naar behoren dient te worden geapprecieerd. Het Amerikaanse blad besluit: Met dergelijke bondgenoten is het moeilijk te geloven, dat de vrije we­ reld haar strijd verliezen kan te. gen het totalitaire communisme" Tot zover de berichten over de complimenten van de Amerikanen. Mijnheer de Voorzitter! De Nederlandse oorlogsverkkirim aan Japan was nog een veel groter historischt stap dan waarvan de „New-York Times" thans gewaagt. Hoe spoedig ij hij echter vergeten! Hoe is hij door de Amerikanen geapprecieerd? Met een ondankbaarheid als er nauwelijks een tweede bestaat. Wat ons betreft, wij hopen, dat dr. Drees nooit zulk

een hoge opvatting van staatsmansschap

zal betonen, dat hij met zijn Kabinet Nederlandse soldaten naar Korea zal zenden. Daar kan daarenboven dag aanbreken, dat wij onze troepen in het eigen land hard nodig zullen hebben. Bovendien, waarom heeft Amerikaanse Regering zich niet tot die van Indonesië gewend. Deze be schikt ook wel over troepen, getuige haar actie tegen het kleine, heldhaftige Ambon. Dit laatste brengt ons als vanzelf er toe om thans over te gaan tot enige

bespreking van zelfbeschikkingsrecht

dat de Indonesische volken in het akkoord van de Ronde-Tafelconferentie nadrukkelijk gewaarborgd is. Wij waarderen het ten zeerste, dat dii door onze Regering erkend wordt. Zij doet dit als zij in haar Memorie van Antwoord schrijft:

„Het lijdt voor de Regering geen twijfel, dat de in Indonesië toegepaste liquidaties van deelstaten in strijd zijn met artikel 2 van de overgangsregeling. Zij heeft daarom al zeer spoedig nadat de eerste verschijnselen- van deze ontwikkeling duidelijk werden, van haar opvatting tegenover de R.I.S. doen blijken en niet, zoals verschillende leden blijken te menen, eerst na Mei jongstleden".

Mijnheer de Voorzitter! Zo er enig ding in staat is om het funeste van de souvereiniteitsoverdracht op 27 December van het vorige jaar aan te tonen, dan is dit wel het nu opgedane wedervaren met het zelfbeschikkingsrecht. De Regering had in een ruim vierjarige periode bewijzen genoeg in handen gekregen, dat de regering van Soekarno de met haar gesloten verdragen niet naleefde. Dat wist zij van tevoren. Zij heeft ook zelf wel in een van haar bescheiden verklaard, dat die regering niet te vertrouwen viel. En toch heeft zij het heilloze ontwerp van wet inzake de overdracht van de souvereiniteit aan Indonesië ingediend en verdedigd.

Ook de heer Oud en met hen al degenen, die hun stem aan het wetsvoorstel gegeven hebben, wisten dat zeer wel. Dat kon in December 1949 voor hen al wel muurvast staan. Daaraan viel ook toen niet in het minst te twijffr len.

Mijnheer de Voorzitter! Veel meet dan in het heden ligt de kardinale fout in het verleden. Het is een grove, ongehoorde fout geweest, dat de Kamerleden der C.H.U' en die der V.V.D.

hun stem hebben uitgebracht voor de Grondwetswijziging. En een even grove en ongehoorde misslag, dat de Kamerleden van de V.V.D. en een aantal van de C.H.U. hun stem hebben gegeven aan het wetsvoorstel van Je souvereiniteitsoverdracht. Daardoor en door de houding van de K.V.P. en de Partij van de Arbeid is het mogelijk geworden, dat het zover is gekomen als het thans gekomen is. De motie van de heer Oud is dan ook als mosterd na de maaltijd gekomen. De leden van de Kamerfracties der C.H.U. en V.V.D. hadden direct na hun intrede in de Kamer in 1948 moeten doen, wat hun partijen in de dagen van de Kamerverkiezing haar kiezers hadden voorgesteld, als zij de verkiezingsleuzen aanhieven: „Hebt gij ook genoeg van Soekarno? " „Het roer moet om!" Overeenkomstig die aan de kiezers gedane voorstellingen en beloften hadden zij

het roer ook werkelijk om

moeten gooien. Dat dit niet geschied is, wreekt zich thans op allerlei wijze. De motie Oud kan dit niet meer verhelpen. Zij moge de kiezers enige voldoening pogen te geven, maar aan de zaak zelf wordt niets veranderd, ook al zou mr. van Maarseveen heengaan. De eeuwen oude band van Nederland met Indië is en blijft tot grote schade, zowel van Nederland als t Indië, verbroken. Mijnheer de Voorzitter! Als wij dit gezegd hebben, hebben wij daarmede allerminst gezegd, dat wij het

optreden van dit Kabinet

of inzonderheid dat van mr. van Maarseveen, ook na de souvereiniteitsoverdracht, zelfs maar in de verste verte goedkeuren. Wij hebben ons er nooit mede kunnen verenigen, als minister van Maarseveen en twee zijner collega's blakend van optimisme uit Indië terugkeerden. Voorts delen wij met vele andere leden dezer Kamer het gevoelen, dat dit Kabinet niet krachtig genoeg is opgekomen tegen de flagrante schending van het zelfbeschikkingsrecht. Zij had standvastig voor het recht moeten opkomen. De Regering zegt in haar Memorie van Antwoord, dat zij al zeer spoedig nadat de verschijnselen van de schending van het zelfbeschikkingsrecht openbaar werden, van haar opvattingen tegenover de R.I.S. heeft doen blijken, en niet, zoals verscheidene leden blijken te menen, na 8 Mei.

Wij vrezen,

dat het optreden der Regering van dezelfde aard is geweest als dat van haar vertegenwoordigers in de Veiligheidsraad, die heel zachtjes „neen" fluisterden, maar hardop „ja" deden. Wat betreft een beroep, dat de Regering volgens sommige, leden der Kamer

op de Organisatie der Naties Verenigde

of haar commissie inzake Indonesië had moeten doen of nog zal moeten doen, daarvan hebben wij niet de minste verwachting. De historie heeft ons op dat gebied genoegzame lessen geleerd. Telkens en telkens toch heeft die organisatie, met verkrachting van alle recht, de hoogste partijdigheid ten bate van Indonesië betracht. Zij deed zulks als zij zich, tegen alle recht in, in een geheel Nederlandse interne aangelegenheid, als de Indische kwestie was, mengde. Zij deed dit als zij zelfs toeliet, dat daarbij — schandelijk genoeg — rapporten vervalst werden. Zij doet dit nu weer, waar zij met over elkaar geslagen armen aanziet, dat tegen het Handvest diey organisatie in, het zelfbeschikkingsrecht in Indonesië met voeten getreden wordt en het Haagse akkoord, dat mede de ondertekening van haar commissie draagt, door de Indonesische republiek openlijk geschonden wordt. Zij doet dit evenzeer

tegover Ambon.

Het Ambonese volk heeft overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en de Haagse overeenkomst alle recht op een zelfstandig bestaan. De republiek van Soekarno gunt haar dat echter niet. Integendeel. Zij wendt alle terroristische middelen aan om het Ambonese volk daarvan te beroven en is druk in de weer om de republiek der Zuid-Molukken, zoals zij dat met zovele andere Indonesische volken gedaan heeft, onder haar juk te brengen; hetgeen voor de bevolking van die republiek niet anders

dan slavernij

betekent. Wat doet de Organisatie der Verenigde Naties daartegen? Niets. Zij laat zelfs geen woord van protest horen. Van een gewapend optreden daartegen, zoals in Korea, gelijk toch volgens haar statuten Op haar weg lag, horen wij nog al zo veel te minder. Neen, zij laat de republiek van Indonesië stil haar gang gaan, als zij zelfs met bruut wapengeweld het kleine Ambon tot slachtoffer van haar heerszucht wil maken. Dat is wel in de allerhoogste mate ergerlijk en toont ons voor de zoveelste maal nog eens weer, wat de Organisatie der Verenigde Naties eigenlijk wel is, namelijk een organisatie, waarin de grote mogendheden hun eigen belangen dienen en het recht verkrachten. En

wat de Nederlandse betreft: Regering

deze heeft in haar Memorie van Antwoord verklaard, dat zij, ondanks de bezwaren, welke zij heeft tegen het procédé, dat toegepast is bij de oprolling van de deelstaten, geen instemming kan betuigen met revolutionnair optreden van bepaalde groepen in Indonesië, welke langs deze v/eg hun eigen inzichten pogen te realiseren. Wij vragen met nadruk wat de eigenlijke strekking en bedoeling van deze woorden zijn. Verstaat de Regering daaronder het optreden van onderscheidene negara's, als deze voor hun zelfbeschikkingsrecht opkomen? Dat is toch allerminst een revolutionnair optreden! De republiek van Indonesië treedt hier revolutionnair op, als zij met terreur en allerlei gruwelijke gewelddaden deze het hun toegekende recht ontneemt. Dat is echt revolutionnair, maar dat is het niet, als de negara's zich daartegen verzetten. Verstaat de Regering onder de even tevoren door mij geciteerde woorden ook de vrijheidsstrijd, welke de republiek der Zuid-Molukken thans voert tegenover de gewelddaden der Indonesische republiek, welke op één lijn te stellen zijn met die, welke Hitler eertijds tegenover Tsjecho-Slowakije en andere volken van Europa heeft toegepast? Jammer en schandelijk genoeg hebben de Nederlandse Regering en de haar steunende partijen Ambon, dat zich door de eeuwen heen trouw aan Nederland betoond heeft, in de steek gelaten

en verraden.

Wij komen er dan ook ten sterkste tegen op, als het optreden van de republiek der Zuid-Molukken soms als een revolutionnair optreden gebrandmerkt mocht worden. Dat is het allerminst. Wij zien dat kleine volk daar strijden voor zijn vrijheid en zijn rechtmatig zelfbeschikkings­ recht. Het verdient daarbij de steun zowel van de Organisatie der Verenigde Naties als die van de Neder­ v landse Regering. Wij zien daar echter tot dusver niet het minste van. Zelfs niet nu de troepen van de Indonesische republiek op het eiland Boeroe geland zijn om zodoende met wapengeweld de Republiek der Zuid- Molukken ten onder te brengen. z

Dit gruwzame misdrijf Hitleriaanse

kan al evenzeer weer onder de ogen h van de Verenigde Naties plaats hebben. Zal onze Regering daar nu eens z wat meer tegen doen dan gemoedelijk met de vertegenwoordigers van de Indonesische regering binnenskamers wat praten? Een krachtiger en meer beslist optreden der Regering ware toch zeer gewenst, ja, is hard nodig. Het is wel een gruwelijke ondank welke het Ambonese volk voor de door haar betoonde trouw van de Nederlandse Regering en de haar steunende partijen ontvangt, een smet, die niet kan worden afgewassen door nog al zoveel verontschuldigingen, welke hierbij worden aangevoerd. Het is alleszins te verstaan, dat het Ambonese volk niet onder 'n slaven juk gebracht wil worden en dat het niet verkiest blootgesteld te worden aan de laaghartigste en wreedste wraakoefeningen. In dit verband wensen wij ook een woord te spreken over

de reorganisatie van het Koninklijk Nederlandsch- Indische Leger,

welke volgens de berichten, die ons bereikten, niet voldoende geregeld is. De daarin vervatte klacht behelst, dat de Indische Nederlanders en de Ambonezen, die bij het K.N.I.L. betrokken waren, ten zeerste ongerust zijn over hun positie, zodra zij ontwapend zullen zijn. Wat de Indische Nederlanders betreft, is de reorganisatie aldus geregeld, dat, indien hun ouders in Nederland wonen, zij op Rijkskosten naar Nederland kunnen gaan en alsdan via een speciale cursus naar het Nederlandse leger kunnen overgaan. De meesten hunner echter verkeren niet in zodanige omstandigheden. Voor het overgrote deel wonen hun ouders niet in Nederland. Dezen zullen in een zeer hachelijke positie komen te staan, zodra onze troepen Java ontruimd hebben. Zij vrezen, dat wraakoefeningen cp hen bedreven zullen worden door de zogenaamde onverantwoordelijke elementen, die de Indonesische regering, zoals de ervaring heeft geleerd, niet in de hand pleegt te kunnen houden. Wij zouden de Regering met sterke aandrang willen verzoeken om de Indische Nederlanders die als kortverbander of als milicien in het K.N.I.L. hebben gediend, ook al wonen hun ouders niet in Nederland, alsnog in staat te stellen om naar het Koninklijk leger over te gaan, of, indien zij de wens daartoe te kennen geven, naar Nederland of naar Nieuw Guinea over te brengen. Wat de

Ambonese militairen

aangaat, deze verkeren stellig in geen gemakkelijker positie. Zelfs nog in heel wat benarder, in zoverre hun land in staat van oorlog met de Indonesische republiek verkeert. Het behoeft dan ook volstrekt niet te verwonderen, dat er ernstige spanningen in hun kringen zijn ontstaan. In deze willen wij met alle nadruk bepleiten, dat de Regering alles in het werk zal stellen, dat het mogelijk gemaakt wordt, dat deze Ambonese militairen naar de plaats van hun herkomst te­ rug gezonden zullen worden en dat zij in afwachting van de inscheping verzameld zullen worden in kampen, en dit onder eigen bewaking, of hen naar Nieuw Guinea te doen verzenden. Wij oefenen hier op de Regering een zo sterk mogelijke aandrang uit, dewijl het in hoge mate immoreel zou zijn, indien de Nederlandse Regering militairen, die Nederland steeds trouw hebben gediend, in een hun vijandelijk land op genade en ongenade aan hun vijand overlevert, zo zelfs, dat de meest wrede mishandelingen jegens hen bedreven kunnen worden. Hiermede nauw verband houdende zouden wij de Regering de vraag willen stellen of het bericht juist is, dat de legercommandant een advies verstrekt heeft om een delegatie van deze Ambonezen naar Nederland te zenden, om hun belangen bij de Koningin te bepleiten en dat de Regering aan dat advies geen gehoor gegeven heeft. Mijnheer de Voorzitter! In aanmerking nemende de chaotische toestand, welke er thans in Indonesië heerst en de strijd op Korea, welke grote ongerustheid bij zeer vele militairen in Indië, alsook bij hun ouders hier te lande verwekt hebben, wensen wij bij de Regering nogmaals zo krachtig mogelijk te bepleiten, dat de militairen, die zich nog in Indonesië bevinden,

zo spoedig mogelijk naar ons land zullen teruggezonden worden.

Onze jongens hebben daar geen taak meer te vervullen; bovendien zijn zij onbewapend. Hun ouders verkeren in grote onrust, hetgeen te verstaan is, en zien met sterk verlangen uit, dat zij hun zonen weder in eigen huis zullen hebben. Dezelfde aandrang zouden wij willen uitoefenen ten opzichte van de vrouwen,

die als verpleegster 1947 en 1948 in

in kort verband naar Indië zijn gegaan. Wij bepleiten ten sterkste, dat dezen zo spoedig mogelijk, in elk geval vóórdat de laatste Nederlandse troepen Indonesië zullen verlaten, in de gelegenheid gesteld zullen worden om op Rijkskosten naar Nederland terug te keren. Het antwoord, dat de Minister gegeven heeft op de vraag dergenen, die in het Voorlopig Verslag op dit punt 't standpunt der Regering wensten te vernemen, heeft ons niet kunnen bevredigen. In dat antwoord wordt gezegd, dat het deze verpleegsters bekend was, dat zij niet alleen voor de verpleging van Nederlandse soldaten en burgers, maar voor de volledige verpleegdienst waren bestemd. Dit moge alzo zijn, maar het was deze verpleegsters allerminst bekend, dat de Nederlandse Regering het zo ver zou drijven, dat zij de algehele souvereiniteit aan de Indonesische republiek zou overdragen. Dit laatste wisten deze verpleegsters niet, konden zij niet weten en hebben zij zelfs in de verste verte niet vermoed. Zo zijn zij buiten hun weten en wil om

het slachtoffer

geworden van de souvereiniteitsoverdracht. Het is dan ook uit die oorzaak, dat wij met volle vrijmoedigheid en alle klem en nadruk bepleiten, dat deze verpleegsters, indien zij hun begeerte daartoe kenbaar maken, op kosten van het Rijk ten spoedigste naar ons land zullen kunnen terugkeren. Mijnheer de Voorzitter! Hetzelfde geldt ten aanzien van vele Nederlanders, zowel ambtenaren als particulieren, namelijk dat zij slachtoffers van de souvereiniteitsoverdracht zijn geworden. Zeer naar waarheid is dienaangaande in het Voorlopig Verslag opgemerkt:

„Vele Nederlanders kunnen werkelijk het absolute slachtoffer van de souvereiniteitsoverdracht worden genoemd, in deze zin, dat als gevolg daarvan hun ambt, hun bedrijf, in het algemeen de basis van hun bestaan verloren ging, omdat geheel andere verhoudingen hun intrede deden, niet alleen politiek, doch ook sociaal en economisch".

Het is dure plicht der Regering om voor de.belangen, zowel van particulieren als van ambtenaren, wier bestaan in Indonesië hoe langer hoe moeilijker wordt, zowel in moreel als financieel opzicht, waarbij velen hunner zwaar getroffen zijn door de in Indonesië plaats gevonden hebbende devaluatie, te wfaken en op te komen. Wij kunnen dan ook niet nalaten voor hen een krachtig beroep op de Regering te doen. Evenzeer bevelen wij de belangen van

kerk en zending

ten krachtigste bij de Regering aan, opdat deze hun hoge roeping naar den Woorde Gods zullen kunnen volvoeren.

Nieuw-Guinea

betreffende, daarover kunnen wij zeer kort zijn, aangezien dit onderwerp toch binnenkort in den brede hier in de Kamer staat behandeld te worden. Alleen willen wij er van zeggen, dat de Nederlandse Regering niet voor de eisen, welke Soekarno en de zijnen gedurig stellen, uit de weg mag gaan.

Wat West-lndië betreft,

wensen wij ook te bepleiten, dat de Regering alles zal aanwenden, om wat dienstig is voor de welvaart aldaar, te bevorderen en zo spoedig mogelijk de vorming van het Koninkrijk in een gezamenlijk verband met West-lndië tot stand te brengen. Mijnheer de Voorzitter! Overzien wij heel de huidige stand van zaken in de wereld en letten wij op het steeds maar meer veld winnend en opdringend communisme in Azië en ook met name in Indonesië en hoe, trots de veelvuldige oordelen Gods, welke thans allerwege waarneembaar zijn, ons volk in verharding en onbekeerlijkheid des harten voortleeft, dan is er alle reden voor, dat overheid en volk zich onder de krachtige hand des Heeren vernederen en verootmoedigen. Bedenken wij hoe zelfs een uitwendige bekering en vernedering in Ninevé eertijds Gods oordeel deed afwenden, dan zien wij daarin het

enige remedie,

dat in de benardheid van onze tijd ons de uitkomst kan bieden. Daarom bevelen wij dat ook met alle vrijmoedigheid aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1950

De Banier | 8 Pagina's

Tweede Kamer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1950

De Banier | 8 Pagina's