Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXI.

Perpetua en Felicitas

Wij verplaatsen ons in de stad Carthago omstreeks het jaar 207 onzer Christelijke jaartelling. In deze stad, gelegen aan de Noordkust van Afrika, bevond zich destijds een gemeente, die zeer te lijden heeft gehad van de vervolgingen onder keizer Septimus Severus. En daar het bevel, dat deze keizer had uitgegeven tot bestrijding van het Christendom, zich uitstrekte tot degenen, die tot de Christelijke godsdienst toetraden, werden voornamelijk de catechumenen door dit bevel getroffen. Dat waren dus degenen, die de Christelijke godsdienst wel reeds toegedaan waren en de begeerte geuit hadden om daarin onderwezen te worden, maar nog niet door de doop aan de gemeente des Heeren verbonden waren. Tot de eerstelingen, die als martelaren onder hen vielen, behoorden drie jongelingen, namelijk Renovatus, Satuminus en Secundulus en voorts twee jeugdige vrouwen: Perpetua en Felicitas.

Evenals Blandina, over wie we in een vorig hoofdstuk reeds sclireven, was Felicitas een slavin, terwijl Perpetua tot een zeer aanzienhjke stand behoorde. Beide vrouwen, hoezeer ook in stand van elkaar verschillend, waren echter door hetzelfde geloof in de Heere Jezus Christus tot elkander gebracht, zodat de innige overeenstemming der zielen de wijde kloof, die in het maatschappelijk leven tussen hen bestond, had gedempt. Als zusters lotgemeen in de martelaarsdood, zijn beider namen in de geschiedenis als met een krans omvlochten. Volgens het getuigenis van de beroemde kerkvader Tertullianus, die in hetzelfde tijdperk leefde, bestond er in de gemeente Carthago een sterke neiging om de nagedachtenis harer martelaren voor volgende eeuwen te bewaren en alles wat daar op betrekking had aan de vergetelheid te ontrukken. Hieraan is het te danken, dat er ook eezi eigenhandig schrijven van Perpetua voor het nageslacht is bewaard gebleven, hetwelk door haar in haar laatste levensdagen in de kerker werd opgesteld. Deze brief stelt ons in staat om een diepe blik te slaan in haar zielstoestand en in de bange strijd, die zij te worstelen had.

Perpetua had op het tijdstip, waarop wij haar nabij het einde van haar leven ontmoeten, pas de leeftijd van tweeëntwintig jaren bereikt. Temidden van de verfijningen der weelde en des rijkdoms opgevoed, kon zij rijkelijk haar deel verkrijgen aan al hetgeen de wereld geluk en genot des levens noemt. Temeer kon dit, omdat zij ook gehuwd was met iemand uit een deftige en aanzienlijke stand. Zij bezat nog haar beide ouders en twee broers, waarvan de jongste pas, evenals zij zelf, onder de catechumenen was opgenomen en de andere vermoedelijk reeds vroeger het Christendom omhelsd had. Uit één harer verklaringen valt voorts op te maken, dat ook haar moeder en de meesten harer verwanten, hetzij openlijk, hetzij meer in het verborgen, het Christendom waren toegedaan. Haar vader daarentegen was en bleef daarvan een groot tegenstander. vooral omdat hij zeer beducht was voor de ontzettende onheilen, die de algemeen gehate en verachte christennaam over zijn huis en geslacht zou brengen. Voorts had Perpetua nog een kindje, waaraan zij voor kort het leven had geschonken. Van haar echtgenoot wordt in de geschiedenis niets met zekerheid vermeld. Sommigen meenden, dat hij overleden was en dat Perpetua dus weduwe was. Indien dit echter juist zou zijn, moet het toch wel bevreemden, dat Perpetua in de geschiedenis nimmer weduwe wordt genoemd, doch uitsluitend als een aanzienlijke, gehuwde vrouw wordt aangediend. Ook Perpetua zelf heeft in haar brieven, waarin zij wel van vroeger gestorvenen, die haar dierbaar waren gebleven, gewag maakt, nooit over haar echtgenoot gerept.

Sommige geschiedschrijvers zijn daarom van mening, dat of haar echtgenoot ook een christen was, of dat hij wegens de zware, tegen zijn vrouw ingebrachte beschuldiging gebruik gemaakt heeft van zijn recht om de band des huweUjks als ontbonden te beschouwen. Wij zullen ons hierin echter niet verder verdiepen, doch ons bepalen tot hetgeen zeker bekend is. En daartoe behoort wel in het bijzonder vermeld te worden, dat Perpetua onder meer zeer te lijden heeft gehad van de pogingen die haar vader deed om haar tot afzwering van haar geloof te bewegen tijdens de ontmoetingen, die hij met zijn dochter heeft gehad toen zij zich in de gevangenis bevond.

Bij de eerste ontmoeting richtte de vader zich als volgt tot zijn dochter: Mijn dochter, wat deert u?

Vader, riep Perpetua angstig, zijt gij nog mijn vader en geen beul, die mijn verderf en dat van mijn kind zoekt? Neen, Perpetua, riep hij luid. Ik wil u redden. Laat u niet door angst oveiTneesteren. Gij zijt de goden ontrouw geworden en zult ongetwijfeld moeten sterven. Spaar uw vader de smaad, dat gij in het openbaar terechtgesteld wordt; zweer het Christendom af en gij zijt vrij!

De jeugdige vrouw schudde treurig het hoofd, wees met haar hand op een kruik en zeide: Vader, ziet gij die kruik daar op de grond Hggen? Kimt gij dat voorwerp wel anders noemen dan het werkelijk is?

Neen, mijn dochter, gaf de vader ten antwoord.

Welnu, hernam zij, evenmin kan ik van mijzelf iets anders zeggen of getuigen, dan dat ik waarlijk een christin ben. Dit kalme en waardige antwoord wekte zo zeer de verbittering van de vader op, dat hij, buiten zichzelf van woede en wanhoop, zich op zijn dochter wierp, als wilde hij zich aan het leven van zijn kind, dat hij meer dan het licht zijner ogen beminde, in zijn onstuimige drift vergrijpen. Diep teleurgesteld verliet hij haar. Met een hevig ontroerde en vaneengescheurde ziel oogde zij hem na en eerst lang na de verwijdering haars vaders kwam haar geschokte geest weder tot kalmte.

Een enkele lichtstraal mocht daarna Perpetua's lijdensnacht nog verhelderen. Het aantal gevangenen was namelijk zo groot geworden, dat de christenen noodzakelijk bij elkander moesten geplaatst worden. Zo kwam Perpetua in het hol, waar Felicitas verblijf hield.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1950

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1950

De Banier | 8 Pagina's