Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ci LXKYl.

De Apologeten: verdedigers van het Chri^endom. Minucius Felix.

Tegenover de heidense aanvallers van de leer van het Christendom en der Christenen verwekte de Heere in de eerste eeuwen van het bestaan der kerk mannen, die in staat waren om de tegenstanders en vijanden van antwoord te kunnen dienen.

Deze mannen worden in het algemeen Apologeten, dat wü zeggen, verdedigers van het geloof, genoemd. Tot de oudsten dezer Apologeten wordt een zekere Quadratus gerekend, die de opvolger was van bisschop Publius te Athene en die in het jaar 125 een apologie voor de Christenen aan de toenmalige Romeinse keizer Hadrianus deed toekomen. Deze apologie bestaat op het ogenbHk niet meer. De geschiedschrijver Eusebius heeft ze echter in handen gehad, want hij heeft er een klein fragment uit gegeven. Opmerkelijk is, dat deze apologeet, om de waarheid der wonderen te bewijzen, zich beroept op mannen, die door de Heere Jezus genezen waren en toen nog .leefden.

Een meer bekende apologeet was Justinus de Martelaar, over wie we reeds meer in den brede gehandeld hebben en die wij thans dus verder kunnen laten rusten. Ook hij richtte een apologie tot keizer Marcus Aurelius en ook nog één aan keizer Antoninus Pius. Om bij anderen maar niet verder stü te staan, willen wij een uitzondering maken voor Minucius FeHx, oorspronkelijk geen theoloog maar een rechtsgeleerde.

Deze Minucius Felix was uit heidense ouders in Afrika geboren en werkte te Rome als pleitbezorger. Volgens de geleerden heeft hij in de eerste helft der derde eeuw geleefd. Van hem is een gescluift bekend, dat gewoonlijk wordt aangeduid met de naam Octavius. Daarin laat de schrijver drie hoofdpersonen optreden: Minutius, Octavius en Caecilius. Laatstgenoemde brengt buitensporige hulde aan de afgod Serapis, hetgeen Minutius aanleiding geeft tot een redetwist, die al spoedig in warmte en belangrijkheid toeneemt. Caecüius treedt op als tolk der veelvuldige bedenkingen, die in zijn tijd gewoonlijk tegen het Cliristendom ingebracht werden. De barbaarse oorsprong van de jeugdige godsdienst, met al het nationale in strijd; haar nieuwheid tegenover de glans van vroegere eeuwen; haar overtolligheid eindelijk, daar wat zij waars en goeds bevatte, reeds lang door heidense wijsgeren in helder licht was ges.teld, dit alles wordt door CaeciHus naar voren gebracht en tracht hij met kracht van redenen aannemelijk te maken. Aan lasterlijke voorstellingen der heidenen, zoals deze, dat de Heere Jezus in overspel geboren was, dat Hij in Egypte door geheime kunstenaars en tovenaars was opgevoed; dat Hij door schamele vissers en tollenaars omgeven en voorts onder diepe verachting gestorven was, dat Hij slechts door het bijgeloof Zijner seotevoor een verrezene aangezien werd, ook daaraan ontbreekt het bij Caecüius niet. De Christenen zelf krijgen ook hun deel. Hun wordt ten laste gelegd, dat zij een gekruisigde misdadiger vergoden; dat zij een blind geloof aan Zijn uispraken vorderen en zelfs grove zondaren in hun gemeenschap toelaten, terwijl in de heidense mysteriën slechts reinen van zeden gedoogd werden. Voorts wordt door Caecüius gewezen op hun onderlinge verdeeldheid; hun ongeluk; hun slechte naam, als schuldig aan verborgen misdaden; hun eigenzinnig karakter en hun vijandschap tegen het eeuwige Rome. Zwaar is de aanval, maar ook schitterend de wederlegging, welke Octavius op al deze beschuldigingen horen laat. Hij toont aan, dat de waarheid geenszins bij uitsluiting het eigendom der aanzienlijken en geleerden kan zijn; dat een opmerkzame blüc op het rijk der natuur het geloof aan Gods eenheid bevestigt en het heidens veelgodendom tot 'n ongerijmdheid doet worden; dat juist de meest beroemde wijsgeren hadden uitgesproken, die grensden aan de ontdekkingen, door de Christelijke openbaring geschonken.

Daar tegenover plaatst Octavius de heidense fabelen in een belachelijk licht, beschuldigt ze als oorzaken van roof en m.oord; klaagt de orakelen aan als werktuigen der grofste misleiding en schrijft de algemeenheid van dat bijgeloof toe aan een vijandige, demonische macht. Met warmte bepleit Octavius vervolgens de leer van opstanding en vergelding en keert de wapenen, waarmede men de belijders des Heeren bestreden had, tegen de beschuldigers zelf. Gij waant, zo roept Ootavius uit, dat wij. die geen tempel hebben, daarom verbergen wat wij godsdienstig vereren; maar door welk beeld zal ik de Godheid dan afschetsen, wat tempel haar stichten, wat gave haar offeren, daar alles haar eigen geschenk is? Het reine hart is het haar welgevallige offer. Ziet daar onze offers, onze tempels! Hij is bij ons de godvruchtigste, die de recht- \'aardigste is. Worden wij arm genoemd, dat is geen schande, maar roem; want gelijk de ziel door weelde ontzenuwd wordt, zo wordt zij door ontbering gesterkt en hoe kan hij arm heten, die niet haakt naar het goed van een ander cii rijk is in God? Veel armer is hij, die waar hij veel bezit, nog meer begeert. Niemand kan zo arin zijn als hij ter wereld gekomen is en gelukkiger zijn wij, naarmate wij minder onder de last van aardse rijkdom gebukt gaan. Zo gaat de vurige verdediger der christenen voort met een kracht van overtuiging, die slechts geëvenaard wordt door de keur zijner taal, en laat eindelijk zijn toehoorders Minutius en Caecilius een tijdlang in sprakeloze bewondering stilstaan.

Eindelijk barst de laatste uit met het woord: „Ik wacht geen uitspraak van de scheidsrechter af; üc wens Octavius en niet minder mijzelf geluk; beiden zijn wij overwinnaars, hij van mij, ik van de dwaling". Zo keren de drie vrienden blijde en vrolijk terug. Caecüius omdat hij geloofd, Octavius omdat hij in de woordenstrijd de overwiniung behaald heeft en ik, zegt Minutius, omdat de eerste geloofd, de tweede gezegepraald heeft.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1951

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1951

De Banier | 8 Pagina's