Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DE WAARACHTIGE BEKERING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DE WAARACHTIGE BEKERING

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw geliad, en nadat ik mijzelf ben hekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd. Jeremia SI : 19a

I.

Efraïm spreekt in dit woord. Efraïm, dd oudste zoon van Jozef, in wiens zegening door de stervende Jacob de souvtreiniteit Gods zo kennelijk uitblonk. Jozef toch had zorgvuldig zijn beide zonen, Manasse en Efraïm, tot zijn vader jTkijleid, de oudste tegenover Jacobs rechterhand en Efraïm tegenover diens linkerhand, opdat de beste zegen ruste op het hoofd van Manasse.

„Maar Israël strekte zijn rechterhand uit en legde die op Efraims hoofd, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op Manasse's hoofd; hij bestuurde zijn handen verstandiglijk; want Manasse was de eerstgeborene". Geen vergissing had bij Jacob plaats. Het wordt ons zeer duidelijk door Mozes beschreven. Toen het in Jozefs ogen kwaad was, dat zijn vader alzo handelde en hij zijns vaders hand vatte, om die van Efraims hoofd op Manasse's hoofd te brengen, weigerde Jacob dit. En hij zeide: „Ik weet het, mijn zoon; ik weet het".

Niet onbewust handelde Israël in de zegening van Jozefs zonen. Efraïm werd -'ïezegend boven Manasse, wijl God het dlzo bepaald had. En de zegening Gods regelt zich niet naar natuurlijke afstamming. In die zegening blinkt de absolute souvereiniteit Gods uit. Efraïm is van God verkoren boven Manasse. God is souverein in al Zijn werken en bijzonder in het zaligen van Zijn volk. In het schaduwachtig Israël heeft de Heere dit zeer diep ingedrukt. Het volk is verkoren uit alle volken van de aardbodem om des Heeren eigendom te zijn. In Aarons priesterschap, Levi's bestemming tot de dienst des tabernakels, Davids verkiezing tot koning, en zo vele voorbeelden meer, wordt telkens de souvereiniteit Gods verheven. Ook in Efraim. Gods volk wordt niet behouden om iets dat in dat volk gevonden wordt; het wordt niet zalig omdat het dit zelf wil, maar omdat God het wü. De souvereine verkiezing Gods is de diepe wortel der behoudenis van verloren zondaren, en Gods kinderen leren die souvereiniteit met aanbidding en in zalige bewondering kennen. O, zalig worden is uit God.

Het is door U, door U alleen, Om 't eeuwig welbehagen.

Maar dat welbehagen, dat van eeuwigheid in God vast ligt, wordt in de tijd verheerlijkt in Gods kinderen. Het welbehagen des Heeren zal door de hand van Ghristus gelukkiglijk voortgaan. De uitverkorenen worden in de tijd toegebracht en van het eeuwig verderf verlost. En van die verlossing, gewrocht in zijn bekering, getuigt Efraïm in het woord van de profeet Jeremia. „Nadat ik bekeerd ben".

Waarachtige bekering was Efraïm van node. Juist Efraïm maakte het gruwelijk boven zijn broederen. Hij stond aan het hoofd der tien stammen, die zich afscheidden van David en Jeruzalem. Hij bedreef boven zijn broederen afgoderij. Hij richtte de kalveren op te Dan en te Bethel en holde voort ten verderve. Maar Gods werk is in Efraïm verheerlijkt. De Heere greep hem en trok hem als 'n brandhout uit het vuur, en bracht hem tot bekering. Neen, Efraïm bekeerde zichzelf niet. Ik b e n bekeerd, zo roept hij uit. God heeft het gedaan. De waarachtige bekering is Gods werk. Dat blijkt klaar uit Efraims getuigenis bij Jeremia.

Onze bekering (ik kom daarop straks terug) in het verlaten van de zonde en het betrachten van Gods geboden moet vrucht zijn van het werk Gods in ons. Zo des Heeren wederbarende genade wordt gemist is de bekering niet waarachtig; zij is dan schijn; uiterlijke verandering slechts. De belijdenis der zonde, het wandelen voor een tijd met Gods volk, de vernedering onder de rechtvaardige oordelen Gods en wat dies meer zij, is niet echt zo Gods genadewerk ontbreekt als de bron, waaruit alleen de waarachtige bekering vloeit. Kaïns bange uitroep, Ezau's berouw, Orpa's medetrekken tot de grenzen van Kanaan, Sauls profeteren, Achabs vernedering. Judas' bekentenis, zijn even zo vele voorbeelden er van, dat buiten hartvemieuwende genade geen waarachtige bekering gevonden wordt. Het ontzettende woord van de apostel in Hebr. 6 geeft daarvan mede getuigenis, het woord namelijk, dat spreekt van hen, die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede Woord Gods en de krachten der. toekomende eeuw, en afvallig worden. O, het kan zo ver gaan onder de algemene werkingen van de Heilige Geest! Doch zonder hartvemieuwende genade is er geen waarachtige bekering. Dat kan niet. Daarom kan dat niet, omdat van nature onze wil vijandschap is tegen God en ons verstand verduisterd is door de zonde. Hoe ver wij ons nu ook mogen houden van de openbare dienst der wereld en hoe ijverig wij ons ook betonen in het wandelen naar Gods geboden, al waren wij de rijke jongeling en Saulus gelijk (en wie is dat? ) dan nog zijn wij en blijven wij vijanden van God en bij alle verandering in ons leven onbekeerd van harte. Wij zijn gevallen Adamskinderen en dood door de zonde en de misdaden. O lezer, beproef u toch in deze. Zo menigeen vleit zich in de hope der zaligheid op grond van z ij n bekering, terwijl zijn ziel van Gods werk vreemdeling bleef. Gave de Heere er toch licht over in onze ziel, dat hier de diepe kloof ligt, dat bij elke verandering, uiterlijke bekering, de mens dood blijft, omdat hij in Ghristus niet is ingelijfd. Die alleen het leven is en de opstanding. Daarom is de mens zonder waarachtige hoop in de wereld. Zijn rust is een valse rust. Zijn gronden zijn zandgronden, die eenmaal zullen bezwijken.

Daarentegen wordt het uitverkoren volk door God bekeerd en in die bekering Christus ingelijfd. Hij leeft en zij zullen leven.

Door welk een bange strijd dit levendgemaakte, door God bekeerde volk ook heen gaat, het zal niet omkomen. Duivel en wereld en zonde zullen het gewis verliezen. De wortel der zaak wordt in dat volk gevonden, en die wortel kan niet uitgeroeid. Moet dikwijls dat volk klagen:

Duizend zorgen, duizend doden Kwellen mijn angstvallig hart,

de Heere zal het uit zijn angst en noden voeren.

Maar nu missen allen, die niet waarachtig tot God bekeerd zijn, de gemeenschap aan de Levensbron Christus. Zij wortelen in Adam en zijn dood en dragen de dood alleen vruchten. Hun bekering is een schijnbekering. Het werk Gods wordt er in gemist. Zij zijn met God begonnen. Nooit is God met hen begonnen. O, dat wij toch recht beproeven mogen of het werk Gods in onze harten werd verheerlijkt, opdat wij in de dag der eeuwigheid niet bedrogen uitkomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1952

De Banier | 8 Pagina's

VAN DE WAARACHTIGE BEKERING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1952

De Banier | 8 Pagina's