Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WEDEROPBOUW EN VOLKSHUISVESTING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WEDEROPBOUW EN VOLKSHUISVESTING

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Begroting van

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Het woningvraagstuk is nog steeds niet opgelost. Duizenden zijn er onder ons volk, die gaarne een woning of een wat grotere woning zouden willen hebbsn, maar ondanks alle moeite, die zij er gedurig voor doen, daarin maar niet kunnen slagen, zodat zij zich met samenwoning, menigmaal met één of twee ka­ mers, moeten blijven behelpen. Daarom is het nodig, dat er zo veel mogelijk woningen worden bijgebouwd. Voor 1953 bestaat het plan om er 55.000 te bouwen, zoals de minister aan de Tweede Kamer heeft meegedeeld. Van Staatkundig Gereformeerde zijde werd er echter bij de behandeling van bovengenoemde begroting ten sterkste op aangedrongen om dit aantal op te voelen. Dit werd gedaan door I r. v a n Di is die bij deze gelegenheid de navolgende rede uitsprak:

Mijnheer de Voorzitter!

De omstandigheden, waaronder de nieuwe minister het beleid over het departement van Wederopbouw en Volkshuisvesting van zijn ambtsvoorganger heeft overgenomen, vertonen ongetwijfeld een gunstiger beeld dan die van ongeveer een jaar geleden.

Toen toch kondigde de regering aan, dat zij van haar oorspronkelijke plan om in 1952 50.000 nieuwe woningen te bouwen, moest afzien en het hoogstens tot de aanbouw van slechts 40.000 woningen zou kunnen brengen. Thans echter is de toestand zo, dat voor 1952 toch een aantal van 50.000 woningen bereikt zal kunnen worden, terwijl de regering in de Troonrede aangekondigd heeft, dat in 1953 naar de bouw van 55.000 woningen zal worden gestreefd. Hoe verheugend deze ommekeer op zichzelf is, daar de toestand zich toch ook in ongunstige zin had kunnen ontwikkelen, toch vragen wij ons af, of de regering niet de IDOUW van ean nog

• groter aantal

woningen voor 1953 zou kunnen nastreven dan zij zich voorgenomen heeft. Met uitzondering toch van enkele plaatsen en streken in ons land, zoals b.v. Vlissingen, Middelburg en in het algemeen de provincie Zeeland, waar, volgens het jaarverslag van de Centrale Directie van de Wederopbouw over 1951, de woningnood opgeheven is, is deze nood in andere delen en plaatsen van ons land, met name in de grootste steden, nog aanmerkelijk, ja, soms ontstellend groot. Zo groot zelfs, dat men zonder overdrijving zou kunnen zeggen, dat een bestrijding van het woningtekort aldaar nog nauwelijks vorderingen heeft gemaakt. Vergelijken wij b.v. Friesland en Groningen enerzijds met Zuidholland en Noordholland anderzijds, dan blijkt, dat het percentage van het woningtekort tussen Mei 1947 en 1 Januari 1952 in de beide eerstgenoemde provincies respectievelijk terugliep van 5, 7 tot 2, 1 % van van 8, 1 tot 3, 8 7c, daarentegen in Zuidholland slechts van 10 tot 9, 7 %, terwijl het percentage van het woningtekort in Noordholland in die jaren zelfs steeg van 7, 6 tot 8, 1 %. Het gevolg hiervan is, dat duizenden van ons volk nog steeds in

uiterst moeilijke

en onaangename omstandigheden verkeren, hetzij doordat men helemaal geen woongelegenheid bekomen kan en het reeds lang voorgenomen huwelijk maar steeds moet uitstellen, of dat men gedwongen wordt tot samenwoning, met alle ellende en schadelijke gevolgen, zowel wat betreft de volksgezondheid als de moraliteit, daaraan verbonden. Met het oog nu op het nog zeer grote woningtekort wensen wij bij de minister voor te staan, dat de woningbouw in nog sterkere mate door hem zal worden bevorderd dan in de Troonrede en ook in de bij de begroting behorende stukken door hem is aangekondigd. De minister heeft in zijn brief, stuk no. 14, dienaangaande wel medegedeeld, dat de mogelijkheid bestaat, dat het totaal volume nog iets hoger kan worden gesteld dan 55.000 woningen, maar dit hogere aantal zal volgens hem dan niet ten laste van de begroting 1953 mogen komen. Deze mededeling. Mijnheer de Voorzitter, kan ons niet bevredigen. Gelijk onzerzijds bij de algemene beschouwingen over de Rijksbegroting reeds is kenbaar gemaakt, staan wij inzake de

woningbouw

voor, dat de regering meer gelden hiervoor beschikbaar zal stellen. De minister zal ons wellicht vragen waar wij die meerdere gelden dan vandaan zouden willen halen. Die zelfde vraag, Mijnheer de Voorzitter, hebben wij ons ook gesteld, toen wij deze week nog eens nalazen de rede, welke de minister, toen nog burgemeester van Bergen op Zoom, gehouden heeft op het buitengewone congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op 11 October 1951, ten tijde dus, dat de woningbouw ten gevolge van het gebrek aan kapitaal in zeer precaire toestand verkeerde. De minister wees er toen op, dat, indien de woningnood niet werd opgelost, wij in het totaal van de activiteiten in deze Staat een zeer onharmonisch beeld krijgen en dat sommige sectoren van het leven een te zWaar accent, en andere, met name de woningnood, een te licht accent krijgen.

De minister wees er toen verder op, dat de verdediging van onze vrijheid

1500 millioen

per jaar kost, terwijl zij enkele jaren geleden slechts 800 millioen kostte, en dat wij toen al onze hersenen pijnigden hoe wij er in Nederland met deze verschrikkelijk zware belasting toch zouden komen. Regering en volk, zo zeide de minister voorts, hebben echter de handen ineengeslagen en de extra 700 millioen, die nodig waren, werden opgebracht. De conclusie, welke de minister hieruit trok, was deze, dat, indien wij in Nederland het vraagstuk van de voorziening in de woningnood als een even belangrijk en urgent vraagstuk kunnen beschouwen, het Nederlandse volk ook trachten zou de offers te brengen, die nodig zijn om de woningnood te lenigen. Bij het lezen van deze rede, Mijnheer de Voorzitter, hebben wij ons, zoals door mij reeds werd opgemerkt, afgevraagd, vanwaar de minister in 1951 het geld wilde halen om de woningnood tot een oplossing te brengen. Mocht de minister daarbij aan verhoging der belastingen hebben gedacht, dan willen wij al dadelijk verklaren, dat wij die richting niet wensen in te slaan. De belastingen zijn reeds zo hoog opgeschroefd, dat verhoging daarvan door ons

allerschadelijkst,

en verlaging beslist noodzakelijk wordt geacht, mede met het oog op de door de regering aangekondigde huurverhoging, die wij op zichzelf zeer billijk achten, maar die, gelijk door niemand ontkend zal kunnen worden, voor velen verhoging van lasten zal meebrengen. Het benodigde geld voor sterkere woningbouw dan door de regering is aangekondigd, zouden wij dus op een gans andere manier willen verkrijgen dan door belastingverhoging, namelijk allereerst door het intrekken van de vele subsidies aan allerlei instellingen, waarvan het principieel onverantwoord is om deze uit 's Rijks kas, dat wü zeggen, uit de zakken der belastingbetalers, toe te kennen. We denken b.v. aan de subsidies ten behoeve van

toneel,

dans, öjpera, sport, muziiek, openbare leeszialen en nog andere meer. Vervolgens zouden de ettelijke millioenen, die tsn behoeve van het lidmaatschap van de Organisatie der Verenigde Naties uitgegeven worden, veel beter besteed kunnen worden aan de woningbouw, terwijl de gelden, die besteed worden aan het reizen van ministers, Kamerleden en hoge ambtenaren, nu hierheen en dan daarheen, wij denken hierbij o.m. ook aan Straatsburg, een aanmerkelijke bijdrage tot de versnelde woningbouw zouden kunnen opleveren. Voorts zou Nederland het voorbeeld kunnen volgen van andere Europese landen, zoals België, Frankrijk en Engeland, die hun oorspronkelijk toegezegde aandeel ten behoeve van de verhoogde defensie-inspanning aanmerkelijk

verlaagd

hebben om deze gelden voor andere doeleinden te kunnen besteden. Zo zouden wij hier ook kunnen doen en de vrijkomende gelden kunnen besteden aan een versnelde woningbouw, opdat de woningnood des te eerder tot het verleden zou behoren. Zoals het nu gaat. Mijnheer de Voorzitter, zal het nog verscheidene jaren duren, voordat de woningnood tot een oplossing is gebracht. In de Eerste Kamer werd enkele maanden geleden door één der leden van dit college opgemerkt, dat bij het productieschema van 's ministers ambtsvoorganger wij, zonder onvoorziene omstandigheden, pas in 1965 het woningtekort te boven zouden zijn. Ook als we er rekening mede houden, dat de minister in plaats van 50.000 op 55.000 woningen per jaar wil komen, zal er nog wel 11 a 12 jaar nodig zijn om het gestelde doel te bereiken. Wij achten dit een tamelijk lang tijdsbestek en zijn daarom van oordeel, dat verhoging van het aantal te bouwen woningen per jaar moet worden opgevoerd.

Behalve dit. Mijnheer de Voorzitter, staan wij vervolgens voor, dat de

particuliere bauw

krachtiger gesteund wordt dan tot heden het geval geweest is, al moet worden erkend, dat de vorige minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting reeds een stap in de richting van de particuliere bouw heeft gedaan door het vorige jaar 15.000 woningen te bestemmen om gebouwd te worden op basis van de premieregeling woningbouw 1950. Dit is ongetwijfeld gedaan, omdat de moeilijkheden met de financiën daartoe genoopt hebben, aangezien er bij socialisten de neiging bestaat om het aantal te bouwen woningwetwoningen uit te breiden ten koste van het door particuliere bouwondernemers te bouwen aantal woningen. Dit kwam wel zeer duidelijk aan de dag in een rede, welke de heer de Loor in December van het vorige jaar in deze Kamer heeft gehouden, alsook in de rede van de heer Woudenberg, gehouden in Maart van dit jaar in de Eerste Kamer. En minister In 't Veld zelf gaf verleden jaar niet onduidelijk te verstaan, dat bij hem

woningwetbouw

boven particuliere bouw gaat, toen hij in zijn Memorie van Antwoord verklaarde, dat de mogelijkheid om voor woningwetbouw de nodige kapitalen te verkrijgen, beperkt was en dat het alleen al daarom noodzakelijk was een deel van het bouwvolume te bestemmen voor die sectoren, waarvoor het kapitaal door particulieren wordt bijeengebracht.

Mijnheer de Voorzitter! Wanneer wij hier een lans breken voor de particuliere bouwnijverheid, en er bij de minister deswege op aandringen, dat de particuliere bouw door hem krachtig bevorderd zal worden, dan willen wij hiermede niet te kennen geven, dat wij tegen de bouw van woningen door woningbouwverenigingen en van woningwetwoningen zijn. Integendeel, wij zijn van oordeel, dat woningwetwoningen niet gemist kunnen worden. De Woningwet heeft juist dit jaar 50 jaar bestaan en heeft in die tijd zeer goed gewerkt. Dit wordt zelfs door de

particuliere bouwers

niet ontkend. In „De Bouwondernemer" het officiële orgaan van de Nederlandse Bond van Bouwondernemers, van 1 Ju- : ni 1952 werd zelfs verklaard, dat de Wo-1 ningwet een zegenrijke werking heeft gehad, omdat het aan deze wet te danken is, dat er voor een goed deel een einde kwam aan de beunhazerij, welke in die tijd op het gebied van de woningbouw werd aangetroffen. Door die wet werden namelijk normen gesteld, welke niet straffeloos overtreden konden worden, hetgeen aan de goede bouwondernemer ten goede kwam.

Het is echter zeer te betreuren, dat de Woningwet maar al te zeer misbruikt geworden is om het woningbezit te

socialiseren

en het particuliere bedrijf er buiten te zetten. Volgens de Woningwet toch moeten de woningen, krachtens deze wet gebouwd, alleen voor de minder draagkrachtigen dienen, doch daaraan heeft men in de loop der jaren een maar al te rekbaar begrip gegeven. Onder de naam van woningwetwoningen zijn zodoende heel wat woningen met gelden uit de openbare kassen gebouwd, die onder de groep middenstandswoningen gerangschikt kunnen worden. Hoewel wij dus de bouw van woningwetwoningen ten behoeve der minder- en minstdraagkrachtigen voorstaan, staan wij tevens op het standpunt, dat de particuliere bouw zo veel mogelijk bevorderd behoort te worden. Wij betreuren het dientengevolge ten zeerste, dat de vorige minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting in Mei van dit jaar per circulaire aan de gemeenten bekendmaakte, dat, nu er weer, door middel van de woningbouwlening, geld disponibel gekomen was, de particuliere bouw uitgeschakeld kon worden. Ook hierin hebben wij een bewijs, dat onder 's ministers voorganger de woningwetbouw, dit wil zeggen de

woningsocialisatie,

boven de particuliere bouw ging. Voor onderscheidene particuliere bouwers was dit een grote tegenvaller. Nog dezer dagen vernamen wij van een bouwondernemer, die aanvankelijk een complex woningen in de vrije sector, dus zonder geld uit de pubheke kas, vidlde bouwen, doch door ongunstige omstandigheden zich genoodzaakt zag om een rijkspremie aan te vragen. Dat deze aanvrage door het Provinciaal Bureau en door het gemeentebestuur alleszins redelijk werd geacht, blijkt uit het feit, dat deze aanvrage, voorzien van een aanbeveling van het gemeentebestuur, door het Provinciaal Bureau naar het Departement werd doorgezonden. Hoewel de aanvrage nog vóór de 12de Mei was ingediend, kwam ze na de zoeven genoemde datum bij het departement binnen, met het gevolg, dat zij werd afgevvezen. Dit was niet slechts voor de betreffende bouwer en de toekomstige bewoners een grote tegenslag, doch niet minder dreigt deze afwijzing voor het

personeel.

de alleronaangenaamste gevolgen te zullen hebben, wanneer — daartoe door de omstandigheden genoodzaakt — tot ontslag zou moeten worden overgegaan. Mijnheer de Voorzitter! Dit en soortgelijke gevallen, waarvan het aantal ongetwijfeld niet gering is, moge voor de minister een aansporing zijn, ook met het oog op de bouwvakarbeiders, om de particuliere bouwondernemers in de gelegenheid te stellen ten spoedigste weer voor het bekomen van premie in aaimierking te doen komen.

Zelfs in de grote steden, zoals Rotterdam en Amsterdam, is men de noodzakelijkheid gaan inzien van het sterker inschakelen van de particuliere bouwnijverheid, gelijk blijken kan uit de niet lang geleden door de gemeenteraden dezer steden aangenomen moties, waarin te kennen werd gegeven, dat een van de voornaamste oorzaken der ongunstige woningpositie in die steden gelegen is in de onvoldoende kans, welke men de particuliere woningbouw geboden heeft. Dit geldt even goed voor Den Haag, waar ten gevolge van het wegbombarderen van 9000 woningen en de sterke toename van het aantal inwoners nog wel ruim 21.000 woningen te kort zijn. Al is er in Den Haag wel meer door

particulieren

gebouwd dan in Rotterdam, waar 10 pet van het totaal aantal nieuwe woningen via de premieregeling tot stand kwam, toch was dit percentage voor Den Haag nog slechts 19.

Nu is menigmaal, ook van achter de regeringstafel, beweerd, dat de particuliere bouw uitsluitend geschikt is voor de bcuw van eigen bezit en middenstandswoningen, doch niet van arbeiderswoningen. Wij kunnen het daarmede echter niet eens zijn, daar deze bewering volkomen in strijd is met de feiten.

Gedurende de periode toch, waarin de Woningwet van kracht was, is circa 74 procent van alle gebouwde woningen ooi particulieren gebouwd, zodat 26 vocent op rekening van de overheidsbouw komt. En nu zal toch niemand durven beweren, dat 74 pet. van de Nederlandse bevolking tot de weigestelden en middenstanders behoort en slechts 26 pet. tot de arbeidersbevolking. De particuliere bouw heeft zich dus in het verelden wel degelijk ook met de bouw van

arbeiderswoningen

beziggehouden. Dat dit thans niet geschiedt, ligt daaraan, dat er nu eenmaal een rendabele exploitatie moet zijn. Eventuele tekorten op de bouwkosten kan de overheid wegwerken, doordat zij de publieke kassen daarvoor kan aanspreken, maar dat kunnen particulieren niet doen. Om de particuliere bouwondernemers ook voor de bouw van goedkopere woningen in te schakelen, zou het dus nodig zijn, dat hun een hogere premie verstrekt wordt. Ten zeerste bevelen wij dit in de aandacht van de minister aan, opdat de particuliere woningbouw zo veel mogelijk bevorderd wordt, hetgeen wij daarom ook van zo groot belang achten, dewijl de ervaring geleerd heeft, dat de particuliere bouw

goedkoper

is dan overheidsbouw. Dit is vóór de oorlog van regeringswege volmondig erkend. Toen toch verklaarde de regering, dat de overheidsvoorziening in de woningbehoefte niet alleen langzamer, maar ook duurder werkt dan de particuliere bouw. Hoe groot het verschil was, stond volgens deze regering niet vast, maar dat zij duurder werkt, scheen volgens haar voor geen betwisting vatbaar. Zij constateerde dan ook met leedwezen, dat het particuhere bouwbedrijf zich van en deel der woningvoorziening had teruggetrokken, dewijl hierdoor waardevolle krachten aan de woningproductie ontvallen waren.

In dit licht bezien. Mijnheer de Voorzitter, stelt het wel zeer teleur, dat van de 55.000 woningen, die de minister in het bouwprogramma voor 1953 heeft opgenomen, er slechts

20.000

bestemd zijn voor premiewoningen, dus voor de particuliere bouw, daarentegen 27.500 voor woningwetwoningen. Wij dringen er dan ook ten sterkste bij de minister op aan, om het daarheen te leiden, dat in het vervolg aan de particuliere bouw een groter aantal woningen wordt toegeivezen, waarbij wij er echter nogmaals alle nadruk op wensen te leggen, dat er voor de minder en minst draagkrachtigen niet te dure woningen behoren te worden beschikbaar gesteld, en met name ook op de bouw van woningen voor grotere en grote gezinnen dient te worden gelet.

Voorts wensen wij hierbij naar voren te brengen, dat de woningbouw niet behoort geremd te worden met het oog op mogelijke werkloosheid onder de bouwvakarbeiders in de voor ons onbekende toekomst. Daarvoor achten wij de huidige

tixmingnood

een te groot kwaad. Ook zouden wij met alle nadruk bij de minister willen bepleiten om in het vervolg geen bouwstop meer af te kondigen, gelijk dat in het verleden plaats vond. Zulk een bouwstop toch werkt niet slechts remmend op een normale voortgang van de woningbouw, maar bevordert ook de werkloosheid onder de bouwvakarbeiders in niet geringe mate, gelijk wij dat in het nabije verleden hebben kunnen zien. De minister stelle alles in het werk om een herhaling hiervan te voorkomen en voorts ook al datgene, wat mogelijk is om de nog steeds ernstige werkloosheid in de bouwvakken, die per 1 September 1952, met inbegrip van de grondwerkers, 15.767 bedroeg, tot zo klein mogelijke proporties terug ie brengen, zowel door het stimuleren van de nieuwbouw als van ide herbouw, de sphtsing en het onderhoud van woningen.

Voorts, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij bij de minister voor te staan, dat door hem voortgegaan worde op de enkele maanden geleden ingeslagen weg om

meer vrijheid

toe te staan in de uitvoering van werken, hetwelk er toe geleid heeft, dat voor werken tot ƒ 100.000, behalve voor scholen, geen goedkeuring van het rijk meer nodig is. Hoewel niet veel, is hierdoor de overheidsbemoeiing toch enigermate verminderd en de administratie daardoor iets vereenvoudigd. Te meer doen wij een beroep op de minister om in deze richting voort te gaan en alzo de ver doorgevoerde

ambtenarij en bereaucratie

nog sterker te beknotten, waar hij zelf in 1950 op het congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over Herstel en Wederopbouw ten sterkste gelaakt heeft de „muur van papier, ambtenarij en theoretische constructies". Nog steeds toch zijn er bij de nieuwbouw maar al te veel instanties ingeschakeld, zowel van het rijk als van de provincies en de gemeenten. Nog steeds ook kan men uit bouwerskringen klacht op klacht vernemen over de

administratieve rompslomp,

welke aan het bouwen en herbouwen van woningen verbonden is. Kon men vóór de oorlog er op rekenen, dat men binnen een maand de aangevraagde bouwvergunning in bezit kreeg, thans — zo schreef onlangs een deskundige op bouwgebied — behoort men tot de boffers, als het gelukt om in plus minus een jaar een bouwvergunning uit het vuur te slepen. Ja, zelfs werd daarbij de poging om een bouwvergunning te bemachtigen vergeleken bij het afdraven van een baan met hindernissen, waarbij men zelfs zijn ondernemersnek kan breken. Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen ook bij deze gelegenheid niets ten nadele van goede ambtenaren te zeggen. Wij waarderen hun werk ten zeerste en achten hen ook onmisbaar, ook bij dit departement, maar een overdaad van ambtenaren kan niet anders dan schadelijk werken.

Wij wensen de minister dan ook al datgene toe, wat nodig is om de „muur van papier, ambtenarij en theoretische constructies" binnen afzienbare tijd te slopen. Allen, die bij de woningbouw ten nauwste betrokken zijn, waaronder ook de

belastingbetalers

een belangrijke plaats innemen, zouden hem daarvoor ten zeerste dankbaar zijn en de woningbouw zelf zou daarbij in belangrijke mate gebaat zijn.

Voorts, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij de huisvesting van de ouden van dagen in de belangstelling van de minister waiTO aan te bevelen, vooral van de minder- en minst draagkrachtigen onder hen, die in tehuizen voor ouden van dagen wonen en voor wie het menigmaal uiterst moeilijk is om de huur- en pensiongelden op te brengen. In zo ver de minister zijn aandacht aan dit vraagstuk reeds gegeven heeft door nameHjk aan het Bouwcentrum opdracht te verstrekken tot het verrichten van een onderzoek, wordt dit door ons ten zeerste gewaardeerd en wachten wij met belangstelling het resultaat hiervan af. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, willen wij nog bij de minister bepleiten, dat door hem bevorderd worde, dat bij uitbreidingsplannen der gemeenten slechts de

minst vruchtbare

gronden daarvoor in aanmerking zullen komen. In tal van plaatsen, zoals, om er maar een paar te noemen, in Leidschsndam, waar o.m. door vestiging van industrieën uit Den Haag veel woningen en dus grond nodig zijn, en voorts in Loosduinen, dreigen al meer vruchtbare tuinbouwgronden voor de tuinbouw verloren te zullen gaan. Met het oog op de voedselvoorziening, de deviezenpositie en de belangen der land- en tuinbouwers en hun arbeiders, achten wij het van het allergrootste gewicht, dat vruchtbare gronden worden ontzien en zeker niet beschikbaar zullen worden gesteld ten behoeve van spel en vermaak, gelijk maar al te veel reeds in ons land heeft plaats gehad en nog plaats heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1952

De Banier | 6 Pagina's

WEDEROPBOUW EN VOLKSHUISVESTING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1952

De Banier | 6 Pagina's