Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nieuw Burgerlijk Wetboek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuw Burgerlijk Wetboek

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

De onderhandse akte

Rede van Ir van Dis

Reeds enkele jaren geleden heeft de Regering het plan opgevat om het oude Biu-gerlijk Wetboek, dat van 1838 dateert, te vervangen door een geheel nieuw Burgerlijk Wetboek, niet omdat het oud, doch verouderd is. Dit was niet het eer-, ste plan. Reeds vóór 1886 werd er behoefte gevoeld aan vernieuwing, en inderdaad kwam er in dit jaar een ontwerp voor het eerste boek betreffende personen-en familierecht en zedelijke lichamen. In 1898 kwam een ontwerp gereed voor een nieuw tweede boek, dat beperkt was tot het zakenrecht. Het derde boek over verbintenissen en overeenkomsten is nimmer aan een algemeen onderzoek voor herziening onderworpen, terwijl in 1901 een ontwerp het hcht zag voor een gedeeltelijk nieuw vierde boek over het bewijsrecht. Gesn enkele van deze ontwerpen echter is tot wet verheven.

Wel hebben er sedertdien telkens wijzigingen in het oude B.W. plaats gevonden, maar deze betroffen slechts bepaalde gedeelten. Vandaar dat men die partiële herzieningen noemt. Ook nu nog waren er in de Kamer, die voor een geheel nieuw wetboek niet voelden, daar men van mening was, dat een totale vernieuvmig voor allen, die het recht moeten hanteren, zoals justitiabelen, magistratuur en bahe, tot grote moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven. Het was o.a. mr Oud, die op dit standpunt stond en daarvan ook in de Kam.er deed blijken, doch tevens daarbij te kennen gaf, dat, hoewel een partiële herziening in korter tijd tot de werkelijk noodzakelijke vernieuwingen zou kunnen leiden, het geen zin had om op de ingeslagen weg van algehele herziening terug te keren nu deze weg eenmaal ingeslagen was. Daar de vernieuwing van dit Wetboek een zeer omvattend werk is, waarvoor bovendien grote, brede kennis en des- kundigheid vereist wordt, was de Regering er in 1947 toe overgegaan om iemand aan te stellen, van wie zij kon aannemen, dat deze voor de gestelde taak tenvolle berekend was. Die persoon is prof. Mr Meyers, hoogleraar te Leiden, een rechtsgeleerde van buitengemeen formaat, die in ons land groot gezag geniet, doch ook in het buitenland grote naam heeft verworven. De opdracht aan prof. Meyers ging uit van H.M. de Koningin en nadat hij de opdracht had aanvaard, toog hij aan het werk.

Voordat echter een geheel nieuw ontwerp werd samengesteld en bij de Kamer ingediend, kozen de Regering en prof. Meyers een andere weg namelijk die, waarbij eerst aan de Kamer een aantal vragen werden voorgelegd. Vragen die op allerlei soort moeilijke ondei werpen betrekking hebben en waarover de regering gaarne eerst het oordeel der Kamer wilde kennen voor en aleer der gelijke onderwerpen in artikelen van een wetsontwerp zouden worden neergelegd. Na overleg met de Kamer kwam men zo ten aanzien van onderscheidene kwesties tot bepaalde conclusies, welke door de Kamer in openbare behandeling werden genomen.

Eén van deze conclusies handelde over de viaag of de mogelijkheid van overdracht van onroerende zaken door overschrijving van een onderhandse akte gehandhaafd dient te blijven of niet. Er waren er onder de Kamerleden, die deze vraag ontkennend beantwoordden en zich op het standpunt stelden, dat de onderhandse akte bij het tiansport — dat wil zeggen de overdracht — van onroerende zaken moet verboden worden en dus moet vervangen worden door een authentieke akte, opgemaakt door een notaris. Zij achtten dit met het oog op de rechtszekerheid beslist noodzakelijk. De Minister van Justitie dacht er echter anders over. Hij zag wel het grote nut in van de authentieke akte, maar hij achtte de rechtszekerheid door de mogelijkheid van een onderhandse akte toch niet zo zeer in gevaar gebracht, dat hij van geen enkele uitzondering wilde weten, gelijk dat bij sommige leden van de vaste Commissie voor privaat-en strafrecht het geval was. De Minister stelde daarvan als conclusie voor, dat als regel voor overdracht van onroerende zaken een authentieke akte moet worden geeist, maar dat op deze regel uitzonderingen kunnen worden toegelaten voor gevallen, bij algemene maati-egel van bestuur aan te wijzen. Met deze uitzonderingen had de Minister in 't bijzonder twee categorieën op 't oog, namelijk die der erkende zaakwaarnemers en die der publiekrechtelijke lichamen (Rijk, Provincie en Gemeente), die tot heden beide het recht hebben om onderhandse transportakten op te maken. De meerderheid der vaste Commissie wilde echter hierin de Minister niet volgen. Zij was er tegen om die uitzonderingen bij algemene maatregel van bestuur door de minister te doen. aanwijzen. Wanneer er dan uitzonderingen zouden toegestaan worden, dan behoorden deze volgens haar in de wet zelf aangewezen en vastgelegd te worden. Deze meerderheid kwam daarom met een nieuw voorstel, dat door haar ook in een amendement werd neergelegd, waarin werd uitgesproken, dat voor overdracht van onroerende zaken een authentieke akte moet worden vereist en dat het voorts aanbeveling verdient een overgangsregeling te treffen voor akten, opgemaakt door erkende zaakwaarnemers voor zover deze hun beroep uitoefenen op 1 Juni 1953.

Dit amendement werd zowel uit de Kamer alsook door de Minister van Justitie ten sterkste bestreden, daar publiekrechtelijke lichamen werden uitgesloten en het voor de erkende zaakwaarnemers niet anders dan uitsterving betekende mèt grote kans, dat zij in hun bestaan.

zwaar getroffen zouden worden, gelijk door de afgevaardigde der S.G.P., Ir van Dis, werd opgemerkt. Het debat over de conclusie eindigde ook daarmede, dat de meerderheid der vaste Commissie haar amendement introk en accoord ging met het bemiddelingsvoorstel der Regering om straks in het wetsontwerp de door hem nodig geachte uitzonderingen, zo mogelijk, op te nemen. Na deze vrij uitvoerige toelichting laten wij thans de door de afgevaardigde der S.G.P. uitgesproken rede volgen. h' van Dis sprak als volgt: Mijnheer de Voorzitter! Ook wij wensen énkele opmerkingen te maken naar aanleiding van de tweede conclusie, welke betrekking heeft op de vraag, of de mogelijkheid van overdracht van onroerende zaken door overschrijving van een onderhandse akte gehandhaafd moet blijven of dat dit in het vervolg uitsluitend door middel van een authentieke akte behoort te geschieden. Deze vraag is van groot gewicht, omdat er onderscheidene belangen bij betrokken zijn. Daar is vooreerst het belang der plattelandsbevolking, waarvan bekend is, dat zij dikwijls van de onderhandse akte gebruik maakt. Voorts zijn hier de belangen van publiekrechtelijke lichamen en van grote ondernemingen in het geding, die zich eveneens menigmaal van de onderhandse akte bedienen. Vervolgens zijn bij deze kwestie ten nauwste betrokken degenen, die onderhandse transportakten opmaken, nl. de zaakwaarnemers-administrateurs, die de mogelijkheid van overdacht bij onderhandse akte vanzelfsprekend gehandhaafd wensen te zien, en tenslotte de belangen der notarissen, die er bij gebaat zouden zijn, indien de onderhandse transportakte werd afgeschaft en vervangen door de authentieke akte, gelijj< door hen dan ook ten sterkste wordt be' pleit. Het wil ons echter voorkomen, dat, ter beantwoording van de hier in het geding zijnde vraag, allereerst een andere vraag behoort te worden beantwoord, en wel deze, of de rechtszekerheid, dus het algemeen belang, het toelaat de onderhandse akte bij overdracht van onroerende goederen te handhaven. De vaste Commissie voor Privaat-en Strafrecht heeft zich deze vraag ook gesteld en is aanvankelijk tot de conclusie gekomen, dat in het nieuwe Burgerlijk Wetboek voor de overdracht van onroerende zaken de authentieke akte verplicht behoort te worden gesteld, en dit niet alleen ten aanzien van overdrachten op particulier, doch ook voor die op puhliekrechtelijk terrein, waarmede zij dus te kennen gaf, dat haars inziens de rechtszekerheid de vervanging van de onderhandse akte bij overdracht van onroerende goederen door de authentieke akte vereist. In de Memorie van Antwoord heeft de Minister zich eveneens over de kwestie van de rechtszekerheid uitgelaten. Daarbij is gebleken, dat de Minister, hoewel de grote waarde der authentieke akte door hem ten volle wordt erkend, toch niet zo ver wil gaan als de vaste Commissie voor Privaat-en Strafrecht. Ook uit het Eindverslag over de Nota en de eerste reeks van vraagpunten blijkt, dat de Minister tegenover deze kwestie een andere houding aanneemt dan aanvankelijk door de vaste Commissie voor Privaat-en Strafrecht werd gedaan, die zonder enige uitzondering de authentieke akte verplicht wenste te stellen. De Minister toch gaf daarin te kennen, dat weliswaar in be­

ginsel overdracht bij notariële akte behoort te worden gehandhaafd, maar dat toch om practische redenen wenselijk is, daarop uitzonderingen mogelijk te maken. Zonder een definitieve besUssing te nemen omtrent de gevallen, waarvoor uitzondering zal moeten worden gemaakt, heeft de Minister een tweetal categorieën genoemd, waarmede bij deze materie ernstig rekening moet worden gehouden, nl. die der erkende zaakwaarnemers-administrateurs, die de bevoegdheid tot het opmaken van onderhandse transportakten bezitten, en die der publiekrechtelijke lichamen, die over personeel beschikken, dat deskundig genoeg is om onderhandse akten op te maken, waarbij de rechtszekerheid dus ten volle gewaarborgd is. Dit overleg met de Minister heeft tot gevolg gehad, dat de vaste Commissie voor Privaat-en Strafrecht niet langer in haar geheel op het eerst ingenomen standpunt is blijven staan. Hoewel enkele leden vasthielden aan hun opvatting, dat de rechtszekerheid het voorschrijven van een notariële akte eist en dat er geen aanleiding bestaat tot het maken van uitzonderingen, noch ten behoeve van zaakwaarnemers, noch ten gunste van alle of bepaalde publiekrechtelijke lichamen, waren enkele andere leden der vaste Commissie voor Privaaten Strafrecht van oordeel, dat het principe niet wordt aangetast, wanneer de mogelijkheid van uitzonderingen wordt opengelaten. Een derde groep uit de commissie, die het bezwaar om uitzonderingen bij algemene maatregel van bestuur toe te laten, handhaafde, verklaarde zich bereid om ten aanzien van de erkende zaakwaarnemers een overgangsbepaling in de wet neer te leggen. De meerderheid der commissie heeft zich hiermede verenigd en voorgesteld de conclusie van de Minister zodanig te wijzigen, dat voor de zaakwaarnemers, voor zover dezen hun beroep uitoefenen op 1 Juli 1953, een overgangsbepaling wordt getroffen. Mijnheer de Voorzitter! Uit hetgeen door mij uit de gewisselde stukken met betrekking tot de tweede conclusie naar voren is gebracht, blijkt onzes inziens wel zeer duidelijk, dat het uit het oogpunt der rechtszekerheid niet beslist noodzakelijk is, dat de onderhandse transportakte onmogelijk wordt gemaakt. Dit kan voorts ook nog blijken uit hetgeen werd opgemerkt door de ambtsvoorganger van de huidige Minister van Justitie, die in antwoord op de vraag van prof. Molenaar in de Eerste Kamer bij de behandeling van de Justitiebegroting voor 1951, of de rechtszekerheid niet eiste, dat de onderhandse transportakte door de authentieke akte vervangen werd, zeide, dat hij het verplicht stellen der notariële akte bij het transport van onroerende goederen wel belangrijk achtte voor de rechtszekerheid, maar tevens, dat hieraan moeilijkheden verbonden zijn met het oog op de meerdere kosten, die de authentieke akte meebrengt, en vervolgens, dat deze zaak \ 7iiet dermate urgent is, dat zij niet zou kuimen wachten. Uit dit antwoord van Minister Mulderije blijkt onzes inziens, dat de rechtszekerheid het verplicht stellen der onderhandse transportakte niet beslist vereist, want anders zou genoemde Minister deze kwestie toch onmiddellijk bij partiële herziening van het Burgerlijk Wetboek

aan de orde hebben moeten stellen. Mijnheer de Voorzitter! Wat nu de belangen betreft der onderscheidene door mij reeds genoemde groepen, staat het vast, dat het verplicht stellen der authentieke transportakte niet alleen de publiekrechtelijke lichamen en de ondernemingen, die gewoon zijn zelf hun onderhandse transportakten op te maken en af te sluiten, op hogere kosten zal brengen, maar tevens, dat een bepaald aantal personen, namehjk de zaakwaarnemers-administrateurs, aan wie het recht is toegekend om onderhandse transportakten op te maken, daardoor ten zeerste gedupeerd zou worden. Wanneer hun dit recht ontnomen wordt, zullen zij daardoor zeer in hun bestaan worden getroffen. Het wil ons dan ook voorkomen, dat er alle reden is om in deze historisch gegroeide situatie geen verandering te brengen, daar allerminst bewezen is, dat de rechtszekerheid dit vereist. Onzes inziens terecht heeft de Minister volgens het Eindverslag er op gewezen, dat een niet handhaven van de mogelijkheid der onderhandse akte bij overdracht van onroerende goederen zou kunnen leiden tot een toestand, zoals wij die gehad hebben met die van de tandtechnici.

In het Eindverslag hebben enkele leden der vaste commissie de Minister ten de; j bestreden, opmerkende, dat een vergelijking met de tandtechnici niet opgaat, omdat dezen door een verbod van het uitoefenen van de praktijk hun gehele bestaan verloren, terwijl voor de zaakwaarnemers het opmaken van transportakten slechts een gedeelte van hun praktijk vormt, maar het komt ons voor, dat de hier bedoelde leden der commissie zich aangaande de voor de zaakwaarnemers overblijvende werkzaamheden een te optimistische gedachte gevormd hebben. In de Nota van het hoofdbestuur der Vereniging van Zaakwaarnemers-administrateurs wordt daarover heel anders geoordeeld. Onzes inziens geheel terecht is men er bevreesd voor, dat de bonafide zaakwaarnemer-administrateur, die bij de pldttelandshevólkin \ het aanzien en vertrouwen heeft, dit geheel dreigt te verliezen, indien hem de uitoefening van een belangrijk deel van zijn beroepswerkzaamheden, namelijk het opmaken van onderhandse transportakten, zou verboden worden. Het gevaar is derhalve groot, dat andiere werkzaamheden, die hij nog wel zou mogen verrichten, hem ook zullen ontgaan, indien het pubhek verplicht zou worden om gebruik te maken van de diensten van een notaris, waarvoor men vroeger bij de zaakwaarnemer terecht kon. Het bestaan van de zaakwaarnemers-administrateurs staat hierbij dus wel degelijk op het spel. Wij staan daarom op het standpunt, dat in ieder geval voor de erkende zaakwaarnemers-administrateurs een blijvende en bevredigende regeling tot behoud van hun bestaan behoort te worden getroffen, indien de Kamer niet bereid mocht blijken de onderhandse transportakte onvoorwaardelijk te handhaven. Hiervoor is te meer reden, omdat zelfs de Staat en ook lagere publiekrechtelijke lichamen herhaaldelijk van de onderhandse akte gebruik maken bij het rechtsverkeer in onroerend goed. Voorts hebben ook vele boerenleenbanken en hypotheekbanken tegen de onderhandse akte geen bezwaar, evenmin als de meeste deskundigen, indien deze akte aan de vereiste voorwaarden voldoet. Bovendien staan de hier bedoelde zaakwaarnemers onder toezicht van een speciaal „College van Toezicht", waarin zitting hebben een advocaat en procureur, tevens plaatsvervangend kantonrechter, een oud-inspecteur der Registratie en Domeinen en een lid van het hoofdbestuur der Vereniging van Zaakwaarnemers-administrateurs in Nederland. Zelfs de erkende zaakwaarnemers, die geen lid zijn van de zoeven genoemde vereniging, zijn aan dit toezicht onderworpen, hetgeen inhoudt, dat men zich geheel naar de aanwijzingen van dit college heeft te gedragen. Onverminderd de grote waardering, die wij hebben voor een goed functionnerend notariaat, dat wij onmisbaar achten, zijn wij op de door ons genoemde gronden dan ook van oordeel, dat er alle reden voor is om de mogelijkheid van onderhandse akte bij overdracht van onroerende goederen te handhaven of in elk geval er voor te zorgen, dat het de bonafide zaakwaarnemers-administrateurs mogelijk gemaakt wordt om deze onderhandse akte te blijven opmaken. Wat de publiekrechtelijke lichamen betreft, wensen wij op te meïn, dat wij er geen bezwaar tegen heben, indien de Minister ten aanzien hiervan de onderhandse transportakte zou willen handhaven, doch dan zouden wij het toch billijk achten, indien dit ook voor de ondernemingen geschiedde. In een advies van de contactcommissie der gezamenlijke werkgeversverenigingen wordt hierop ten sterkste aangedrongen, waarbij er op gewezen wordt, dat niet ieder publiekrechtelijk lichaam over personeel beschikt, dat voldoende dedcun-

dig is om een onderhandse transportakte op te maken, terwijl er anderzijds verschillende grote ondernemingen zijn, die hiertoe wel over deskundig personeel beschikken. Wanneer dus voor de publiekrechtelijke lichamen een uitzondering wordt gemaakt, eist de rechtvaardigheid, dat zulks ook geschiedt ten aanzien van ondernemingen, die voor het opmaken en afsluiten van onderhandse transportakten over deskundig personeel

beschikken. Zo ook zou het een eis van billijkheid zijn, indien, voor het geval de Minister ten aanzien van het personeel van ondernemingen exameneisen zou stellen met het oog op de bevoegdheid voor het opmaken en afsluiten van ondei'handse transportakten, deze exameneisen ook gesteld zullen worden ten aanzien van personeel van publiekrechtelijke lichamen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1953

De Banier | 8 Pagina's

Nieuw Burgerlijk Wetboek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1953

De Banier | 8 Pagina's