Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Onderwijs

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandi

Bij de bespreking van deze begroting bracht Ds Zandt de kweekschool te Krabbendijke ter sprake. Het stond van te voren, na al de pogingen, welke er reeds daartoe aangewend zijn, vast, dat de minister van Onderwijs beshst afwijzend zou staan tegen de toekenning van subsidie aan genoemde kweekschool. Dit is te ergerlijker, waar er aan twee roomskatholieke kweekscholen, die van Sittard en Neerbosch, die feitelijk onder gelijke omstandigheden verkeren, in dien zin, dat zij ook evenzeer als de Krabbendijkse kweekschool een tekort aan bevoegde leerkrachten hebben, wel subsidie van rijkswege wordt gegeven.

Om deze subsidie toe te kennen, heeft men er echter wat op gevonden. Deze scholen zijn geadopteerd, die van Neerbosch door de Nijmeegse r.k. kweekschool, en die van Sittard door de r.k. Maastrichtse kweekschool.

Waar men in deze zo vindingrijk is geweest, daar sprak Ds Zandt als zijn wens uit, dat de minister ook zo vindingrijk ten aanzien van de Krabbendijkse kweekschool zou zijn. Hier had ook zeker op de één of andere wijze wel een mouw aan gepast kunnen worden, dat de Krabbendijkse kweekschool ook in het genot van een rijkssubsidie was gesteld. Doch die vindingrijkheid is niet toegepast geworden, wat Ds Zandt zeer terecht als een meten met twee maten veroordeeld heeft. Het systeem, waarop het huidige schoolwezen rust, gaat uit van de stelregel, dat elke levensbeschouwing op rijkssteun bij het onderwijs aanspraak kan maken. Doch waar het hier een beslist Gereformeerde kweekschool betrof, daar scheen ineens deze stelregel niet te gelden. Dat is wel hoogst onbillijk, en naar ons gevoelen is er in dit geval dan ook van een kennelijke onwil sprake, welke in vroegere jaren en pok thans zo dikwerf gezien wordt, als wat men vraagt niet naar de smaak van deze of gene regering of minister is. In de aanhef van zijn rede had Ds Zandt

er op gewezen, dat het mede een oorzaak van het grote verval onder ons volk is, dat het onderwijs niet meer gegeven wordt zoals het naar de eis van Gods Woord eenmaal in ons land gegeven is. Dat hij bij zijn protest daartegen verder in heel de Kamer geen bijval vond, is wel een zeer droef teken van onze tijd. Alle andere partijen dan de S.G.P. zweren thans bij een zuiver revolutionnair schoolsysteem van dat „voor elck wat wils", met gevolg, dat een zeer groot deel van onze jeugd opgroeit in de theorie van ongeloof en bijgeloof. Voorts heeft Ds Zandt nog andere on­

derwerpen, het ondenvijs rakende, in zijn rede behandeld. Men kan ze stuk voor stuk in diens rede lezen, waarbij hij onder meer een lans gebroken heeft voor de vestiging van een leerstoel in de homoeopathische geneeskunde, op welke vestiging echter voorlopig nog niet te rekenen valt.

Thans gaan wij er toe over om de rede van Ds Zandt in haar geheel te laten vol-, gen. Hij sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Sprekende over de begroting van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, wensen wij onze ernstige principiële bezwaren tegen het huidige onderwijssysteem nogmaals uit te spreken. Het is het systeem van „Elck wat wils", het draagt een zuiver revolutionnair karakter.

Zelfs atheïsten kunnen, zo zij slechts aan de wettelijke voorschriften van het benodigde aantal leerlingen voldoen, een school oprichten op staatskosten, waarin het onderwijs min of meer doortrokken is van hun zo heilloze beginselen.

Wij staan een onderwijs voor, dat op het fundament van Gods Woord berust. Lange jaren is hier te lande zulk een onderwijs gegeven, dat ten doel had, zo ver dit in menselijk vermogen ligt, in de weg der middelen de jeugd op te voeden in de vreze Gods. Dat onderwijs is, blijkens de uitkomsten, ons volk toenmaals tot grote zegen geweest. En dit ook te meer, dewijl het andere onderwijs in niet Bijbelse vakken zeer goed tot zijn recht is kunnen komen, hetgeen de historie heeft bewezen. Toen namelijk de Fransen na hun komst in ons land kennis hadden genomen van liet toenmalige onderuHfs, hebben zij dit meermalen geprezen en er zelfs hun hoge verwondering over uitgesproken. Het maakt dan ook een zeer ernstig bezwaar voor ons uit, dat op de openbare scholen het onderwijs in Gods Woord bij het gewone ondervnjs verboden is. Wij zien daariti mede een voorname oorzaak, dat ons volk in ernstige staat van verval verkeert, en dat de zedenverwildering zulke ontzettende vormen heeft aangenomen.

Het huidige systeem brengt mede, dat de verschillende levensbeschouwingen onder ons volk bij het onderwijs in aanmerking worden genomen, hetgeen zowel uit de verklaringen van het overgrote deel der Kamer, alsook uit die der regering in de gewisselde stukken nog eens weer is gebleken. Dienovereenkomstig hebben ook de onzen alle recht, daarbij in aanmerking te komen, en dient ook alles in het werk te worden gesteld, dat dit inderdaad gebeurt, ook ten aanzien van de kweekscholen. Nu is ons door de regering medegedeeld, dat de rooms-katholieke kweekscholen te Sittard en Neerbosch, welke beide aan de eisen der wet niet voldoen, daar zij niet over een voldoend aantal bevoegde leerkrachten beschikken, door Maastricht en Nijmegen zijn geadopteerd, en dat zij aldus zijn gesubsidieerd geworden.

Terecht is door onderscheidene leden in net Voorlopig Verslag hiertegen opgeko' men. De minister heeft daarop in de Memorie van Antwoord geantwoord, dat dit maar een tijdelijke maatregel is. Maar met dat al is feitelijk tegen de bepalingen van de wet aan de kweekscholen te Sittard en Neerbosch subsidie verleend en zijn deze thans uit de nood en uit de brand. Wij vinden, dat met deze subsidieverlening een zeker onrecht tegenover de Gereformeerde kweekschool te Krabbendijke is gepleegd. Deze school krijgt geen subsidie, dewijl zij niet over een voldoend aantal bevoegde leerkrachten beschikt. Haar wordt door dat feit het subsidie onthouden. Door haar beslist uitgesproken Gereformeerd karakter, dat geheel in overeenstemming met de beginselen der Reformatie is, neemt zij een uitzonderlijke positie in ons land in. Deswege kan zij met geen andere kweekschool worden gecoördineerd. Nu is herhaaldelijk in de gewisselde stukken uitgesproken — heel het bestaande schoolsysteem huldigt die opvatting — dat elke levensbeschouwing ten aanzien van het onderwijs recht heeft te wedervaren en recht heeft op subsidie, dus ook de kweekschool te Krabbendijke. Daartoe bestaat te meer reden, omdat die school in een zeer grote behoefte voorziet. Uit heel het land bevinden zich leerlingen op die school, die door hun aanwezigheid aldaar er blijk van geven, dat hun ouders en zij zelf op het onderwijs aan die school hoge prijs stellen, daar zij kweekscholen, die soms dichtbij de eigen woonstede zijn gelegen, niet verkiezen. Daarbij komt nog, dat uit alles blijkt, dat aan die school zeer deugdelijk onderwijs wordt gegeven, hetgeen de bepaald schitterende examenuitslagen overduidelijk bewijzen. Voorts wil ik er op wijzen, dat het gebrek aan onderwijzers voor de minister te meer reden moest zijn om deze school subsidie te verlenen. Deze school — het blijkt wel uit alles — voldoet aan een zeer grote behoefte. Het aantal bijzondere scholen, dat de leerlingen van de kweekschool te Krabbendijke vraagt, is waarlijk niet klein te noemen. Daaronder is een vrij groot aantal Hervormde scholen, scholen, uitgaande van de Gereformeerden Gemeenten, van de Christelijk Gereformeerde Kerken en van onderscheidene kerken van oud-Gereformeerde richting.

Wij kunnen het gevoelen dan ook niet van ons afzetten, dat er door de weigering van subsidie aan de kweekschool te Krabbendijke en door de toezegging van subsidie aan twee rooms-katholieke scholen, die eveneens geen voldoend aantal bevoegde leerkrachten hebben, wel met twee maten is gemeten, en wij doen nogmaals een zeer ernstig beroep op de minister om op de één of andere wijze toch deze school financieel te steunen door haar subsidie te verlenen, waar ze zedelijk recht op heeft Wij doen te meer dat beroep op de geachte bewindsman, omdat men zo vindingrijk ter zake van de subsidie ten aanzien van de rooms-katholieke kweekscholen te Sittard en te Neerbosch is geweest; wij hopen, dat Zijne Excellentie al even vindingrijk zal zijn inzake de subsidieverlening ten aanzien van de kweekschool te Krabbendijke. Waar een wü is, daar vindt men allicht ook heel gemakkelijk een weg.

In verband hiermede wil ik enkele woorden spreken over de studiebeurzen.

Het ontmoet bij ons geen bezwaar, dat deze aan begaafde leerlingen van rijkswege verstrekt worden. Nochtans achten wij het een vereiste, dat er nevens de bekwaamheid ook op het karakter van de hierbij betrokken personen ter dege zal gelet worden. Het heeft geen nut, dat deze beurzen aan karakterloze individuen worden verstrekt, die met hun opgedane kennis de maatschappij meer schaden dan baten, en onder wie er soms zijn, die, wanneer zij een hogere positie in het leven innemen, hun eigen ouders niet eens meer willen kennen.

Terdege dient hierbij op het karakter te worden gelet, opdat het niet alzo zal zijn, dat, als niet tot iet komt, het een allemansverdriet zal zijn. Tevens zijn er scholieren, die, ofschoon zij geen rapport met een gemiddeld cijfer van 7 of 8 hebben, soms in één of ander vak bijzonder uitmunten. Deze personen zouden wij dan ook van het belonen met een beurs niet uitgesloten willen zien. Ook is het van belang, dat er acht op wordt geslagen, dat degenen, die een beurs verkrijgen, deze voor de studie gebruiken en niet hun studietijd met het één of ander verlummelen, gelijk niemand minder dan Marx in één van zijn geschriften zegt, dat in zijn tijd er begaafde studenten waren, die met het kaartspel hun tijd geheel verlummelden en hun gaven totaal verkwistten.

Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot de bespreking van het huidige ondenoijs in hef algemeen, moet ik als bezwaar daartegen uiten, dat het veel te intellectualistisch is en veel te weinig met de praktijk des levens rekening houdt. Vooral ten aanzien van de examens heeft er vaak een zekere drilmethode plaats. Bij de examens wordt er van de examinandi vaak de kennis Van dingen geëist, die er zo vlug mogelijk worden ingepompt, maar die zij na korter of langer tijd weer geheel vergeten zijn. Het is een nutteloze zaak, waarmee talrijke scholieren gekweld worden. Het is te hopen, dat aan die kwelling, die nergens toe dient, spoedig een einde zal komen. Zij hebben echter die dingen op de examens te kennen, willen zij niet voor het examen stralen.

Zo is het ook een zeer euvele zaak, dat er bij het onderwijs zoveel hooi op de vork genomen wordt en dat men van allerlei zaken een hap en een snap geleerd krijgt, zonder dat er een grondige kennis mee gepaard gaat en zonder dat het nodige inzicht in de zaken wordt bijgebracht, want een inzicht in de zaken is toch veel meer waard dan dat men allerlei feiten kent, die men na korter of langer tijd totaal weer vergeten is. Al te veel wordt ook uit het oog verloren, dat, wat in vorige eeuwen bij het onderwijs een voorname plaats innam, namelijk de welsprekendheid en ook de gave om iets aan anderen uit te leggen. Mede omdat die gave helaas aan tal van leraren niet bijgebracht is, komt het voor, dat soms bepaald hoogst geleerde en in hun vak zeer kundige personen de wetenschap, die zij zelf bezitten, aan anderen niet kunnen mededelen en bij de uitlegging of verklaring van het onderwerp, dat zij met hun leerlingen te behandelen hebben, de gave om dezen de vereiste uitlegging of verklaring te geven, ten enenmale missen. Vragen de leerlingen soms naar een nadere uitlegging of verklaring dan de reeds gegevene, dan komt het voor, dat een leraar min of meer wrevelig wordt, soms zelfs oplopend kwaad. Het gevolg is, dat de leerlingen even wijs blijven als zij tevoren waren, dat een hele klas — en dat is geen kleinigheid — zich gaat vervelen en dat de leerlingen zich met geheel iets anders bezighouden dan met het vak, dat in de les behandeld wordt, en dat, als het lesuur voorbij is, er een algemene opluchting in de klas heerst, en dat men, als men eenmaal eindexamen afgelegd heeft — dit is zeer te betreuren — in het geheel geen ambitie meer heeft voor dat meermalen belangrijke vak, zeer tot schade van de leerlingen, die het kind van de rekening worden. Het is voor het onderwijs van groot belang, dat op deze practische zijde van het onderwijs gelet wordt en dat men tracht de leraren bij de opleiding althans zodanige welsprekendheid bij te brengen, dat zij de leerstof, waarin zij onderwijs geven, ook behoorlijk aan de leerlingen kunnen uitleggen. In het algemeen is het onderwijs te intellectualistisch, is het door de veelheid van de leerstof te overladen en houdt het met het werkelijke leven veel te weinig rekening en geeft het te weinig acht op karaktervorming.

Hierbij aansluitende, bepleiten wij, dat het onderwijs in de nuttige handwerken voor meisjes een ruimere plaats op de lagere school zal innemen. Het is voor het toekomstig leven der meisjes van het allergrootste belang, dat zij op de school goed en deugdelijk handwerkonderwijs ontvangen, en dat haar ook de middelen daartoe ruimschoots zullen worden verstrekt

Van de afschaffing der schoolgelden zijn wij niet overtuigde voorstanders. Wel ontmoet het bij ons geen bezwaar, dat min draagkrachtigen daarvan vrijgesteld worden. Er zijn echter tal van ouders, die toch zeer goed in staat zijn schoolgeld voor hun kinderen te betalen. Hen daarvan vrij te stellen heeft weinig of geen zin, ook al omdat het meer schijn dan werkelijkheid voor hen is, dewijl zij de schoolgelden tenslotte toch in de één of andere vorm door belasting zullen te betalen krijgen. Bovendien brengt de afschaffing van de schoolgelden mede, dat de belangstelling voor de school bij de ouders vermindert. Het is toch zo, dat men de zaken, waarvoor men niets te betalen heeft, in het algemeen minder waardeert dan zaken, waarvoor men iets te betalen heeft. Daarbij komt nog, dat de afschaffing van de schoolgelden voor sommige bijzondere scholen bezwaren zou hebben. Nu heeft de minister verklaard, dat aan die scholen het geldelijk verlies, dat zij zouden hebben te lijden, bij afschaffing van de schoolgelden, vergoed zal worden, waarmede dus dit bezwaar vervalt, mits ook een geheel gelijkwaardige vergoeding gegeven zal worden.

Verder wil ik iets in het midden brengen over

de classificatie der gemeenten. Deze heeft ook ten opzichte van de onderwijzers, wat hun financiële positie betreft, haar grote bezwaren.

Het huidige stelsel dient dringend nodig geheel veranderd te worden; het platteland komt daarbij in een nadelige positie te verkeren. In vele plattelandsgemeenten is het leven ook duur, soms stellig niet minder duur dan in de steden. De steden hebben op het platteland voor, dat aldaar de hogere scholen gevestigd zijn. Hebben de leraren of de onderwijzers kinderen, die inrichtingen van hoger onderwijs bezoeken, dan brengt dat voor hen grote kosten mede; het is daarom alleszins billijk ook ten opzichte van het onderwijs, de leraren en de onderwijzers, in de gemeenteclassificatie een ingrijpende verandering aan te brengen. Ik doe dan ook een ernstig beroep op deze minister om daaraan zijn volle medewerking te verlenen.

Vervolgens breng ik het kleuteronderwijs ter sprake. Dit dient stellig bevorderd te worden en in goede banen geleid te worworden, wat thans niet het geval is. Dat hierin een grote verbetering wordt aangebracht, is wel dringend noodzakelijk. Talloze ouders en kinderen zou daarmede een grote dienst bewezen worden. Deze zaak spreekt wel zo zeer voor zichzelf, dat dit geen nader betoog behoeft. De noden bij het kleuteronderwijs zijn dermate hoog gestegen, dat hulp van overheidswege, zelfs op korte termijn, dringend nodig is. Ook is het volstrekt niet nodig er veel woorden aan te wijden, dat het landbouwonderwijs het primaire huishoud-en landbouwhuishoudonderwijs, het nijverheidsonderwijs en het technisch onderwijs van regeringswege sterk gesteund en bevorderd dienen te worden. Doch het is op de grondslag van het huidige onderwijssysteem een geboden zaak, dat het Protestants Christelijk onderwijs daarbij geen achterstelling ten deel valt. Deswege ondersteunen wij de aanvrage van een Protestantse Christelijke lagere technische school te Delfzijl, alsoof het verlenen van een subsidie aan het Gereformeerd lyceum te Kampen ten bate van de afdeling HBS., terwijl wij verzoeken de Christelijke ambachtsscholen te Franeker, Drachten, Mijdrecht en Gorinchem voor subsidie in aanmerking te laten komen. Ook bepleiten wij ten krachtigste, dat' de 31ste October, de gedenkdag van de Hervormüig, in de herfstvacantie zal worden opgenomen, en dat de avondnijverheidsscholen op die dag gesloten zullen worden, opdat leerkrachten en leerlingen in de gelegenheid worden gesteld de herdenkingsdiensten bij te wonen. Mijnheer de Voorzitter! De scholenbouw betreffende, staan wij bij de minister voor, dat deze op zo groot mogelijke schaal zal plaats vinden, daar er een groot tekort aan schoohuünte is, hetgeen de minister wel bekend is, en zoals hij dezer dagen bij de debatten in de Kamer nog uit tal van monden zal horen. Dit geldt ook voor het kleuteronderwijs, dat meermalen in lokalen gegeven wordt, welke daarvoor eigenlijk niet geschikt zijn. Hierbij dienen de Christelijke scholen — waarop de huidige schoolwet haar recht geeft — een gelijke behan­ deling te ondervinden als de openbare. Wat het onderwijs aan de schipperskinderen betreft, bevelen wij met nadruk aan bij Zijne Excellentie, dat hij dit zo krachtig mogelijk bevordere. Hetzelfde doen wij ten aanzien van zwakke, slechthorende, doofstomme en 'lichamelijk gebrekkige kinderen.

Mijnheer de Voorzitter! Tegen hetgeen door sommige leden in het Voorlopig Verslag is bepleit, namelijk dat de regering gelden zou uittrekken voor toneelvoorstellingen bij het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs, komen wij met alle klem op. Wij betreuren het, dat daarvoor reeds subsidies uitgegeven worden. De principiële bezwaren, welke wij daartegen hebben, hebben v«j meermalen in deze Kamer uiteengezet. Het hgt dan ook niet in onze bedoeling, daarover thans in den brede te spreken. Onze bezwaren zijn bekend. Wij volstaan dan met te verklaren, dat wij ze ook in deze ten volle handhaven. Toneelvoorsiellingen achten wij in strijd met Gods Woord, en he is uit die oorzaak, dat wij ze verwerpen.

Wat de lichaamsoefeningen betreft, stellen wij voorop, dat ook wij gezondheid en een gezond lichaam als een grote gave Gods beschouwen. Dit neemt echter niet weg, dat sport en spel, zoals die thans worden bedreven, bij ons grote bezwaren ontmoeten. Ook hierop zullen wij niet in den brede ingaan, daar wij onze bezwaren daartegen reeds zo menigmaal uiteengezet hebben. Het gaat ten onzent hoe langer hoe meerde kant op van „panem et circenses", van brood en spelen. Deze worden bij talloos velen de hoofdzaak in hun leven. Zelfs zien wij, dat menig scholier zijn schoolwerk om het spel of om de sport verwaarloost en dat velen tot grote schade van hun ziel zich bij uitstek aan sport en spel overgeven. Een soortgelijk bezwaar bestaat bij ons ten aanzien van de leesbibliotheken, waarin al te vaak lectuur verkrijgbaar wordt gesteld, welke, om de oude Christehjke, bewoordingen te gebruiken, Gode onterend, zielsverdervend en de goede zeden verwoestend zijn. Ook daarover willen wij thans niet in den brede uitwijden, dewijl wij dit reeds bij voortduring hebben gedaan. Geheel er over te zwijgen, hebben wij toch ook niet willen doen, daar het hier zulk een belangrijke kwestie betreft, waardoor de ere Gods geschonden wordt, de zeden omlaag gehaald en mede daardoor op maatschappelijk terrein zo veel ellende wordt gesticht.

Slechte lectuur bevordert toch, dat de gevangenissen tot de nok toe gevuld zijn, de armenhuizen vol komen en de krankzinnigengestichten over-en overbevolkt worden. Daarom zijn wij zo krachtig gekant tegen het verlenen van subsidies aan openbare leeszalen en bibliotheken, alsmede tegen subsidies aan toneel, opera en wat meer van dien aard is. Door deze subsidies werkt de overheid zelf in geen geringe mate allerlei kwaad in de hand.

Thans ga ik over tot de bespreking van een onderwerp van gans andere aard. Mijnheer de Voorzitter! Wij gaan thans het pleit voeren voor de vestiging van een leerstoel in de homoeopathische geneeskunde aan één van onze Rijksuniversiteiten. Als wij dit doen — dit willen wij met na­ druk vooropstellen — bepleiten wij een alleszins gerechtvaardigde zaak. Er zijn toch aan onze rijksuniversiteiten tal van bijzondere leerstoelen gevestigd, en er komen ook voortdurend nieuwe bij. Het loopt daarom tegen alle recht en tegen alle billijkheid in, wanneer er geen leerstoel in de homoeopathic aan één onzer universiteiten zou kunnen worden gevestigd.

Waarom worden zo vele andere leerstoelan daar wel toegelaten en waarom nu juist deze ene niet? Aan de universiteiten is daartegen een heftig verzet, doch dit zegt terzake niets. Er heeft in ons land ook een langdurig verzet bestaan tegen de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs, dat op zichzelf genomen ook niet rechtvaardig was. Gedurig en gedurig zien wij weer, dat er verzet opkomt tegen i ' een geheel rechtvaardige zaak.

Ook in dit geval zien wij het. Wat-dient nu in het gelijk te worden gesteld — ik wil deze vraag gaarne aan de geachte bewindsman voorleggen — een rechtvaardige zaak of een onrechtvaardig verzet? Voor ons en voor een ieder, die het recht liefheeft, moet het vaststaan, dat het recht ook in dezen zijn volle loop moet hebben, en dat aan het onrechtvaardig verzet niet mag worden toegegeven. Nu zegt men in de kringen van de officiële medische wetenschap, dat een homoeopatische leerstoel de medische wetenschap nota bene nog wel in gevaar zou brengen, doch in Amerika en tal van andere landen heeft men in medische kringen een gans ander oordeel. Daar wordt aan de hogescholen ook in de homoeopatische geneeskunde onderwijs gegeven, in Amerika zelfs zeer veel onderwijs. Er is in New York een groot ziekenhuis, waar men met homoeopatische geneesmiddelen werkt. Er zijn ook in ons land artsen en doktoren, die zich bij de behandeling van hun patiënten van homoeopatische geneesmiddelen bedienen. De grote toeloop van patiënten, die deze dokters hebben, bewijst wel, dat deze homoeopatische geneesmiddelen bij lange na niet zo slecht zijn als de officiële medische wetenschap van oordeel blijkt te zijn. Vele patiënten hebben er baat bij gevonden en zijn er .door genezen. Men moge in officiële medische kringen deze dokters en artsen nu wel als kwakzalvers brandmerken, maar daarom zijn zij het nog allerminst. Het zijn personen, die aan een universiteit hun opleiding hebben gehad. Zij hebben daar gestudeerd; zij hebben daar hun doctorsbul of hun diploma van bekwaamheid verkregen. Zij hebben dezelfde studie aan de academie volbracht als de allopathische medici. Alleen zijn zij met verschil van hun collega's tot het inzicht gekomen, dat de homoeopatische geneesmiddelen zeer wel deugdelijk zijn, weshalve zij zich daarvan, tot heil van hun patiënten, ook bedienen. Zijn deze mensen daarom verwerpelijk? Mag daarom aan deze mensen geen leerstoel toegekend worden aan één onzer universiteiten? Zijn zij, omdat zij andere geneesmiddelen met vrucht hebben toegepast dan de officiële medische wetenschap erkent, te kleineren, ja zelfs te verachten, zoals door die wetenschap gedaan wordt? Hun patiënten oordelen daar anders over en terecht. Eén hunner, de bekende en zeer gezochte dokter Tuinzing te Rotterdam, is zo zeer door zijn langdurige praktijk van het nut van de homoeopatische geneesmiddelen overtuigd, dat hij onlangs bij het vieren van zijn jubileum als zijn hoogste en innigste wens te kennen gaf, dat er eindelijk eens een leerstoel in de homoeopathie aan één onzer rijksuniversiteiten zou worden gevestigd. Doch daar wil de officiële medische wetenschap met geen geweld aan Zij schroomt daarbij zelfs niet in grond en wezen Russische methoden toe te passen. In de Sovjet-ünie duldt men ook maar één wetenschap, namelijk de materialistische, en alles wat daar tegen opkomt, onderdrukt de regering daar, en dat met geweld. Het is met de officiële medische wetenschap al precies eender gesteld. Zij duldt eenvoudigweg geen andere wetenschap aan onze universiteiten dan de hare. Uit de hoogte, waarop zij zich stelt, oordeelt en kleineert zij alle andere wetenschappen, waarbij de homoeopatische en de antivivisectische geneeskunde het danig moeten ontgelden. Alsof het geen grote zegen zou zijn, om een enkel woord over de antivivisectie te zeggen, indien de dieren door het vivisectie-onderzoek, zoals dat bij duizenden en duizenden dieren het geval is, niet meer gemaltraiteerd en de dood zouden worden ingedreven. Alsof het geen grote zegen zou zijn, indien de vaccinaties, waar de antivivisectie ook geheel afwijzend tegenover staat, en die reeds zoveel slachtoffers gemaakt hebben en nog maken, tot het verleden gingen behoren. Mijnheer de Voorzitter! Het geweldig verzet tegen de vestiging van een leerstoel in de homoeopathie aan één onzer rijksuniversiteiten door de officiële medische wetenschap brengt mede, dat men sterk het gevoel krijgt, dat de positie van deze wetenschap toch bij lange na niet zo krachtig is als zij daar wel van opgeeft. Men krijgt de indruk, dat in de genoemde kringen de vrees bestaat, dat hun licht betim.merd zal worden, en dat zal blijken, dat hun wetenschap niet zo hoog aangeslagen mag worden als zij zelf wel doen. Wanneer, die wetenschap toch zo gegrond is, dan kan deze toch wel een stoot verdragen, dan behoefde er niet zulk een beduchtheid en zulk een verzet tegen de vestiging van een homoeopatische leerstoel te bestaan. Bovendien, hoe vaak is gebleken, dat een wetenschap een tijd lang gedwaald heeft, ook de officiële medische wetenschap, toen zij zwoer bij de aderlating, welke zelfs nog op stervenden werd toegepast, een methode, die zij thans verwerpt. Hoe vaak toch zijn lieden in de loop der eeuwen al niet als onwetenschappelijk uitgekreten, omdat zij niet met de tijdgeest instemden, die toch inderdaad wetenschappehjk soms geleerden van de hoogste wetenschap waren.

Alles bijeengenomen, behoeft het niet de minste verwondering te baren, dat de Minister in de Memorie van Antwoord mededeelt: „Ten aanzien van de instelling van een leerstoel voor de homoeopathie kan de ondergetekende slechts herhalen, dat de adviezen, die hij hieromtrent van de daarvoor geëigende instanties heeft gevraagd en gekregen, alle zonder uitzondering afwijzend zijn. Van de zijde van de universiteiten meent hij een voorstel, om tot instelling van een zodanige leerstoel over te gaan, dan ook niet te kunnen verwachten".

Maar, Mijnheer de Voorzitter, daarmede mag toch deze hoogst gewichtige aangelegenheid niet van de baan zijn, te meer niet, daar de aanvragers, o.a. de Pieter Pijl-Stichting, op zich genomen hebben de leerstoel in de homoeopathie zelf geheel te bekostigen. Wij kunnen ons dan ook zonder meer niet bij het ons gegeven antwoord van de Minister neerleggen en doen nogmaals een ernstig beroep op de Minister om, alle tegenstand ten spijt, aan het zo rechtvaardige verzoek te voldoen. Blijft men weigerachtig op de Rijksuniversiteiten, welnu, dan zullen de aanvragers sü-aks zeer mogelijk naar een bijzondere universiteit gaan om daar een leerstoel te stichten, want zij zijn niet van plan hun rechtvaardige verlangen op te geven. Dit blijkt uit alles wel heel duidelijk, niet het minst daaruit, dat zij bereid zijn de leersoel — wat geen kleinigheid is — zelf geheel te bekostigen. Mijnheer de Voorzitter! Terugkerend tot een bespreking van het onderwijs, ga ik een lans er voor breken, dat op onze scholen meer de vaderlandsliefde wordt aangekweekt, waaraan thans zeer veel ontbreekt op menige school. En dit niet in Duitse zin, waar de scholen tot kweekplaatsen van de nationale trots zijn verlaagd geworden, doch wel zo, dat de vaderlandsliefde op de scholen meer aangeprezen en meer bevorderd zal worden. Ook zouden wij bij het onderwijs meer plaats wdllen zien gegeven aan de behandeling van onze zo roemrijke vaderlandse geschiedenis, opdat onze jeugd bekend zal gemaakt worden met de grote wonderdaden, welke de Heere ten onzent heeft gewrocht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 1953

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Onderwijs

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 1953

De Banier | 8 Pagina's