Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De nieuwe ministeriele beschikking aangaande mond- en klauwzeer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nieuwe ministeriele beschikking aangaande mond- en klauwzeer

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herhaaldelijk komen bij ons vragen in naar aanleiding van de nieuwe ministeriële beschikking aangaande mond-en klauwzeer, welke 16 April aanstaande in werking treedt.

De Kamerleden der S.G.P. hebben, naar aanleiding van die vragen, begrijpende, dat vele landbouwers en veehouders hier groot belang bij hebben, zich tot de minister van Landbouw om inhchtingen gewend. Deze heeft hun die verstrekt en hun de nieuwe ministeriële beslissing doen toekomen.

Uit deze ministeriële beschikking, welke wij hieronder in haar geheel laten volgen, blijkt, dat de niet-ingeënte runderen, evenals tevoren, naar de weide en naar het slachthuis en naar de slager mogen worden vervoerd. Daarin is dus, ook al is het wel eens anders voorgesteld, niets veranderd.

Omdat vele gewetensbezwaarde boeren en veehouders hierbij groot belang hebben, zoals ons mede uit door ons ontvangen brieven blijkt, laten wij hier de ministeriële beschikking in haar geheel volgen:

„De minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, gelet op artikel 18 van de Veewet, besluit:

Artikel 1

Het vervoer van een rund, dat ouder is dan twee maanden, is slechts toegestaan onder de voorwaarde, dat de vervoerder in het bezit gesteld kan worden, onderscheidenlijk, indien het betreft vervoer naar een markt, tentoonstelling, verkoping of soortgelijke verzamelplaats van vee, in het bezit is van een verklaring, welke is afgegeven namens een erkende Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren, en waaruit bhjkt, dat het rimd ten minste veertien dagen geleden tegen monden klauwzeer is geënt en afkomstig is uit een geënt rundveebeslag.

Artikel 2.

Onder „geënt rundveebeslag" wordt verstaan: a. een rundveebeslag, dat in de jongste periode van 1 Februari tot 15 April, doch tenminste veertien dagen geleden, in zijn geheel, met uitzondering van die runderen, welke op het tijdstip van de enting van het rundveebeslag nog geen twee maanden oud waren, tegen mond-en klauwzeer is geënt en waaraan na het tijdstip dezer enting geen runderen, ouder dan twee maanden, zijn toegevoegd, zonder dat daarvoor een verklaring, als bedoeld in artikel 1, aanwezig was, met dien verstande, dat, indien de toevoeging geschiedde tijdens een entingsperiode en nadat het beslag in die periode reeds was geënt, het beslag na afloop dier periode slechts als geënt rundveebeslag wordt beschouwd, indien ook de toegevoegde runderen in dezelfde periode zijn geënt; b. een rundveebeslag, dat is gevormd uit runderen, voor welke een verklaring, als bedoeld in artikel 1, aanwezig was, met dien verstande, dat, indien de vorming geschiedde tijdens een entingsperiode, het beslag na afloop dier periode slechts als een geent rundveebeslag wordt beschouwd, indien alle runderen in diezelfde 'periode zijn geënt; c. een rundveebeslag, waarvan de enting, als bedoeld onder a, buiten de aldaar genoemde periode heeft plaats gevonden, indien en voor zo ver deze enting door of vanwege de directeur van de Veeartsenijkundige Dienst met een enting in de onder a genoemde periode wordt gelijkgesteld.

Artikel 3

De in artikel 1 bedoelde verklaringen hebben een geldigheidsduur van tien dagen.

Artikel 4

In het belang van de in-, uit-of doorvoer van rundvee en van de bestrijding van de tuberculose onder het rundvee, alsmede in andere bijzondere gevallen, kan door of vanwege de directeur van de Veeartsenijkundige Dienst van het in artikel 1 bepaalde ontheffing worden verleend onder de daarbij te stellen voorwaarden.

Artikel 5

1. De beschikking van 6 Augustus 1953, no. 10, 110, 91 w. Afdeling Wetgeving en Juridisch© Zaken (Nederlandse Staatscourant 1953, no. 151) laatstelijk gewijzigd bij de beschikking van 26 November 1953 (Nederlandse Staatscourant 1953, no. 231) wordt ingetrokken.

2. Deze beschikking treedt in werking met ingang van 16 April 1954.

De minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

MANSHOLT

's-Gravenhage, 5 Februari 1954

Aan degenen, die uit de hierboven weergegeven ministeriële beschikking niet kunnen opmaken, dat ook na 16 April niet-ingeënt vee naar de weide, het abattoir en de slager vervoerd mag worden, zij ten overvloede medegedeeld, dat de minister van Landbouw in een persoonlijk tot Ds Zandt gerichte brief verklaard heeft, dat zulks ook na genoemde datum mag plaats vinden.

Het verblijdt ons, hoe zeer wij de genomen ministeriële beschikking ook overigens betreuren en afkeuren, dat wij althans de — getuige hun bij ons ingekomen brieven — op dit punt verontruste boeren en veehouders gerust kunnen stellen.

Die verontrusting is onder meer niet weinig in de hand gewerkt door een circulaire van de directeur van de Gezondheidsdienst in Gelderland, dr W. B. van den Burg, waarin nota bene verklaard werd, dat bij ministeriële beschikking het vervoer van runderen na 15 Apiil 1954 niet meei zal zijn toegestaan, indien het beslag niet tegen mond-en klauwzeer geënt werd in de periode tussen 15 Februari 1954 en 15 April 1954. Deze verklaring, nog wel door een directeur van de Provinciale Gezondheidsdienst gegeven, is in haar algemeenheid beslist onjuist. Welke middelen worden er al niet ter hand genomen om de veehouders en boeren maar over te halen en aan te zetten tot het laten inenten van hun vee. Neemt ei goede nota van, dat niet-ingeënt vee volgens de beschikking en de brief van de minister nog vrij naar de weide, naar het abattoir en naar de slager mag worden vervoerd, ook al is dat een doom in het oog van de aanbidders van de inenting. Er schijnt volgens hen nog geen staatsdwang genoeg in ons land te zijn!! meei over breder terrein gaat uitstrijken. Daarin kan ik mij wel vinden, maar anders zou ik het College willen vragen om toch zeer voorzichtig te wezen. Weliswaar geloof ik, dat het College altijd zeer voorzichtig is, maar er zijn toch wel eens van die dingen, ten aanzien waarvan men er nogmaals op moet aandringen om nog iets voorzichtiger te wezen.

De heer van Oorschot heeft gesproken ovei het beheer van de polders en over de personen, die in dat beheer zouden worden benoemd. Nu is mij de laatste tijd vooral, omdat ik bijzonder daarin betrokken ben, wel gebleken, dat wij misschien het bestuur van de polders iets breder zullen moeten gaan bezien dan alleen van het standpunt van de eigenaren van de gronden daarin, maar dat wij nu in de richting zouden moeten gaan, welke de heer Van Oorschot hier naar voren heeft gebracht, meen ik toch te moeten betwijfelen. Ik geloof, dat wij dan in de verkeerde richting gaan. Nochtans zie ik wel de noodzakelijkheid in, dat men in het bestuur ook van de waterschappen iets meer betrekt de andere bestuursrechtelijke lichamen, met andere woorden, de gemeenten. Daardoor zou dan wellicht de heer Van Oorschot enigszins zijn zin kunnen krijgen, omdat er dan een andere vertegenwoordiging komt dan juist alleen van de eigenaren. Maar zo zal er toch ook een gebied zijn, waarop vsdj onszelf inderdaad zullen moeten terughouden, want wat de waterbeheersing inwendig betreft, meen ik, dat daarin inderdaad ook wel de gebruikers, maar toch zeker de eigenaren betrokken zullen moeten worden. De heer Hommes heeft reeds de waarschuwende vinger opgestoken om te letten op dat rode hcht, want wanneer dat verschijnt, mag men niet doorrijden. Doet men dat toch, dan krijgt men, als men betrapt wordt, onverbiddelijk een proces-verbaal. Welnu, zo geloof ik, dat wij ook in het zoeven door mij aangegeven opzicht niet te ver mogen gaan. Op bladzijde 31 van bijlage 30k heb­

ben Gedeputeerde Staten ook een antwoord gegeven op een vraag inzake de pachtvergoeding. Daar zeggen zij: „Ter zake van de gronden in geinundeerd geweest zijnde polders, wordt een pachtvergoeding genoten. Evenals zulks voor Walcheren heeft gegolden, kan dus de heffing en invordering van polderlasten gewoon doorgang vinden." Ik wilde daaraan toevoegen: Ja, dat kan nu, maar hoe staat het straks, wanneer er eens een tijd komt, dat • men zich van overheidswege terug zal trekken? Zal dan ook werkelijk weer de gewone opbrengst verkregen worden, waarop nu die lasten zijn gebaseerd? Zal het nog niet een tijdlang voorkomen, zoals ik zoeven reeds zeide, dat de inkomsten zodanig verminderd zijn, dat wij inderdaad toch wel eens zullen moeten bekijken of hier geen bijdrage zal moeten worden gegeven van andere zijde? Nu kan de heer van der Feltz zeggen, dat het Rijk zal moeten bijspringen, en ik geloof ook wel, dat dan wellicht een noodzaak bestaat om tot een regeling te komen, maar wij moeten er toch evenzeer op letten, dat de eigenaren, wier eigendommen in een dergelijk gebied liggen, niet te veel bezwaard worden. Weliswaar kan de heer van Oorschot aanvoeren, dat zij maar de rente hebben op te strijken, doch daar hebben zij tegenwoordig niet zo veel werk meer mee, want een groot bedrag is dat niet. Ik geloof niet. Mijnheer de Voorzitter, dat zij daarvoor iemand als hulp behoeven aan te nemen, want de rente, die daaruit voortkomt, is zeer gering. Wanneer er dan ook een enkele keer gepraat wordt over bescherming van degenen, die onderdrukt worden, dan vraag ik mij wel eens af, waar die onderdrukten op het ogenblik zijn. Het komt mij voor, dat die elders te vinden zijn dan de heer van Oorschot op het ogenblik voor ogen heeft.

Tot goed begrip diene nog, dat de heer van der Feltz C.H. is en de heer van Oorschot P.v.d.A. Verder behoeft het gezegde wel geen toelichting. Zij, die het polderwezen kennen, en ook wel gevoelen de grote last, welke die zorg op de eigenaren legt, zullen zeker het gesprokene verstaan.

Uw Zeeuwse Briefschrijver

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1954

De Banier | 8 Pagina's

De nieuwe ministeriele beschikking aangaande mond- en klauwzeer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1954

De Banier | 8 Pagina's