Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De uitslag van de verkiezingen der Provinciale Staten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De uitslag van de verkiezingen der Provinciale Staten

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grootste winst werd bij deze verkiezingen behaald door de K.V.P. Dit was haar mede mogelijk, doordat de K.N.P. (de partij van de heer Welter) in onderscheidene provincies en kiesdistricten geen candidadenlijst had ingediend.

Zij heeft bij deze verkiezingen het grootste aantal stemmen behaald, en wel het indrukwekkend getal van 1.680.788 stemmen, uitmakende 31, 5 percent van het totaal aantal uitgebrachte stemmen; nochtans is zij 0.1 percent ten achter gebleven bij het bij de Statenverkiezing in 1950 behaalde aantal stemmen.

Het is haar gelukt in provincies, waar zij Hjstnummer 1 had, doordat de bevolking daarin grotendeels tot de r.k. kerk behoort, of daarin een zeer aanzienlijk deel der bevolking van r.k. professie is, een deel der stemmen terug te wannen, welke zij bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1952 deels aan de Partij van de Arheid, deels aan de K.N.P. verloren had. Reeds ten vorigen jare had de K.V.P. bij de gemeenteraadsverkiezingen een aanzienlijk herstel van het in 1952 geleden verlies kunnen terugwinnen.

Nochtans is haar winst in de provincies Noord-Brabant en Limburg maar van betrekkelijke aard. In die provincies ging de k.V.P. wel in stemmenaantal en percentage vooruit, en wist zij een deel van het in 1952 geleden verlies terug te winnen, maar kon zij toch niet het resultaat van de verkiezingen van 1950 bereiken, In Noord-Brabant kwam zij met een percentage van 75.8, zes percent boven dat v£in 1952, maar bleef zij nog 2 percent beneden dat van 1950; in Limburg steeg zij tot 81, 9 %, waarmede zij ruim 6 %, vergeleken bij de verkiezingen van 1952, vooruitgekomen is, maar ook daar kon zij het percentage van 1950 niet bereiken.

In de provincies Utrecht en Gelderland wist zij het in 1952 geleden verlies in te lopen, terwijl zij in Overijssel haar ver-Hes in winst omzette, zelfs ten opzichte van de verkiezingen in 1952.

Wat de Noordelijke provincies betreft, daarin behaalde de K.V.P. in Friesland enige vooruitgang, terwijl in Zuid-en Noord-Holland, vergeleken met de gemeenteraadsverkiezingen van het vorige jaar, zij haar vooruitgang niet kon voortzetten. In Zuid-Holland ging zij zelfs iets terug, terwijl zij daarentegen in Noord-Holland 'n kleinigheid vooruitging. Doch in beide provincies behaalde zij, ten opzichte van het percentage in 1952 winst. Met dat al heeft de K.V.P. toch een gering zetelverhes (zij hep van 189 tot 186 zetels terug) geleden, waaruit blijkt, dat zij haar positie van 1950 niet geheel heeft kunnen heroveren.

De Partij van de Arbeid is met het op haar bij deze verkiezingen uitgebrachte aantal stemmen van 1.564.644, 29, 4 percent van het totaal aantal uitgebrachte stemmen, in getalsterkte de tweede der partijen in ons land. Had zij in 1952 bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer het grootste aantal stemmen behaald, thans heeft zij het daarin bij de verkiezingen tegen de K.V.P. niet kunnen bolwerken. Desniettemin heeft zij haar aanzienlijke winst van 1952 nog iets kunnen vergroten. Ten aanzien van de zetels behaalde zij veiTeweg de grootste winst. In Zuid-Holland kwam zij van 27 op 30; in Noord-Holland van 24 op 27; in Overijssel van 12 op 13; in Utrecht van 11 op 13; in Zeeland van 11 op 12; in Drenthe van 13 op 14; in Friesland van 17 op 20; in Gelderland van 15 op 17; in Groningen van 17 op 20; in Limburg van 3 op 5; en in Noord-Brabant van 6 op 9 zetels; hetgeen in totaal een zetelwinst van 25 bedraagt.

Vooral in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ging de P.v.d.A. vooruit. In Amsterdam verkreeg zij niet minder dan 172.549 stemmen. Dit heeft in, dat haar percentage aldaar steeg van 35, 1 bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1952 en van 35, 6 bij de gemeenteraadsverkiezingen ten vorigen jare, tot 36, 3 thans. In de provincie Zeeland is het haar gelukt zelfs haar gehele winst van 1952 en meer, welke zij-verspeelde bij de gemeenteraadsverkiezingen van het vorige jaar, terug te winnen.

Wat de steden boven de 20.000 inwoners betreft, staat het wel vast, dat de Partij van de Arbeid, evenals de hberalen en de communisten, haar meeste aanhang in de grote steden heeft, in vergelijkende mate veel meer dan ten plattelande. Zelfs in onderscheidene grote gemeenten van Limburg en Noord-Brabant (Maastricht, Helmond, Venlo, Tilburg, Heerlen en Brunsum) wist de P.v.d.A. een verdere vooruitgang te behalen.

Nochtans heeft de Partij van de Arbeid haar doorbraak, waarvan zij zulk een grote ophef gemaakt heeft en nog maakt — dit blijkt uit de uitslag dezer verkiezingen — althans voor het ogenblik niet door kuimen zetten. Daarin valt niet alleen een aanmerkelijke stilstand op te merken, maar bij een nauwkeurige vergelijking van de uitslag van de thans gehouden verkiezingen met die van de voorafgaande, is er zelfs enige teruggang te constateren.

De partij, welke bij deze verkiezingen beslist het loodje heeft moeten leggen, is echter niet de P.v.d.A., maar de Anti-Revokitionnaire Partij.

Vrijwel overal in het land ging haar stemmenaantal achteruit, onder meer in Den Haag en Amsterdam in vrij sterke mate, en ook al in menige plattelandsgemeente, niet het minst in Zuid-Holland, waarin zij maar eens eventjes van de 13 zetels er 2 verloor, tervsdjl zij over het gehele land genomen er 7 bij ingeschoten heeft. Dat is op een getal van 76 waarlijk geen onbeduidend verlies. Ziet men een partij van 76 zetels op'69 terugvallen, dan kan men dit toch allerminst een bagatel noemen. Wie dan ook onder de Anti-Revolutionnairen — en dat waren er onder hen niet weinigen — zijn vertrouwen er in gesteld had, dat de aanwezigheid van twee ministers van Anti-Revolutionnairen huize in het kabinet Drees de partij in stemmenaantal ten goede zou komen, die moet zich door de uitslag van deze verkiezingen wel jammerlijk teleurgesteld zien. Neen, de teruggang in het stemmenaantal bij de Anti-Revolutionnairen is daarmede niet te stuiten geweest — zoals de uitslag der verkiezingen wel heel overtuigend uitwijst. De gestadige afbrokkeling in het stemmenaantal ligt voor de hand. Een partij, welke haar beginselen aan belangen opoffert, heeft op den langen duur een teruggang te wachten. Het is nu enige jaren geleden, dat professor Fabius zeer naar waarheid de Anti-Revolutionnaire Partij ten laste legde, dat zij eens beleden beginselen verloochend had. En sinds deze dit constateerde, is het in dit opzicht nog al verder bergafwaarts met deze partij gegaan.

Nu wordt het verlies van stemmen en zetels der Anti-Rev. Partij in sommige bladen wel aan de deelneming van 't Geref. Politiek Verbond aan deze verkiezingen toegeschreven. Een Anti-Revolutionnair blad heeft zelfs uitgerekend, dat, indien de stemmen in Zuid-Holland, welke op de lijst van het Gereformeerd Politiek Verbond uitgebracht zijn, op de Lijst van de Anti-Revolutionnairen uitgebracht waren, dit ten gevolge zou gehad hebben, dat de Anti-Revolutionnairen alsdan in deze provincie maar één zetel verloren zouden hebben, en dat de Christelijk-Historischen dan het verlies van een zetel te dragen zouden hebben gehad.

Wij merken hierbij op, dat men er met „indiens" nooit komt. Zo zouden wij ook kunnen schrijven, dat, indien de Anti-Revolutionnairen - en dit „indien" heeft goede grond van bestaan - niet zo met hun beginselen gekwanseld hadden, zij alsdan niet zulke tegenslagen te incasseren zouden gehad hebben.

Terugkomend op het stemmenverlies, dat de Anti-Revolutionnairen door deelneming van het Gereformeerd Politiek Verbond aan de huidige verkiezingen van de Provinciale Staten geleden hebben, wijzen wij er met nadruk op, dat dit niet de eerste keer is, dat dit Verbond aan de verkiezingen deelneemt, zelfs niet dat het deelneemt aan die van de Provinciale Staten. Het heeft in 1950 ook aan de verkiezingen voor de Provinciale Staten deelgenomen en verwierf in de provincie Groningen toen een zetel, en nu behalve deze ook één in Overijssel, zodat het thans door twee afgevaardigden in de Staten vertegenwoordigd is; het zag bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1950 28.994, in 1952 bij de verkiezing voor de Tweede Kamer 35.497 en thans 38.195 stemmen op zijn lijst uitgebracht.

Het gaat dan ook niet op het verlies van het stemmenaantal van de Anti-Revolutioimaire Partij alleen aan de deelneming van het Gereformeerd Politiek Verbond aan de thans gehouden verkiezingen toe te schrijven. Bij dit verlies zijn ook an dere partijen wel gevaren.

Er zijn bladen, die dan ook van oordeel zijn, dat de Christelijk-Histofischen in deze met de buit zijn gaan strijken, en dat dezen hun winst in percentage daaraan te danken hebben, dat vele personen, die voorheen op de Anti-Revolutionnaire lijst stemden, deze keer hun stem op de Christelijk-Historischen hebben uitgebracht. Dit oordeel kan mogelijk juist zijn, maar het valt nooit met enige zekerheid uit te maken, indien er stemmen door een partij verloren zijn, bij welke andere partij of partijen deze terecht gekomen zijn.Nochtans blijft het zeer wel mogelijk, dat inderdaad kiezers, die voorheen op de Anti-Revolutionnairen stemden, uit ontevredenheid over de beginselverzaking der Anti-Revolutionnairen hun stem ditmaal aan een Christelijk-Historische candidaat gegeven hebben. Maar dan zijn zij van de gracht in de sloot, of men zou ook kunnen zeggen va nde sloot in de gracht gelopen; want de Christelijk-Historischen staan evenzeer aan beginselverzaking schuldig. Hoe dikwerf slaan ook dezen door hun gedragingen mr Groen van Prinsterer in het aangezicht! Hoe menigmaal handelen zij geheel in tegen hetgeen hij geschreven en beleden heeft, waar hij zich zo dikwerf beriep op: „Er staat geschreven" en „Er is geschied".

Zonder ons verder met het stemmenverlies van de Anti-Revolutionnaire Partij in te laten, valt er ten aanzien van de Christelijk-Historischen te constateren, dat, hoewel zij in het geheel genomen bij deze verkiezing 5 zetels ingeboet hebben, en in menige gemeente een verlies in stemmen geleden hebben, zij nochtana bij deze verkiezingen ten opzichte van die van de Tweede Kamerverkiezingen vooruitgegaan zijn.

Bedroeg het door de Anti-Revolutionnaire Partij behaalde stemmenaantal in 1954, percentsgewijze berekend, 10, 7 met een aantal van 569.284; in 1952 11, 31 % met 603.329; in 1950 12, 21 % met 591.430 stemmen; het was van de Christelijk-Historische Unie in 1954 9, 7 % met 514.370; in 1952 8, 92 % met 476.195; in 1950 10, 48 % met 506.916 stemmen.

Zoals de lezers uit deze getallen en percenten kunnen opmaken, is de Christelijk-Historische Unie, al is zij in vergelijking met de Tweede Kamerverkiezing in 1952 vooruitgegaan, toch ten opzichte van de Statenverkiezing van 1950 slechts betrekkelijk weinig in stemmenaantal vooruitgegaan, maar in percenten vrij sterk achteruit gegaan. Dit heeft te meer betekenis, dewdjl de Christelijk-Historische Unie, wat de verkiezingen aangaat, gemeenlijk bij die van de Provinciale Staten het best voor de dag komt.

Heeft zowel de Anti-Revolutionnaire Partij als de Christelijk-Historische Unie geen reden om over de uitslag van deze verkiezing te juichen, dewijl zij daarbij de wrange vruchten van hun beginselverzaking — de één meer, de ander miader — plukken, ook de liberale partij, de V.V.D., kan daarover geen hooggestemde jubelkreten aanheffen; al heeft zij redenen om over de uitslag tevreden te zijn. Zij behaalde toch in 1954 8, 8 % met 467.504, in 1952 8, 83 % met 471.040, in 1950 8, 52 % met 412, 638 stemmen. Al ging zij ten opzichte van 1952 een kleinigheid achteruit, nochtans was de uitslag van de verkiezingen voor de Provinciale Staten voor haar een vrij gunstige.

Zeer gehavend is de communistische partij — wat zeer verblijdend is, evenals het om des beginsels wil te betreuren valt, dat de K.V.P. wel inzonderheid, en de P.v.d.A. in mindere mate bij deze verkiezing op een goed resultaat kunnen bogen — uit de stembusstrijd te vooschijn gekomen. Verwierf zij in 1950 6, 79 % met 329.089 stemmen, in 1952 6, 16 % met 328.621, nu 5, 3 % met 283, 344 stemmen; met gevolg, dat zij zeven zetels verloor en het aantal harer zetels van 31 tot 24 daalde. Overal, behalve in de provincie Drenthe, waar zij in vergelijking met de verkiezing van 1950 van 5242 tot 5638 stemmen steeg, ging zij achteruit. Doch zelfs in Drenthe is de vooruitgang meer schijn dan wezen, als men er op let, dat zij daar nog in 1952 6220 stemmen behaalde en percentsgewijze daar in 1950 4, 2%, in 1952 4, 4 % en thans 4, 1 % van het aantal uitgebrachte stemmen verwierf. Zelfs in de Groningse gemeenten Finsterwolde en Beerta, die wel als een communistisch bolwerk beschouwd kunnen worden, liep het aantal harer stemmen terug. Ook in Amsterdam ging zij achteruit, ofschoon daar haar percentage, 21, 4 % nog hoog is, vooral tegenover het Haagse 5, 8 % en het Rotterdamse 8, 3 %.

Vooral niet minder gehavend is de K.N.P., de partij van Welter, uit de stembusstrijd te voorschijn gekomen, wat voor een heel deel de winst van de K.V.P. verklaart. Ten opzichte van het stemmenaantal, dat voor de partij van Welter in 1952 bij de Tweede Kamerverkiezingen 144.520 bedroeg, is zij al heel sterk achteruitgegaan. Zij heeft toch bij de thans gehouden verkiezingen slechts 54, 753 stemmen kimnen behalen, wat een verlies van circa 90.000 stemmen in heeft. Geeft men er echter acht op, dat zij in 1950 bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten maar 31.984 stemmen op haar lijsten zag uitgebracht, dan kan er zelfs nog van vooruitgang gesproken worden; hetgeen ook gezegd kan worden ten aanzien van de behaalde zetels. Tervvrijl zij in 1950 toch slechts een zetel in Zuid-Holland verkreeg, verkreeg zij er nu een tweede in Noord-Brabant bij.

Hierbij dierit in aanmerking genomen te worden, dat de K.N.P. in onderscheidane provincies geen candidatenlijst had ingediend, alsook dat de heer Welter, die voor vele r.k. een zeer aantrekkelijke persoon is, slechts in Zuid-Holland op de Hjst van de K.N.P. kon voorkomen. Overdenkt men dit, dan zegt het geleden verlies niet, dat de K.N.P. bij een eventuele Tweede Kamerverkiezing ook zulk een foraiidabele nederlaag zal lijden.

Bezien wij de uitslag van de gehouden verkiezingen — al hebben zij voor de S.G.P., waarover wij in een apart artikel schrijven, een gunstig verloop gehad - dan kunnen wij niet anders oordelen, dan dat zij wel op een ontzettende wijze het grote verval van Neerlands volk aan aan de dag gelegd hebben. Ongeloof en bijgeloof — zo tonen het ons deze verkiezingen — heersen daaronder wel in heel sterke mate. En dat in een land, waaraan de Heere eertijds zo vele en zo rijke weldaden bewezen heeft, en waarin eenmaal de vreze des Heeren veelvuldig onder zijn bewoners werd aangetroffen.

Letten wij daarop, dan kan het niet anders of het wordt iemand, die ook maar enigermate waarde aan Gods Woord en Zijn uitspraken toekent, droef en bang te moede, en vervult het hem met grote bezorgdheid en ernstige vrees voor de toekomst van ons land. Het is toch te duchten, dat men onder de benaming van progressieve politiek door zal gaan met het uitvaardigen van wetten en het instellen van regeringsmaatregelen, welke tegen Gods inzettingen vierkant indruisen; te duchten, dat ook het toe' komstige regeringsbeleid in Rijk en provincie er het zijne toe zal bijdragen, dat ons volk nog al meer Gods dag zal ontheiligen, nog al meer geheel op zal gaan in brood, sport en spel, nog al driester en ongebondener de zonde zal gaan indrinken, en nog al meer in verharding en onbekeerlijkheid, de eeuwige belangen totaal verwaarlozende, zal gaan leven.

Dit alles klemt te meer, als vidj gaan bedenken, dat het regeringsbeleid van rood en rooms, gesteund door de medewerking van Anti-Revolutionnairen en Christelijk-Historischen, mede door de uitslag van de verkiezingen van de Provinciale Staten, ook in de toekomst wel bestendigd 2M1 blijven.

De2!e verkiezingen toch hebben in de samenstelling van de Eerste Kamer weinig of nagenoeg geen wijzigingen gebracht Vermoedelijk zal de Eerste Kamer in de eerstkomende jaren wel als volgt zijn samengesteld: D, P.v.d.A. zal in 1954 in deze Kamer 14, de K.V.P. 17, de A.R.P-7, de C.H.U. 6, de V.V.D. 4, en de communistische partij 2 zetels hebben; in 1955, waarin de ene helft van deze Kamer moet aftreden, en waarin in haar aftreding voorzien zal moeten worden door de leden van de Provinciale Staten van Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Limburg, Noord-Brabant en Friesland, zal in haar samenstelling vermoedelijk ra generlei wijziging plaats vinden. In 1958 [ echter vermoedelijk wel; zij zal in dat jaar, waarin de andere helft wordt gekozen door de Provinciale Staten uit de overige provinciën, vermoedelijk bestaan uit 15 leden van de P.v.d.A., 17 leden van de K.V.P., 7 leden van de A.R.P., 5 leden van de C.H.U., 4 leden van de V.V.D. en 2 leden van de communistische partij.

Hierbij dient in aanmerking genomen te worden, dat zowel in 1955 als in 1958, wanneer de Provinciale Staten de leden der Eerste Kamer kiezen, door het vormen van combinaties tussen de verschillende partijen voor het verkrijgen van een restzetel, nog een kleine wijziging kan optreden.

Ook nu weer zal het onrecht, dat de S.G.P. door een hoogst willekeurige verknipping van de provincies is aangedaan, bestendigd blijven. Volgens het evenredige kiesrecht, dat ten grondslag ligt aan heel ons huidig verkiezingssysteem, had de S.G.P. al sinds jaren recht op een zetel in de Eerste Kamer, dewijl haar stemmenaantal al jarenlang boven de 2 % uitgaat. Doch, zoals reeds is opgemerkt, door een hoogst willekeurige verknipping van de provincies heeft zij nog nimmer een afgevaardigde in de Eerste Kamer gehad en bestaat daarop voor haar in de eerstkomende vier jaren ook geen kans. Het hoogst willekeurige in de samenstelling van de Eerste Kamer komt daarin wel in het bijzonder uit, dat, wanneer haar elf leden in één provincie, namelijk Zuid-Holland, in de Staten tezamen verenigd zaten, de S.G.P. stellig één, zeer wel mogelijk zelfs twee afgevaardigden in de Eerste Kamer had.

Heel die verknipping van de provincies bij de verkiezing va nde leden der Eerste Kamer is dan ook een aanfluiting van het evenredige kiesstelsel, dat niet dat van de S.G.P. is, maar wel dat van het huidige kiesstelsel in ons land is.

N.B. Bij een latere telling in de provincie Utrecht is gebleken, dat niet een candidaat van de P.v.d.A. als dertiende persoon in de Staten zitting kan nemen, maar een candidate van de V.V.D. diens zetel behoort in te nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1954

De Banier | 8 Pagina's

De uitslag van de verkiezingen der Provinciale Staten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1954

De Banier | 8 Pagina's