Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Invloed van De Clercq op Groen. Toetreding tot het Réveil.

Naast de genoemde Brusselse predikant Merle d'Aubigné heeft ook nog een andere aanhanger van het Réveil er sterk toe bijgedragen, dat mr Groen van Prinsterer door middel van zijn echtgenote voor deze beweging gewonnen werd.

Het was Willem de Clercq, die in 1795 te Amsterdam geboren werd uit deftige ouders, die doopsgezind waren en hun zoon bestemd hadden voor de opleiding tot het predikambt, waartoe hij het seminarium der doopsgezinden zou bezoeken. Dit ouderlijk voornemen werd echter finaal de bodem ingeslagen. Tengevolge van familieomstandigheden toch moest Willem reeds op 15-jarige leeftijd plaats gaan irmemen op het familiekantoor, waar hij op 20-jarige leeftijd reeds als chef optrad. Wel een bewijs, dat hij zeer begaafd was, hetgeen ook inderdaad het geval was. Reeds vroeg onderscheidde hij zich door een ongemene vlugheid van begrip, een sterk geheugen en een schrander oordeel. Aan zijn rijke gaven had hij het ook te danken, dat hij eerst secretaris, daarna directeur der Nederlandse Handelmaatschappij werd.

Ook de Twentse industrie is middellijkerwijs veel aan hem verschuldigd, daar hij het is geweest, die tot haar bloei een krachtige stoot gegeven heeft.

Niet alleen echter op handelsgebied stak hij boven anderen uit, doch ook als letterkundige en als dichter heeft hij zich naam verworven. Zo schreef hij een verhandeling over de vraag, welke invloed de vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaanse, Spaanse, Franse en Duitse, ^ gehad heeft op de Nederlandse taal-en letterkunde sinds het begin der 15e eeuw tot op zijn tijd. Een verhandeling, welke door het Koninklijk Nederlands Instituut bekroond en in 1824 uitgegeven werd.

Voorts bezat hij in buitengewone mate de gave van improviseren, zelfs in dichtvorm. Bevond hij zich in één of andere kring, dan viel het hem niet moeilijk om, staande achter een stoel, over een opgegeven onderwerp voor de vuist weg in dichtmaat te spreken. Hij was dan ook lid van het Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van de Nederlandse Maatschappij van de Letterkunde te Leiden en van de tweede klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut. Wat zijn godsdienstige opvattingen betreft, deze waren begrijpelijkerwijs aanvankelijk van zeer oppervlakkige aard. De Clercq vond daarin later echter niet langer bevrediging. In aanraking gekomen met Da Costa, mocht deze als middel in Gods hand dienen om hem tot inkeer en bekering te brengen. Van toenaf was hij voor het Réveil gewonnen, al is hij ook nog een tijdlang onder invloed van dr Kohlbrügge geweest, zó zelfs, dat er een verwijdering tussen hem en Da Costa dreigde te ontstaan.

Dit Réveil, hetwelk opwekking betekent, was afkomstig uit Zwitserland en Frankrijk, en vandaar ook in ons land doorgedrongen. Een kerkelijke beweging was het niet. Het had dus geen reformatie der kerk op het oog, doch was uitsluitend bedoeld als een reactie tegen de ongodsdienstigheid, welke onder invloed der revolutie en van allerlei ongeloofstheorieën zulke grote afmetingen had aangenomen. Zijn voormannen beperkten zich er toe om het volk tot geloof en bekering op te roepen, vandaar dat personen, die tot geheel verschillende kerkformaties behoorden, er zich bij aansloten. Het Réveil openbaarde zich voornamelijk onder de hogere kringen. Leefden zijn aanhangers aanvankelijk zonder enig verband, in 1845 begon men op initiatief van de bekende filantroop O. G. Heldring samenkomsten te houden van „Christelijke vrienden", waarvan mr Groen van Prinsterer voorzitter werd.

De Clercq, die in 1844 overleed en dus deze samenkomsten nooit heeft bijgewoond, had voor het eerst in 1824 bij gelegenheid van een diner met de 23jarige Groen van Prinsterer kennis gemaakt. Had diens vader. Dr Groen, op De Clercq een ongunstige indruk gemaakt, aangaande de jonge Groen schreef hij in zijn dagboek: „Zijn zoon (nl. van dr Groen), een groot litterateur, ziet er even fijn uit als de vader grof is, en schijnt een jongmens van uitmuntende bekwaamheden; hij heeft echter iets zwaks, iets melancholieks".

Eerst in 1827 ontstond tussen Groen en De Clercq een voortdurende betrekking, welke tot het einde van De Clercqs leven bestaan heeft. Ook na Groens huwelijk werden de wederzijdse bezoeken voortgezet, slechts onderbroken wanneer Groen voor ambtsbezigheden zijn domicilie in Brussel had. En toen De Clercq naar Amsterdam verhuisde, werd tussen de beide vrienden een levendige briefwisseling onderhouden.

Met slechts weinigen zijn Groen en diens vrouw dan ook zo intiem geweest als met de De Clercqs, en daar De Clercq zich inmiddels bij het Réveil gevoegd had, is het te ibegrijpen, dat hij pogingen deed om ook Groen daarvoor te winnen. Dr Pierson, die over deze periode uit het leven van beide mannen geschreven heeft, merkt naar aanleiding hiervan onder meer het volgende op: „De discretie verbood mij vroeger te zeggen, wat thans niet meer verzwegen behoeft te worden: de beslissende invloed is uitgegaan van Willem de Clercq, maar heeft gewerkt door de tussenkomst van mevrouw Groen, vroeger dan haar man voor het Réveil gewonnen, en gewonnen door De Clercq".

Naast zijn godsdienstige verandering kreeg Groen ook een heel andere kijk op staatkundige beginselen. Was hij tot nu toe gematigd liberaal geweest, door verdere studie en door wat hij te Brussel waarnam, gingen zijn ogen er voor open, dat het wezen van het liberalisme niet anders dan revolutionnair is en, wat zijn grondbeginsel betreft, op één lijn staat met het socialisme, en het communisme, daar zoals Groen het zelf eens heeft uitgedrukt, hij, die, wellicht onwetend, de kiem der theorie omdraagt, op één lijn staat met hem, die voor de schrikkelijkste gevolgtrekkingen niet terugdeinst.

Tot deze veranderde zienswijze kwam Groen o.m. door de bestudering, tijdens zijn verblijf te Brussel in 1828 van geschriften van de Duitse staatsrechtsgeleerde Von Haller en de Engelse schrijvers Pitt en Burke, waarmede Merle d'Aubigné hem in kennis had gesteld. Steeds meer kreeg Groen nu in te zien, dat het liberalisme een vrucht is van het ongeloof.

Daartegenover stelde Groen, dat alle beginselen gegrond behoren te zijn in Gods wil en alle recht in Gods Wezen. Of met andere woorden, dat niet louter de menselijke rede richtsnoer mag zijn bij het oplossen van staatkundige en maatschappelijke vraagstukken, maar Gods Woord en wet. Heel zijn verdere leven heeft Groen zich hieraan gehouden, zonder te schipperen en te plooien terwille van de gedienstigheden der praktijk, daarbij steeds gedachtig zijnde, dat in onvoorwaardelijke onderworpenheid aan het beginsel de kracht ligt van elk, die het belijdt.

gelmatig beluisteren van de V.A.R.A. kerkelijke straffen toegepast willen hebben; maar ten aanzien van het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid is het neen, dewijl zij daar geen kerkelijke straffen op toegepast wil zien. Dit is wel wat wonderlijks door de vérgaande inconsequentie. Kerkelijke straffen worden op de rooms-katholieken toegepast als zij lid van het N.V.V. of aanverwante organisaties zijn, als zij regelmatig socialistische vergaderingen bezoeken, en zelfs als zij regelmatig socialistische bladen lezen en regelmatig de V.A.R.A. beluisteren maar zij worden niet toegepast als zij lid van de Partij van de Arbeid zijn en haar vergaderingen regelmatig bezoeken. Dit is toch de inconsequentie gekroond! De Partij van de Arbeid is toch niet minder sociahstisch dan het N.V.V. De Partij van de Arbeid had, als in het mandement door de bisschoppen geen pohtiek van ja en neen beoefend was, evenzeer door Rome's banvloek behoren getroffen te zijn.

Een argument, dat er voor gebezigd wordt, dat dit niet zo is, is, dat de bisschoppen een bijzondere reserve in acht willen nemen tegenover het gebruik van de politieke vrijheid. Hier werpt Rome zich als de beschermster van de vrijheid op, wat wel in flagrante strijd met haar kerkleer is, welke, als het er op aankomt, geen vrijheid van geweten gedoogt. Heel het mandement lijdt aan dubbelhartigheid, welke de Heilige Schrift zo zeer veroordeelt.

Heel de gedragswijze van de bisschoppen wordt echter enigszins verklaarbaar, als men bedenkt, dat de K.V.P. in coahtie met de Partij van de Arbeid getreden is, en wel in de jaren 1946-'52. In die jaren is de K.V.P. als de getrouwe bondgenote van de P.v.d.A. opgetreden. De K.V.P. heeft er zelfs hard aan medegewerkt, dat in deze jaren een socialist als minister-president kon fungeren, en dat de belangrijkste ministeries voor het overgrote deel in socialistische handen waren. Ja, zij heeft het mogelijk gemaakt, dat het zo sterk door de socialisten gepropageerde „Indië los van Nederland" werkelijkheid is geworden.

Hoogst verklaarbaar is het echter, dat de Partij van de Arbeid in het mandement niet zonder kleerscheuren ei afkomt. Al is ten opzichte van het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid geen bepaald verbod door de bisschoppen uitgesproken, maar bezorgdheid en verontrusting, waarbij de r.k., die lid van de Partij van de Arbeid zijn, door hen in overweging gegeven wordt persoonlijk in hun geweten na te gaan of zij de verantwoordelijkheid kunnen dragen lid van genoemde partij te zijn, toch krijgt de P.v.d.A. ook een geduchte veeg uit de pan, waar in het mandement genoegzaam te verstaan wordt gegeven, dat zij hun lidmaatschap van de P.v.d.A. in hun geweten niet kunnen verantwoorden.

De ongerustheid en bezorgdheid, waarvan de bisschoppen gewagen, hebben terdege een reden van bestaan.

De uitkomst van de zo innige verbroedering tussen de K.V.P. en de P.v.d.A. heeft noch het door de bisschoppen, noch door de K.V.P. gewenste resultaat opgeleverd. Na de jaren 1946—'52 en na de latere jaren, waarin de K.V.P. en de P.v.d.A. gezamenlijk zijn opgetrokken, zijn tal van rooms-katholieken op de candidaten van de P.v.d.A. gaan stemmen. Dit nu beogen zowel de bisschoppen als de K.V.P. in de toekomst te voorkomen. In de toekomst moet weder door alle katholieken als één man in de K.V.P. onder bisschoppelijk gezag opgetrokken worden. Vandaar, dat de bisschoppen in hun mandement, zonder bepaald kerkelijke straffen op te leggen, toch hun aandrang op de r.k. uitoefenen om zich uit de P.v.d.A. terug te trekken. In de r.k. pers is hun reeds van de kant van de K.V.P. te kennen gegeven, dat zij met open armen als werkgemeenschap door haar ontvangen zullen worden.

Er behoeft niet naar geraden of gegist te worden, wat de bisschoppen eigenlijk met hun mandement op het oog hebben. Heel het mandement wijst duidelijk uit, dat de bisschoppen de eenheid hunner onderhorigen tot stand gebracht willen zien in de K.V.P. wier eenheid vrijwel tot een kerkelijk dogma verheven is, waaraan alles ondergeschikt gemaakt wordt.

Hierbij doet het in het mandement, om geen sterker, maar mogelijk wel juister woord te gebruiken, vreemd aan, dat de bisschoppen zich zo sterk veroordelend over het. N.V.V. hebben uitgelaten, waar toch de K.A.B., de Katholieke Arbeiders Beweging, sedert de bevrijding in de beste harmonie, evenals trouwens ook het ' C.N.V., het Christelijk Nationaal Vakverbond, met het N.V.V. samenwerkt, terwijl beti-effende de radio de zaak zich al weinig anders gedraagt. Ook ten deze zijn er vele gemeenschappelijke programma's van rooms en rood, bijv. bij sportuitzendingen op de dag des Heeren, waarin van enig onderscheid tussen rooms en rood nauweHjks iets te bespeuren is — zoals ons door personen ten stelligste verzekerd is, die dit weten kunnen.

Al sedert geruime tijd zijn de bisschoppen, zeer, tot genoegen van de K.V.P., er op uit om alle r.k. weder samen te brengen in de laatsgenoemde partij. Nu, na de uitslag van de laatst gehouden verkiezingen voor de Provinciale Staten, de K.V.P. weder de grootste partij in ons land geworden is, hebben blijkbaar de bisschoppen de tijd rijp geacht om er nog een danig schepje bovenop te doen ter versterking van de eenheid der r.k., begrijpelijk om alzo de macht en het aanzien hunner kerk in ons land te vergroten. De inhoud van het mandement is dan ook te bezien als een middel, dat moet dienen om ons land te verroomsen. In brede kringen van ons volk, inzenderhield in die van de Partij van de Arbeid, heeft de inhoud vaii het mandement grote verontwaardiging en ontstemming verwekt, een verontwaardiging en ontstemming, welke verklaarbaar zijn, maar die nu tot uiting zijn gekomen, nu het de P.v.d.A. betreft, maar dikwerf niet geuit werden wanneer er alle reden voor was om ze ook te uiten, want heel het streven van Rome is toch sinds jaar en dag daarop gericht, om met alle middelen ons volk weder onder de pauselijke vlag te brengen. Daarom behoeft de inhoud van het mandement niemand te verwonderen.

Wat de uitwerking er van betreffende de r.k. leden van de Partij van de Arbeid zal zijn, valt op dit ogenblik niet te zeggen; wel, dat er niet alleen in de kringen van de Partij van de Arbeid, maar ook in veel bredere kringen een grote ontstemming heerst over de inhoud van het mandement. Liberale bladen bobben er zich in afkeurende bewoordingen over uitgelaten.

Mocht dit tengevolge hebben, dat tal van Protestanten hun lE& sheid en flauwhartigheid ten aanzien van het streven van Rome, om in ons land weder tot heerschappij te komen, eens gingen afleggen!

Onze bespreking over het mandement besluiten wij met op te merken, dat de bisschoppen zelfs met geen enkel woord opgewekt hebben, dat ons volk schuldig zal wederkeren tot Gods Woord en wet. Dit — wat toch wel een zeer geboden zaak is, achtten de bisschoppen blijkbaar niet nodig; neen, in het wezen der zaak gaat het de bisschoppen om de glorie van hun kerk. Voor die kerk en voor haar pauselijke encyclieken heeft tenslotte een ieder zich te buigen. Dat het daar om gaat, blijkt mede uit de warme aanbeveling, welke de bisschoppen aangaande de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, welke geheel in de lijn van de pauselijke encyclieken ligt, in hun mandement gegeven hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 1954

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 1954

De Banier | 8 Pagina's