Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Visserijnota

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Visserijnota

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

De Visserijnota, welke in 1954 door de Regering bij de Staten-Generaal werd ingediend, kwam eerst in het laatst der vorige week bij de Tweede Kamer in behandeling. Door vertegenwoordigers van alle fracties werd over deze Nota het woord gevoerd. Voor de fractie der S.G.P. werd dit gedaan door Ir. van Dis. Daar diens rede vrij lang is, vonden wij het beter om ditmaal van de regel om de Kamerredevoeringen in haar geheel te plaatsen, eens af te wijken, zodat de rede over twee achtereenvolgende nummers van „De Banier" zal worden verdeeld. Dit heeft het voordeel, dat dan andere artikelen niet behoeven uit te vallen wegens gebrek aan plaatsruimte. Hier volgt dan het eerste gedeelte van de rede.

Mijnheer de Voorzitter!

Het is dan zover gekomen, dat de Minister op 1 April van 't vorige jaar een Vis­ serijnota bij de Kamer heeft ingediend en dat deze Nota thans in openbare behandeling gekomen is. Naar het gevoelen van velen, die in de visserij hun bestaan hebben, heeft één en ander, waaronder ook het instellen van die Commissie-Timbergen kan gerekend worden, nogal lang geduurd. Ja, naar sommiger, juister wellicht naar aller oordeel zelfs te lang, gelijk in de dagbladen vakpers meermalen tot uiting kwam. Bij niet weinigen vatte zodoende de mening post, dat de Regering voor de

visserij

niet die belangstelling had, welke deze voor ons land zo belangrijke bedrijfstak verdient. In die mening werd men versterkt door te letten op hetgeen er sedert jaren van overheidswege voor de landbouw werd gedaan, alsook door een blik te werpen naar het buitenland. Voor wat het eerstgenoemde betreft, le­ vert een artikel in het Algemeen Handelsblad van 12 Dec. 1951 daarvan wel een zeer sprekend bewijs. In dit artikel toch werd de vraag gesteld of de visserij in vergelijking met de landbouw niet

stiefmoederlijk

behandeld wordt, ja, er werd zelfs in gewag gemaakt van een sterke discriminatie van de visserij tegenover de landbouw.

En wat het zien naar het buitenland aangaat, werd er naast België en Duitsland meermalen gewezen op Engeland, waar de Regering reeds in 1951 een complex van maatregelen voorbereidde, die onder meer inhielden, dat er uit de Overheidskas 10 millioen pond sterling beschikbaar kon gesteld worden ten behoeve van het Britse visserijbedrijf, met name ook voor de verbetering der vissersvloot. Het was met het oog op deze maatregelen der Britse Regering, dat in het orgaan „De Visserijwereld" van 12 Januari 1951, dus kort nadat de

Commissie-Timbergen

was ingesteld, verklaard werd, dat het instellen dezer Commissie niet verdoezelen kon, dat het financieringsplan voor de Nederlandse visserij wel erg lang op zich liet wachten. En voorts werd te kennen gegeven, dat het er naar uitzag, dat de Engelse visserij, die van Nederland op dit gebied een slag vóór was, hetgeen volgens dit genoemde orgaan ongetwijfeld op de positie van de Nederlandse visserij van invloed zou zijn. De door mij genoemde uitlatingen, mijnheer de Voorzitter, die met andere, ook van de zijde der ondernemers, vermeerderd zouden kunnen worden, tonen alzo overduidelijk aan, dat naar veler gevoelen de Nederlandse regering ernstig in gebreke bleef om de visserij de zo hoog nodig geoordeelde hulp te bieden. De visserij toch had

uiterst moeilijke

tijden doorgemaakt. Eerst ten gevolge van de economische crisis uit de jaren na 1930, toen de export van verse vis grotendeels verloren en die van haring met grote moeilijkheden gepaard ging. Zo somber was toen de toestand in de visserij, dat de reders in 1932 nauwelijks durfden uit te varen. De toenmalige Regering wilde toen wel credieten verstrekken, doch zij kwam daarmede naar het oordeel der ondernemers veel te laat, zodat slechts weinigen er gebruik van konden maken. Eén en ander had tot gevolg, dat de Nederlandse visserij bij het uitbreken van de oorlog vrijwel niet over gelden voor vernieuwing der schepen en over reserves van enige betekenis beschikte. Daarop volgde de oorlogstoestand, waardoor de visserij vrijwel geheel werd stilgelegd, tei"wijl de ondernemers voor een deel van hun vaartuigen beroofd werden, zodat er van de haringvloot bij de bevrijding weinig meer over was. Met veel moeite gelukte het om het in 1945 zo ver te krijgen, dat circa

70 schepen uit Duitse en Franse havens terugverkregen werden. Voor het herstellen en bedrijfsklaar maken dezer schepen heeft toen de Nederlandse regering financiële steun verleend, maar het visserijbedrijf zelf heeft daar toen ook circa 12 millioen gulden voor bijgedragen. De verbetering van de vloot, voornamelijk loggers en kotters, werd door de bedrijven geheel zelf bekostigd, hetgeen 13 millioen vergde, terwijl voor de bouw van nieuwe schepen, wat slechts op beperkte schaal kon plaats hebben, een totaal bedrag van 24.5 millioen voor rekening der bedrijven kwam. De overheid verleende na de bevrijding dus geen hulp voor het verbeteren van oude of het aanbouwen van nieuwe schepen, ook niet door middel van credietverstrekking. Geheel voor eigen rekening werden er in de jaren 1946 tot en met 1951:24 stoom-en motortrawlers, 10 motorloggers en 91 motorkotters gebouwd. Dit is voorwaar wanneer gelet wordt op de

desolate toestand,

waarin de visserij zich bij het einde van de oorlog bevond, een hele prestatie. En dat geschiedde, terwijl er in die jaren va-n overheidswege maximumprijzen voor haring en vis waren ingesteld, waardoor de inkomsten van het visserijbedrijf gedrukt werden; terwijl de vangsten per tijdseenheid van verse zeevis daalden; de prijzen der materialen zoals kolen, olie, net-en touwwerk en staaldraad voortdurend stegen en de prijzen van de vis daalden. Al deze nadelige factoren in aanmerking nemend, is het nog meer te verwonderen, dat de ondeKiemers in staat geweest zijn om zovele millioenen door interne financiering — het rapport van de Commissie-Timbergen, waarvoor wij onze waardering wensen uit te spreken al kunnen wij het niet in alles onderschrijven, maakt melding van 37 millioen gulden — ia het herstel van teruggevoerde, het verbeteren van verouderde en het aanbouwen van nieuwe schepen te investeren. En nog steeds worden er 1

met eigen middelen,

zonder steun der overheid, schepen aangebouwd en wordt er tot aanbouw besloten, gelijk blijkt uit berichten in de vakpers. Zelfs Vlaardingen, dat in vergehjking met wat Katwijk en Scheveniagen op het gebied van nieuwbouw te zien gaven, de indruk wekte alsof het geheel op de achtergrond zou geraken, gaf na verloop van 30 jaren een verrassing te zien door opdracht te geven tot de bouw van drie modern ingerichte schepen en dat nog wel, zoals mij uit betrouwbare bron werd medegedeeld, door een rederij, die bestuurd wordt door personen, die respectievelijk 30 en 15 jaar geleden de sedert jaren uitgeoefende visserij opgaven om slechts het exportbedrijf voort te zetten. Dit bewijst wel, mijnheer de Voorzitter, dat er ook zonder overheidshulp, nog wel het één en ander door de visserij op touw gezet kan worden, al stemmen wij toe, dat het niet juist zou zijn om de gehele visserij ten deze over één kam te scheren. Er zijn ongetwijfeld ook ondernemers, die niet in staat zijn him vaartuigen te vervangen door andere, die aan de eisen, ook wat de accomodatie voor de bemanning betreft, voldoen. Dit is mede veroorzaakt door de buitensporig

hoge belastingen,

die de ondernemers hebben moeten opbrengen en die het hun onmogelijk maakten om te investeren. Was de belastingschroef voor de bedrijven niet zo sterk aangedraaid, dan zouden vele o-ndememers er voor wat de vernieuwing van hun vaartuigen betreft, ongetwijfeld veel gunstiger hebben voorgestaan. Ook de

devaluatie,

die in 1944 plaats vond, heeft er sterk toe bijgedragen, dat het aanschaffen van nieuwe schepen uitermate bemoeilijkt werd, daar de kosten voor nieuwbouw alleen door deze Regeringsmaatregel met ongeveer 40% werden opgedreven. De bouwkosten van nieuwe schepen bedragen mede hierdoor thans wel ruim vier maal zoveel als in 1939. Deze beide factoren: de schreeuwend hoge belastingen en de muntontwaarding hebben het de ondernemers in de visserij wel uiterst moeilijk, ja voor meerderen hunner geheel onmogehjk gemaakt om hun vaartuigen te vernieuwen. Nóch in de Visserijnota zelf nóch in Bijlage I, waarin bij punt 7 enkele opmerkingen over de achteruitgang van de vissersvloot worden gemaakt, worden over deze twee factoren een woord gerept. De Minister zal zich hierbij er wellicht op beroepen, dat deze beide factoren niet het Visserijbeleid alleen raken, doch dat hierbij het Regeringsbeleid in het geding is, maar dit doet niets af van het feit, dat zij voor de ondernemers in het visserijbedrijf

zeer funest

gewerkt hebben doordat de vernieuwing der schepen er zeer door bemoeilijkt, ja, op enkele uitzonderingen na, er vrijwel onmogelijk door gemaakt werd.

Thans heeft de Minister dan in zijn Nota aangekondigd, dat hij bereid is een aantal der afgeroomde millioenen langs de weg van credietverlening naar de visserijbedrijven terug te voeren binnen het kader van een tienjarig Vlootplan. Volgens dit plan zullen er nieuw gebouwd worden 10 trawlers voor in totaal 12y2 millioen; 40 loggers voor in totaal 20 millioen; 20 kotters voor in totaal 4 millioen. Voorts 40 kleine kot., ters voor in totaal 5.4 millioen ten be hoeve van de IJsselmeervissers, die op de Noordzee een nieuw bestaan willen vinden en tenslotte nog 100 aan te schaffen tweedehands vaartuigen ten behoeve van de garnalen-en kleine kustvissers tot een totaal van 2 millioen gulden. Alles bij elkaar komt dit tienjarenplan dus neer op een nieuw te investeren bedrag van 43.9 millioen, waarvan de bedrijven uit eigen middelen 9.6 mülioen moeten bijdragen en 16.8 millioen door middel van normale bankcredieten. Via de Herstelbank levert de Staat van die 43.9 millioen alzo 17.5 millioen, niet in de vorm van subsidie, maar in die van

faciliteitscredieten,

waarbij rente en aflossing afhankehjk worden gesteld van de bedrijfsuitkomsten en kwijtschelding van de verplichting tot het betalen van rente en aflossing volgens de Nota slechts zal kunnen plaats vinden, wanneer de onvoldoende financiële resultaten van het betrokken bedrijf gepaard gaan met overeenkomstige onvoldoende resultaten van de gehele bedrijfstak.

Over het algemeen genomen, mijnheer de Voorzitter, hebben wij de indruk gekregen, dat dit Vlootplan door de ondernemers met voldoening is ontvangen al hebben zij ten aanzien van enkele punten, waarop ik straks wens in te gaan, bedenkingen. Door hen wordt alzo geen uitbreiding, zoals door de heer Koster, voorzitter van de vakgroep Groothandel in Vis, kortgeleden zeer sterk bepleit is, waarbij door hem het Vlootplan der Regering nu reeds als verouderd wordt verklaard, maar sanering of vernieuwing van de vissersvloot voorgestaan.

Hoe de ondernemers individueel tegenover dit

afzetmogelijkheden.

tienjarig Vlootplan staan, zal bij de uitvoering nader moeten blijken. Zeker is, dat men in de kringen der ondernemers sedert jaren van oordeel is, en onzes inziens geheel terecht, dat het vraagstuk der vlootsanering ten nauwste samenhangt met het vraagstuk van de afzet, zowel die in het eigen land als die in het buitenland. In het nummer van 12 Januari 1951 van het vakblad „De Visserijwereld" werd zelfs verklaard, dat de sanering en vernieuwing der vloot naar het oordeel der ondernemers niet het gewenste effect zal hebben zolang het afzetprobleem niet is opgelost. Dit oordeel, mijnheer de Voorzitter, blijkt nog steeds door de reders en particuliere schippers te worden gedeeld. Dit komt overduidelijk tot uiting in de jubileumuitgave van de „Redersvereniging voor de Nederlandse Haringvisserij", waarin het standpunt van de Stichting van de Nederlandse Visserij over de Visserijnota wordt vertolkt. Het bestuur dezer Stichting, waarin alle takken van visserij zijn samen gebracht, hoewel het in de Visserijnota een bijdrage ziet in de richting van een positief visserijbeleid en zijn voldoening uit over de bereidheid der overheid om het bedrijf tegemoet te komen, wijst daarbij toch ook met alle nadruk op het grote belang van de

In de Visserijnota zijn hierover, zoals van onderscheidene zijden, ook in het Voorlopig Verslag, is opgemerkt, slechts enkele korte opmerkingen gemaakt. In de Memorie van Antwoord is de Minister op deze belangrijke kwestie echter in den brede ingegaan. Behalve de afzet in het binnenland, waaraan nog heel wat te doen valt, is daarbij ook de export ter sprake gebracht. Die is inderdaad van groot gewicht en verdient de volle aandacht, hetgeen wel in het bijzonder geldt voor de export van verse haring, die in de laatste jaren sterk is terug-*•; , •dopen.

Met op te merken, gelijk de Minister in zijn Memorie van Antwoord doet, dat •het feit, dat resultaten van onze exporteurs niet altijd bevredigend zijn, mede een gevolg is van de omstandigheid, dat de ons omringende landen eveneens over een visserijvloot beschikken, welke er naar streeft om zoveel mogelijk in de behoeften van het eigen land te voorzien, is de sterke exportvermindering van

verse haring

niet verklaard^JDit is in te zien als we een blik slaan naar Zweden en Denemarken. Zo heeft Zweden een grotere aanvoer van verse haring dan Nederland, ongeveer 1^/4 maal zo groot, maar het exporteert 4 maal zoveel van deze haring als ons land. Denemarken, dat vrijwel een gelijke aanvoer van verse haring heeft als Nederland, exporteert 3 maal zoveel van dit product als wij. Hieruit blijkt overduidelijk, dat Zweden en Denemarken gedurende de laatste jaren ons land van de markten, voornamelijk in Oost-Europa, die vóór de oorlog belangrijke afnemers van ons waren, verdrongen hebben.

Gaarne zouden wij van de Minister ver­ nemen wat van deze exportvermindering de oorzaak is? Speelt hierbij de prijs een rol of de kwaliteit dan wel deze beide factoren? Sprekend over de

kwaliteit

van de vis, mijnheer de Voorzitter, blijkt uit de Memorie van Antwoord, dat deze de volle aandacht van de Minister heeft. De kwaliteit speelt bij de afzet inderdaad een zeer belangrijke rol. Dit is reeds in het verleden, in de vorige eeuw, genoegzaam gebleken. Toen toch na de opheffing van de Visserijwet in 1857, de verantwoordelijkheid voor kwalitiet en maathoudend fust, welke tot voor die door de overheid gedragen werd, op de exporteur overging, werd de goede naam van het Nederlandse product ten zeerste geschaad, zo zelfs, dat kort daarop Nederland wat de prijs betreft, zijn eerste plaats moest inruimen voor het Schotse product. Dit kwam doordat er naast de bonafide, ook minder bonafide exporteurs waren, die meenden voortaan met kwaliteit en fust naar believen te kunnen handelen. Bovendien verloren wij in Noord-Duitsland terrein doordat de productie der Duitsers steeg.

Dat de gevolgen van de Schotse en Duitse concurrentie zelfs tot op heden minder ernstig gebleven zijn dan algemeen verwacht werd, vindt in geen geringe mate zijn oorzaak in de taktiek der

Nederlandse handelaren,

waarbij niet zoals bij de Duitsers en Schotten het geval was, het merk van de aflader domineerde, maar dat van aflader en afnemer samen of van de afnemer alleen. Er werd dus terdege rekening gehouden met de bijzondere smaken en wensen der afnemers. Zelfs de briefhoofden moesten daartoe mede dienst doen. Zodoende waren de Nederlandse exporteurs in staat om in de afslag voor ladingen, die aan hun hoge eisen voldeden, een zodanige prijs te betalen, dat het Nederlandse visserijbedrijf, globaal genomen, een bloeitijdperk beleefde, terwijl de Duitse rederijen ondanks premies, subsidies en beschermende rechten kwijnden. Destijds hielden de

bemanningen

der vissersvaartuigen, wier loon uit een zeker percentage van de opbrengst bestond, dan ook terdege rekening met de wensen en opmerkingen der handelaren. Werd bij aankomst een lading geïnspecteerd, dan had de schipper evenveel respect voor de op-en aanmerkingen van de handelaar als voor die van zijn patroon. Zonder overdrijving kan dan ook gezegd worden, dat het de handelaren zijn geweest, die de bemanningen van onze vissersvloot hebben opgeleid tot de beste

haring-„makers"

van Europa. De Schotten en Duitsers kunnen wel haring vangen en kaken en steuren, maar haring „maken", zoals dat met een vakterm genoemd wordt, hetzij gekaakt of gesteurd, kunnen alleen de Nederlanders, wat door de Duitse importeurs zelf erkend wordt.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1955

De Banier | 8 Pagina's

De Visserijnota

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1955

De Banier | 8 Pagina's