Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ware blijdschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ware blijdschap

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want hij reisde zijn weg met MijdscJiap. Handelingen 8 : 39

Een moorman, een machtig heer van Candacé, de koningin der Moren, was gekomen om aan te bidden te Jeruzalem. Deze moorman was een man van aanzien, ja iemand van groot vermogen; hij behoorde tot de eersten des lands. En toch was hij niet gelukkig. Al zijn rijkdom, al zijn praal, al zijn macht, al zijn aanzien en zijn titels konden hem niet bevredigen, noch bekoren. Hij gevoelde zich ongelukkig. De ronde wereld kon het driekante hart niet vervullen. En vooral na het horen en lezen van de ene God van hemel en aarde, gevoelde hij, dat hij iets, neen, dat hij alles miste.

Hoe was hij zijn gemis aan de weet gekomen?

Zeer waarschijnlijk hadden handeldrijvende Joden in het donkere Ethiopië, het land van' de kamerling, de Septuagmta, d.i. het Oude Testament, vertaald uit het Hebreeuws in het Grieks, gebracht. De Heere had het Woord Gods laten brengen tot 'de kamerling, en de kamerling had het mogen lezen en de Heere had dat lezen gezegend. Hij was, middellijk door het le^^ van dat Woord, een ongelukkig m& s geworden. Hij had veel en hij miste alles. Was hij eerst rijk en verrijkt en had hij geens dings gebrek, nu kreeg hij het te beleven, dat hij was jammerlijk, ellendig, arm, blind en naakt. Een rijke kamerling, een arme zondaar.

Dat laat de mens niet ledig. Wie waarlijk van God ontdekt wordt aan de breuk tussen God en zijn ziel, wordt door God aan God verbonden en gaat hongeren en dorsten naar de gemeenschap met God. Wie onbekeerd mag worden in de waarachtige beleving, zegt niet: „Ik kan mij niet bekeren", maar zulk een ziel gaat alles proberen om bekeerd te worden.

Het is waar, de mens kan zichzelf niet bekeren, maar dat moet geleerd. Een voorrecht, als hij werkzaam mag worden onder de wet en hij zichzelf gaat vvrüigen onder de wet in duizend en meer bochten om het bij God in orde te krijgen, en hij al werkende, worstelende en biddende zo achteruit mag gaan, dat hij het mag beleven, dat het van zijn zijde onmogelijk wordt om ooit tot God bekeerd te komen. Ja, dan wordt het beleefd: Heere, als ik ooit bekeerd zal worden, dan moet Gij het doen, want van mijn zijde, en dat is mijn schuld, is het eeuwig onmogelijk.

De kamerling is God kwijt, en als een God missend mens gaat hij naar Jeruzalem om de ware God aan te bidden. Maar wat komt hij te Jeruzalem teleurgesteld uit. Hij vindt daar veel, wat hij daar niet verwachtte, en wat hij zocht, vond hij daar niet. Armer dan ooit keert hij uit Jeruzalem terug. Zonder wereld, zonder godsdienst!

Neen, niet dat de godsdienst op zichzelf verkeerd is, verre vandaar, integendeel, maar toch een voorrecht, als de mens ook uit de godsdienst wordt gezet als een beweegoffertje, waarmede hij wil trachten zichzelf bij de Heere verdienstelijk te maken.

Hoevelen zijn er omgekeerd van de zonde tot de deugd, van de kroeg tot de kerk, van de ongerechtigheid tot de eigengerechtigheid, en zijii vastgelopen met hun zielescheepje op de zandbanken van de levensverbetering, om aldaar nog voor eeuwig schipbreuk te lijden.

Wij moeten de middelen gebruiken, maar wat liggen wij er allen voor bloot om het van die middelen te verwachten. Och, wat menen we vaak in het naarstig gebruik van de middelen een Gode aangename gestalte de Heere te kunnen aanbieden. Het gebruik van de middelen is goed, maar de gestalte, die wij onszelf dan geven, is verkeerd. En welk een voorrecht, als de Heere ons ook in de godsdienst bewaart voor de verheffing in eigengerechtigheid, en wij ook daar een missend mens mogen blijven. Onbekeerd in de wereld is erg, maar bekeerd in de godsdienst is nog erger. Dan kunt ge vaak veel gemakkelijker spreken met een vlak onbekeerd mens in de wereld, dan met een vermeend bekeerd mens in de godsdienst.

Ook Jezus had veel meer last van de „bekeerde" godsdienst dan van de onbekeerde wereld. Zo is het nu nog!

Maar de kamerling bleef arm en werd al armer. Hij hield niets meer over dan alleen het Woord. Wederkerend uit Jeruzalem, onbekeerd in de waarneming van zichzelf, zit hij op zijn wagen en leest uit de rol van Jesaja. Hij leest: „Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor die, die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen; en wie zal Zijn geslacht verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen".

De kamerling verstaat dit niet. Hij heeft een uitlegger nodig. En God zorgt daarvoor. Hij zendt Filippus, die hem, beginnende van die Schriften, Jezus verkondigt.

Hier zien wij het wederom: Niets is voor een ziel meer verborgen dan de Persoon en het werk van de Heere Jezus. Daarvoor moet plaats gemaakt worden, en dan moet de Heere het Zelf nog bekend maken ook. Wat ligt de mens in alles diep en steil afhankelijk van de vrije bediening des Geestes.

De kamerling was aan het einde. Hij wist het niet meer. Zo brengt de Heere, na korter of langer tijd, al de Zijnen aan het einde, aan het einde met al hun werkzaamheden. En waar geen weg meer is, wordt de Weg door de Heilige Geest ontdekt. Uitgewerkt en uitgebeden, ja uitgeslagen uit alle phchten, is het Gods tijd om de weg ter verlossing te openbaren in Hem, Die is de Weg, de Waarheid en het Leven.

Beginnende van diezelfde Schrift, verkondigt Füippus hem Jezus. Filippus mag aan deze arme kamerling, voor wie het onmogelijk geworden is zalig te worden, de weg der verlossing rijkelijk prediken. En de Geest komt er in mede. De Geest zegent die prediking. En wat de kamerling nog nimmer gezien had, mag hij nu aanschouwen, namelijk de weg tot de verlossing in het offer en het bloed van de vernederde Borg en Middelaar. Nu het voor hem niet meer kan, ontsluit God de weg waar voor de kamerling geen weg meer was.

„De Heere doodt en maakt levend. Hij doet ter helle nederdalen en weder opkomen".

Welk een ruimte mag de kamerling zien in dat algenoegzame offer van de Heere Jezus. Hij kan het niet op. Het is vol. Ja, daar is het:

Hier wordt de rust geschonken. 'Hier 'r vette vfn Uw hui' gesmaakt; Een volle beek van wellust maakt Hier elk in liefde dronken.

Hij ligt daar in de zalige geloofsbetrekking op, ja geloofsvereniging met de Heere Jezus, kostelijk geopenbaard aan zijn arme ziel, en in het geschonken toevluchtnemend geloof mag hij eten en drinken uit de volheid van die gezegende Bloedfontein.

Hij wordt gedoopt, van ganser harte gelovende, dat Jezus Christus is de Zoon van God. En in die doop wordt de belofte van de vergeving der zonden in het bloed van de Heere Jezus kostelijk verzegeld en mag ook de kamerling daarin de kracht van die belofte rijkelijk ervaren.

En zie, komend uit het water, heeft de Geest Filippus weggenomen, „en de kamerling zag hem niet meer, want hij reisde zijn weg met bhjdschap".

Aanbiddelijke wijsheid Godes. Wij liggen zo bloot voor het bedrijven van afgoderij, vooral ook met een predikant, onder wiens prediking wij een bijzondere zegen ontvingen.

En dat is zo gevaarlijk voor beiden, zowel voor de kamerling als voor Filippus. En de Heere, jaloers op Zijn eer, maar tevens het goede voor de Zijnen zoekende, neemt Füippus weg.

En de kamerling reisde met blijdschap, zonder Filippus, met de Heere. Of het zo gebleven is? Als hij nog een poosje heeft mogen leven, zeer zeker neen; want de dagen der duisternis zullen vele zijn. Maar wees blijde met de blijden! Hier was het vol, en vol is vol! De ware blijdschap ligt niet in ons, maar wordt alleen genoten door ons als we de zaligheid mogen zoeken buiten ons in het offer van het geslachte Lam, en als wij, in de bediening des Geestes, uit Zijn volheid genade voor genade ontvangen mogen.

Niets uit ons, maar 't al in Hem, Zo alleen naar Jeruzalem!

Rotterdam. Ds. H. VISSER

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1955

De Banier | 8 Pagina's

De ware blijdschap

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1955

De Banier | 8 Pagina's