Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde partij

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

HAAR PROGRAM (No. 128)

Artikel 10

Men bevindt, dat de mensen bij het kiezen van een beroep, betrekking of ambacht, zelfs bij dat van een ambt, hetzij voor zichzelf, hetzij voor hun kinderen, meestal met zichzelf of hun medemensen, en lang niet altijd, de grote massa in aanmerking nemende, maar zelden, met God te rade gaat. In den regel zoekt men deze zelf maar uit, waarbij het dan bij velen de hoofdzaak is, of het een goed lonende betrekking of ambt is, dat men gaat aanvaarden. Dat men bij het vervullen er van Gods zegen, goedkeuring en gunst bovenal van nqde heeft, dat komt menigeen daarbij zelfs in het geheel niet in de gedachte. Men leeft daarbij maar al te zeer in de waan, dat men zijn leven en gezondheid in eigen hand heeft, en dat, als men enige betrekking of ambt in gezondheid aanvaardt, men dit al de dagen zijns levens ook wel in gezondheid zal vervullen. Ach, hoe vaak is in onze dagen het verstandelijk besef, om nu maar van het kinderlijk geloof niet eens te sperken, geheel zoek, dat men zowel bij het kiezen als bij het vervullen van enig beroep de Heere van node heeft, zonder Wie men toch niets kan doen, zich zelfs niet roeren of bewegen kan. En hoe weinig komt bij het kiezen en vervullen er van de eer Gods ook al in aanmerking; het wordt door velen van veel meer gewicht geacht, dat de betrekking of het ambt, dat zij hebben, hun bevalt, dan dat zij daarin Gode welgevallig zijn; of dat zij daarin zelf geëerd en goed betaald worden, dan dat zij daarin van de Heere geëerd en beloond worden.

Dat treffen wij op allerlei gebied en op allerlei wijze onder de mensen aan. Het is zelfs voorgekomen, en het zal allicht nog wel voorkomen, dat ouders, als hun zoontje nog in de wieg lag, hun kind voor predikant bestemden, tegen elkander zeggende; „Hij moet predikant worden", zonder dat één der ouders, als Hanna weleer Samuel, van de Heere had afgesmeekt en hem aan de Heere tot Zijn dienst had opgedragen. En ook hoevele jonge lieden zijn al ter schole gegaan, hebben de universiteit bezocht, zonder dat enige heilige roeping tot het predikantschap in hen was, die slechts om de één of andere uitwendige reden 't predikantsambt begeerden, het alzo aanvaardden en het ook alzo bekleed hebben, dat van hen het droeve getuigenis afgelegd moet worden, dat zij dit ambt naar hun eigen inzicht en naar hun eigen welgevallen hebben waargenomen, daarbij hun eigen eer en die der mensen, en niet die van God zoekende. Dit is wel heel droevig en loopt op efen eeuwige ondergang en verderf van degenen, die aldus predikant zijn, uit.

En ook al geldt dit wel in heel bijzondere mate voor predikanten, het geldt voor een ieder, die niet naar Gods gebod tot Gods eer leeft, en zijn beroep, betrekking of ambt tot eigen eer en voordeel waarneemt, niet naar Gods gebod en tot Zijn eer. Dit raakt ook al degenen, die onderwijs geven; ook zij nemen een belangrijke en tevens hoogst verantwoordelijke positie in de maatschappij in, vooral wanneer zij Gods Woord hebben te openen, te bespreken en bij hun onder- •wijs hebben te behandelen.

Dat hebben de ouders, die hun kinderen opgeleid wensen te zien om als leraar of onderwijzer te fungeren in scholen en instituten, waarin in Gods Woord onderwijs wordt gegeven, wel terdege te bedenken, en de leraars en onderwijzers zelf voorzeker al niet minder. Want hoe brengt het ook al een zware verantwoordehjkheid mede, cm de jeugd in Gods Woord te onderwijzen. Deze zware verantwoordelijkheid mag hen wel dermate drukken, dat zij daarbij dag aan dag wijsheid, licht en ondersteuning aan de troon der genade zoeken. Want welk mens — al leven velen maar al te vaak in de veronderstelling, dat zij daartoe wel bekwaam zijn — is daartoe uit en van zichzelf bekwaam?

En het onderwijs in Gods Woord behoort toch op elke school, waar uit de Bijbel onderwezen wordt, wel een vooroame plaats in te nemen, als het er om gaat zelfs de eerste plaats. Hoe zeer dreigt hierbij het gevaar, dat, als men dagelijks in Gods Woord heeft te onderwijzen, dit een zaak van sleur en gewoonte wordt, of ook dat men zich inbeeldt, om dat men zulks al enige tijd gedaan heeft, dat men dit daarom nu wel kan doen. En ook al is het betrouwen op eigen kennis van de Bijbel, op zijn eigen belijdenis, op zijn christelijke opvoeding of naam, maar al te vaak oorzaak, dat men denkt Goddelijk onderwijs bij het geven van onderwijs niet van node te hebben. Terwijl toch om een goede leraar of onderwijzer te zijn, om een weigeleerde, verstandige, godvrezende leermeester te zijn, zoals onze Gereformeerde voorouders dat uitdrukten en waarop zij zo gesteld waren en wat zij voor het welzijn van de jeugd en van het land zo noodzakelijk achtten, onontbeerlijk is, dat zij van God geleerd zijn. Dit wordt in onze dagen niet alleen veel te veel over het hoofd gezien, maar in menige kring van leraren en onderwijzers zelfs geloochend. En toch hoe zeer gewenst en wat een voorrecht is het voor de onderwijzers zelf en voor de jeugd, welke aan hun opvoeding en onderwijs toebetrouwd is, indien de onderwijzers welgeleerd, dat is in de eerste en voornaamste plaats wel van God geleerd en godvrezende zijn. In de levende vreze Gods verkerende, zullen zij wakende en biddende zijo, dagelijks Gods aangezicht in geest en waarheid zoeken, en dat voor zichzelf en de hun toebetrouwde jeugd. Dan zal Qiet alleen op de school, doch vóór en na de school him zorg over de kinderen, die zij te onderwijzen en op te voeden hebben, gaan.

Dan zullen de eeuwige belangen der kinderen — wat voor elk mens nog immer het allervoomaamste is — daarbij stellig op de voorgrond treden, maar ook hun tijdelijke belangen niet verwaarloosd worden. Want de godzaligheid heeft zowel de beloften van het toekomende als van het tijdelijke léven in zich. De vreze Gods — al wordt het in onkrmde en vijandschap wel eens zo voorgesteld — kweekt geen zorgeloze, onverschillige en luie mensen, en ook al geen plichtverzakende en liefdeloze mensen. Zij zaait geen haat en nijd in de harten der mensen, maar kweekt de liefde tot God en tot de naasten aan. In één woord: een welgeleerde, verstandige en godvrezende leermeester heeft daar zelf alleen de baten niet van, maar is ook tot zegen voor de jeugd, voor zijn omgeving, ja, vooi heel zijn volk. Daarvoor behoeft geen nader bewijs aangebracht te worden; de historie van ons eigen land heeft dat wel heel overtuigend uitgewezen.

Het ondervidjssysteem toch, waarbij op de voorgrond gesteld werd, dat er naar gestaan behoorde te worden om de jeugd in de kennis en vreze Gods te onderwijzen en op te voeden, heeft een ongemene vastheid aan het bestuur van de staat gegeven. Daarin werd de jeugd voorgehouden, dat zij van Godswege verplicht was eerbied en gehoorzaamheid te betonen aan de machten, welke boven haar gesteld waren, alsook dat de overheid naar Gods ordinantie zich vaderlijk jegens haar onderdanen te gedragen had, en gelijk een vader voor zijn kinderen het goede had te zoeken. Dit bevorderde en maakte, dat een sterke zedelijke band tussen overheid en onderdaan werd gelegd en in stand gehouden. Neen, niet de geest van opstand en revolutie werd de 'kinderen er in bijgebracht, niet die heilloze geest van latere tijden, waarin men geen God en geen meester erkende, geen eerbied jegens overheid of ouders nodig achtte. Het onderwijs naar de regel, welke onze Gereformeerde voorouders daarvoor gesteld hadden, bevorderde tevens de betrachting van hulpvaardigheid en betoning van liefde van de ene burger jegens de andere, en de beoefening van milddadigheid jegens de behoeftigen, de invaliden, de ouden van dagen, de weduwen en de wezen, die in hun maatschappelijk bestaan hulp en onderstand van node hadden, welke milddadigheid in de oude Republiek der Zeven Provinciën ook rijkelijk betoond is. Daarin werd niet het heilloze van een latere tijd geleraard, namelijk niet de klassestrijd, welke de ene klasse tegen de andere op leven en dood had aan te binden; niet aangeprezen die verderfelijke vrijheidsbegrippen, die er krachtig aan medegewerkt hebben, dat, gelijk ten onzent tijdens de Franse revolutie, niet de voorgestelde en beloofde vrijheid, maar gruwzame dwingelandij kwam; niet voorgestaan de moraal-en rechtsbegrippen, welke, in en uit ongeloof geboren, onder meer een mens het recht toekennen, zo het huwelijk met de huidige echtgenoot hem niet meer zint, dit te verbreken en een andere echtgenoot te zoeken, waarin, om kort te gaan, de zonde als zonde niet wordt erkend en Gods geboden als richtsnoer voor het leven, voor het recht en de zeden van mens en volk, hebben afgedaan.

Is het schoolsysteem, dat in de oude Republiek gold, het volk in het maatschappelijke en burgerlijke ten zegen geweest, het was dit stellig niet minder in hel geestelijke. In dat onderwijs, dat naar den Woorde Gods was, werd stelhg, zelfs al was het maar uitwendig, een zeker beslag gelegd op de leerlingen, en dit niet alleen ten tijde van hun jeugd, maar ook voor heel hun leven; daarin werd nog een zekere dijk en dam gelegd tegen uitbrekende zonden. En dit niet alleen. Daarin werd de leerlingen de rechte koers gewezen, waarin zij in hun jonge jaren en verdere leven hadden te gaan; daarin werd hun de weg aangewezen, welke hun, zo zij hem betraden, tot tijdelijk gewin en tot eeuwige zaligheid zou strekken, en werden zij gewaarschuwd voor de weg, waarop ziel en lichaam schade lijden, en weïïce ten ondergang, naar de buitenste duisternis voert.

Zo waren dan die scholen instituten, waar licht van uitstraalde, dat de mens voert naar de bron van alle Hcht, naar God Zelf; waar weldadigheid van uitging, welke hem de strikken des doods en der zonde doet ontvlieden, hem het leven heüigt en hem zijn voeten doet richten naar de stad van eeuwige vrede en vreugde. In die scholen toch heeft de Heere zo met Zijn Woord en Geest wülen werken, dat er talrijken in den lande gevonden werden, waarin de vreze des Heeren gevonden werd. Uit die scholen waarin onderwijzing, raad, ontdekking en vertroosting in geestelijke zaken gegeven werd, zijn stromen des levens gegaan, waarvan de heilzame invloed, welke zij op ons volk hebben gehad, niet onderschat mag worden.

Welk een weemoed en droefheid dient het hart te bevangen, als men gedenkt wat er op schoolgebied eens was en wat er thans is. Hoe groeit een zeer groot deel van ons volk thans zonder enig onderwijs in Gods Woord op! Hoe ook zijn er vele scholen met de Bijbel, waarin de leer van de Bijbel niet tot haar recht komt, dewijl menselijk inzicht daar boven de eenvoudigheid van Gods Woord gesteld wordt! Is het dan ook te verwonderen, dat er onder ons volk zulk een schrikkelijke onwetendheid betreffende Gods Woord, zulk een jammerlijk gebrek aan Bijbelse kennis wordt aangetroffen? Behoeft het bevreemding te wekken, dat bij een een paar jaar geleden ingesteld onderzoek gebleken is, dat een groot deel onder hen de betekenis van de Christelijke feestdagen niet eens wist, niet eens wist wat er op de Paasdag, op de Pinksterdag nu eigenlijk herdacht wordt? Hoe werkt ook het huidige schoolsysteem daaraan mede, dat de ontkerstening on-der ons volk hand over hand bij het jaar nog toeneemt, en dat het geestelijke verval onder ons volk op zulk een schrikbarende wijze toeneemt!

Nu wordt er wel tegen het onderwijssysteem onzer vaderen ingebracht, dat, indien het onderwijs en de opvoeding in de kennis en vreze Gods bij het geven van onderwijs op de voorgrond gesteld wordt, dit tot schade van het onderwijs in de gewone zaken des levens strekt, ja zelfs is meermalen beweerd, dat de wetenschap daarbij het loodje moet leggen. Doch de historie van ons eigen land logenstraft dit volkomen. In de tijd, waarin het oude schoolsysteem in volle eer en werking was, hebben in ons land de wetenschap en de kunsten, handel en nijverheid, op een ongewone wijze gebloeid; zó zelfs, dat dit tot ver in het buitenland de aandacht getrokken en hooggaande bewondering verwekt heeft.

Men denke maar hoe professor Voetius om zijn geleerdheid wijd en zijd vermaard was, en hoe Anna Maria Schuurman destijds als een wonder van geleerdheid geëerd werd.

Van zulke kant dan ook bezien, valt het schoolsysteem, waarbij gezocht werd naar welgeleerde, verstandige en godvre-25ende leermeesters, aan te prijzen. Het is dan ook alleszins navolgenswaardig.

En nu spreekt het wel vanzelf, dat leraars en onderwijzers, om hun werk goed in de school te verrichten, een opleiding van node hebben. Zij dienen bekwaam te zijn om onderwijs te geven.

En gelijk het voor een kind niet om het even is hoe het gebakerd wordt, zo ook is het voor de onderwijzers niet hoe zij opgeleid worden voor hun toekomstige taak. Daarvoor zijn opleidingsscholen van node. En daarvoor deugt niet elke opleidingsschool. Daar zijn opleidingsscholen te over, waarvan helaas getuigd moet worden, dat de toekomstige ondervwijzers daarin niet opgeleid worden in de geest, waarnaar onze Gereformeerde voorouders het onderwijs overeenkomstig Gods Woord ingericht wensten te hebben. Dit is wel zeer te betreuren, dewijl een goede opleidingsschool voor de toekomstige onderwijzers, en niet alleen voor hen, maar ook voor de scholieren, die zij straks hebben te onderwijzen, van zo eminent belang is, ja, wij zelfs naar waarheid kunnen stellen, dat hier een zaak van groot belang in het geding is, waarover wij voornemens zijn in een volgend artikel te handelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1955

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1955

De Banier | 8 Pagina's