Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een en ander over de kieswet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een en ander over de kieswet

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen op 2 Maart 1951 door de toenmalige minister vvan Binnenlandse Zaken aan de Staten-Generaal een wetsontwerp tot algehele herziening der kieswet werd aangeboden, was de kieswet sedert haar totstandkoming in het jaar 1896 reeds 22 maal gewijzigd. Onder die wijzigingen waren er van weinig ingrijpende aard, doch ook van diep ingrijpend karakter. Dit 'laatste is gemakkelijk in te zien, als men bedenkt, dat er bij de grondwetsherziening van 1917 door de invoering van het algemeen evenredig kiesrecht belangrijke veranderingen plaats vonden.

Was het land vóór die tijd in verschillende districten verdeeld, nadien was het hele land als het ware één groot district, wel verdeeld in 18 kieskringen, maar zo, dat men niet meer, om tot lid der Tweede Kamer verkozen te worden, in één district een bepaald aantal stemmen moest verworven hebben. Alle stemmen in de 18 kieskringen op de lijst ener partij uitgebracht, werden bij elkaar geteld en kwamen dus die lijst ten goede. Zo is het na 1917 gebleven en zo is het nog. Na 1917 zijn daarop nog onderscheidene wijzigingen in de kieswet aangebracht. Zo werd bij de wijziging van 1919 op voorstel der vrijzinnig-democraten het woord „mannelijke" vóór het woord kiezers geschrapt, zodat daardoor het actieve vrouwenkiesrecht was ingevoerd, waartoe bij de grondwetsherziening van 1917 reeds de mogelijkheid was geopend. Een andere wijziging vond plaats in 1921. Hierbij werd het percentage van de kiesdeler, waar beneden geen zetel werd toegekend, van 50 % tot 75 % verhoogd. Hierbij zij meteen vermeld, dat dit percentage in 1935 zelft tot 100% verhoogd werd.

Het is duidelijk waarom dit gedaan werd, namelijk om het aantal kleine partijen, die bij lange na niet de kiesdeler kunnen behalen, zoveel mogelijk tegen te gaan.

In 1922 werd de kieswet weer gewijzigd. Het betrof nu het stemmen in een andere gemeente. Bovendien werd toen het algemeen vrouwenkiesrecht, dat reeds in 1919 — zoals hierboven opgemerkt — bij de wet ingevoerd was, in de grondwet opgenomen. Daarentegen werd de bepaling inzake de stemdwang, welke in 1917 in de grondwet opgenomen was, in 1922 daaruit weer verwijderd. In de kieswet bleef deze dwang echter gehandhaafd, en hoewel er meermalen pogingen zijn gedaan om de stemdwang uit" de kieswet te lichten, geliikte dit nooit, daar de rooms-^katholieken, de socialisten, de vrijzinnig-democraten en de liberalen die dwang tot elke prijs wilden behouden. In 1922 hadden er ook ten aanzien van de Eerste Kamer enige grondwetswijzigingen plaats. Ook deze Kamer zou voortaan op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging gekozen worden, terwijl de zittingsduur l^rer leden van 9 op 6 jaar werd gebrac|it en de helft om de 3 jaar zou aftreden.

Deze grondwetswijzigingen vonden haar uitwerking in de kieswetsvdjziging van 1923. Bij de wijziging van 1928 werd voorts het stemmen bij volmacht in de kieswet gebracht.

In 1933 had er een belangrijke kieswetsvdjziging plaats. Een wijziging, die de doodsteek had kuimen zijn voor de S.G.P., indien de Anti-Revolutionnaire minister de Wilde toen zijn zin had gekregen. Deze toch wilde in de kieswet een bepaling brengen, waarbij zou voorgeschreven worden, dat een partij, om in de Tweede Kamer vertegenwoordigd te kunnen zijn, een stemmencijfer van minstens driemaal de kiesdeler moest behalen. Ware de meerderheid der Kamer op dit voorstel van minister de Wilde ingegaan, dan zou de S.G.P. bij de verkiezingen van 1933 geen kans gehad hebben om ook maar één afgevaardigde in de kamer te krijgen. Dit voorstel was dan ook door en door onrechtvaardig. De meerderheid der Kamer zag dit in. Ook wist men zeer goed waar het minister de Wilde om te doen was. Zijn toeleg mislukte echter, zijn boosaardig plan werd verijdeld. In plaats daarvan werd voor het bepalen van de verkiezingsuitslag het stelsel der grootste gemiddelden doorgevoerd, welk stelsel voor de S.G.P. nadeliger was dan het voorheen toegepaste stelsel der grootste overschotten. Toch had de S.G.P. hiervan bij de Tweede Kamerverkiezing in 1933 nog geen last, aangezien het betreffende wetsontwerp niet vóór de verkiezingen tot wet verheven werd. De voorzitter der Eorste Kamer weigerde namelijk een dergelijk voorstel vlak voor de verkiezingen in behandeling te nemen. Zodoende werd in 1933 voor de S.G.P. het gevaar afgewend en kon zij toen haar drie zetels behouden.

Inmiddels werd de strijd tegen de kleine partijen voortgezet. Bij de kieswetwijziging van 1935 werd bepaald, dat de partijen in het vervolg een waarborgsom moesten storten van 250 gulden per kieskring. Voorts dat de lijsten met een sterncijfer, lager dan de kiesdeler, niet in aanmerking zouden komen bij de toekenning van restzetels. Van deze vidjzigingen had de S.G.P. geen last, daar toch te verwachten was, dat zij in elk geval een stemcijfer van eenmaal de kiesdeler zou behalen. Voor heel kleine partijen waren deze vidjzigingen echter een belangrijke tegenvaller. Alleen de eis van de waarborgsom van 250 gulden per kieskring was al zeer zwaar, daar men dit bedrag, dat bij inlevering in alle kieskringen tot 5400 gulden opliep, zou verbeuren indien men niet een aantal stemmen van minstens 75 procent van de kiesdeler had behaald.

Om ons voorts tot de belangrijkste wijzigingen te bepalen, zij gewezen op de wijziging van 1946, waarbij de leeftijdsgrens voor de kiezers van 25 op 23 jaar werd gebracht.

In 1948 had een.kieswetswijziging plaats, welke onder meer inhield, dat de candidatenlijsten, in plaats van 's namiddags 4 uur, om 5 uur konden ingeleverd worden.

Door de aangebrachte wijzigingen, die wij in het bovenstaande lang niet alle genoemd höbben, was de kieswet er niet overzichteHjker op geworden. In één der staatsstukken werd dienaangaande opgemerkt, dat haar gewaad zo vaak hersteld was, dat het langzamerhand 'n lappendeken geleek. Art. 50 bijvoorbeeld was zo uitgebreid geworden, dat het met zijn H leden bijna een wetje op zichzelf geworden was. Bovendien was de materie van het kiesrecht niet alleen in de kieswet geregeld, maar ook in de gemeentewet en de provinciale wet kwam in elk wel een dertigtal artflcelen voor, die c^ ^^ kiesrecht betrekking hadden. Zodoende was een vijfde deel van wat de kieswet behoorde te regelen, elders ondergebracht.

Om hierin verandering te brengen, werd een algehele herziening der kieswet noodzakelijk geacht. Een herziening, welke in 1951 tot stand kwam. Behalve dat deze herziening alles, wat op het kiesrecht betrekking heeft, in één wet samenbracht, en ook uit systematisch oogpunt bezien een veel beter geheel gaf, leverde zij nog enkele veranderingen op, waarvan wij slechts noemen het instellen van een kiesraad en het verdubbelen van de waarborgsom, zodat deze van 250 op 500 gulden per kieskring werd gebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1955

De Banier | 8 Pagina's

Een en ander over de kieswet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1955

De Banier | 8 Pagina's